Dag 1
Het regent op de baan, spiegelglad en de banden doen het water opspatten in vlagen mist. Vader brengt ons naar Charleroi Airport, het openbaar vervoer in dit land werkt aan de sporen, dat maakt een oplossing met trein en bus onmogelijk. Op de achterbank, drie naast elkaar gepropt, gesprekken over de aflopende vakantie en als we door de metaaldetector passeren wordt Gijs tegengehouden. Valies onderzocht en zijn illegale spuitbus deo nemen ze in beslag. We troosten ons met een goedkoop bemachtigd boek kaarten en burgers in de wachtruimte. Wanneer we het vliegtuig pogen te bestijgen wordt Gijs nogmaals een halt toegeroepen, zijn valies is te groot, zeventig euro ophoesten of anders moet hij ze hier achterlaten.
We dalen diep de grond in, een enorme betonnen koker in de aarde, waar onderaan een rode trein vertrekt richting Helsinki. Snel en stil, de rit duurt slechts een half uurtje en we zetten onze eerste stappen in de koude avondlucht van het hoge noorden. Hotdogs voor de hongerigen bij een marktkramer en we zoeken ons hotel. De pincode naast de deur klopt, laat ons binnen en de kleine kamer is proper. Bevat alles wat we nodig hebben, vier bedden een een compacte badkamer. Ieder kiest zijn plek, kleed zich een laagje dikker en we beginnen aan de fles rum, met korting gekocht in de luchthaven. Verdund met frisdrank en ik drink niet mee. Liever onderzoek ik het nachtleven, even overwegen we de stripclub die blijkbaar op een steenworp van onze kamer ligt, maar net daar voorbij ontdekt ik een bar voor hardrock en heavy metal fans en we slepen ons daarheen.
Zoals het ook niet anders kan staat de muziek ontzettend luid, vanavond speelt een lokaal bekende DJ en we bestellen de eerste pinten. De drie zijn niet volledig zeker over deze locatie, dus ik piep binnen in de aangrenzende kamer; op zoek naar beter gezelschap. Daar staan leren vesten, ruige baarden en morbide tatoeages rond een pooltafel en de minst angstaanjagende spreek ik aan. Praat over het spel, over Helsinki en onze eerste avond in deze stad. Eén is duidelijk begaafder dan zijn compagnons en wint continu. Totaal uit thema sta ik met mijn rolkraag en nette jeans tegen de muur, langzaam nippend van het prijzige bier en volg het spel met mijn ogen. Een jonge vrouw met spierwit haar, daarnet stond ze nog op het podium naast de DJ, maakt foto’s met een polaroid, en ze vraagt of ze er ook van mij mag trekken. Ik poseer waar ik sta, daar te donker, en ze dirigeert me door de kamer totdat het fotopapier op geraakt. Langs de toog voor een tweede pint en ze doet teken, vraagt me om een partij pool.
Ondertussen staan mijn kameraden hier ook, ik begin goed, drie ballen voor op haar, maar dan gaat het achteruit. Joachim sluit vriendschap, uitbundig als steeds en ik weet niet in welke taal, de kerel waarmee hij urenlang babbelt blijkt geen Engels te spreken. Veel frustrerender is Gijs, hij gedraagt zich alsof de jonge vrouwen hier hem niet alleen al lang kennen, maar hem begeren, praktisch gezien aanbidden. Hij is een waterval van ongewenste aandacht, betast en probeert te kussen. Net voordat partners en vrienden rechtstaan om zich terecht te wreken grijp ik hem bij zijn nekvel, trek hem uit zo’n riskante situatie, duw hem richting Seppe die mee de avond probeert te redden, en ik excuseer me continu uitvoerig voor het wangedrag van deze figuur, ik schaam me te zeer om vriend te zeggen.
Maar zo weggerukt van zijn prooi kan Gijs zijn instincten niet langer beheersen en hij zoekt dingen om mee te gooien. Er sneuvelt een eerste vol glas, ik haast me naar de toog voor borstel en blik, maar zodra alle scherven weggeveegd zijn volgt er een tweede glas. Het is moeilijk deze boel op te ruimen en tegelijkertijd zijn volgende aanranding te verhinderen. Het poolspel zet zich verder met af en toe een rake bal van Seppe, daarna Joachim, die ook al nummers uitwisselde met enkele gekartelde types. Hij heeft ook de meeste ervaring met Gijs, en samen gaan ze naar de toiletten, zeker een half uur lang motiveert Joachim hem als een Olympische coach. Braak nu! Alles eruit en dan voel je je beter! Even respijt om te babbelen met de lederen vesten en lange haren, tot de laatste sympathiek. Het blijkt dat Gijs gebraakt heeft, niet zoals bevolen in het toilet, maar over de vloer van de kamer, en bijna trots staat hij in zijn eigen sappen.
En dan valt hij omver, zakt door onder zijn eigen gewicht, en gedeeld met Joachim, elks een arm over onze nek, dragen we deze last naar de kamer. Daar duwen we hem over het toilet, kots hier maar verder! Enkel gekwijl en na genoeg tijdverlies laten we hem hier achter. Hij weigert elke coöperatie, wil niet in zijn bed gaan liggen, en wij zijn hem beu. Opnieuw naar buiten, tussen de hardrockers, waar de DJ vertrokken is en zo plaatsmaakte voor hernieuwde gesprekken. Zij met het witte haar stelt een nieuwe bar voor, twee straten verder, en omdat ons enige alternatief gesloten is, emigreren we naar deze Pride Bar. Het duurt niet lang of Joachim staat de verbroederen, te swingen tussen de oude beren, en onder de teksten van Voyage Voyage dans ik met haar. Maar ze heeft een partner, en de klok nadert vier uur. Om morgen toch nog iets aan onze dag te hebben besluiten we het hierbij te houden, uiteindelijk toch met veel plezier en wanneer we tot bed schuifelen is de aanblik van Gijs op de badkamervloer enkel lachwekkend. Spot bedoel ik daarmee.
Dag 2
Wanneer mijn wekker rinkelt is het tien uur, de zon doet onze witte gordijnen gloeien en langs hun randen verft ze een felle streep op de muren, over de benen van Seppe die naast mij verder slaapt. Eerder deze ochtend wekte het geluid van Gijs die naar bed kruipte mij, opgekruld als een baby ligt hij nu volledig gekleed en onbedekt naast Joachim. Ik gun hen nog enkele minuten slaap en douche alvast, zet het water zo heet als mijn huid kan verdragen en daarmee spoel ik ook het grootste deel van mijn kater weg. Nog voor ik de kans krijg me volledig aan te kleden staat Joachim al onder hetzelfde warme water, slechts een magere zes uur slaap, maar toch paraat voor al wat Helsinki hem te offeren heeft. Ik ontbijt, er stond nog een potje yoghurt met mango van de vorige gasten in de frigo, en nu is ook Seppe zich aan het klaarmaken. Bij de deur probeert Joachim nog Gijs te wekken, hij trekt aan zijn benen, een tik op beide wangen, maar als beloning krijgt hij enkel morrig gekreun uit Gijs en we laten hem zijn roes uitslapen.
Helsinki is een heldere stad, met brede straten, lichte kleuren en we pikken de laatste zomerdagen mee, de hemel is krachtig blauw. Maar in de vroege voormiddag is het nog fris, de lucht van de nacht heeft tijd nodig om op te warmen en mijn vrienden kennen een oplossing. In een beige souterrain kopen we tassen koffie en boterhammen met zalm. Met dit verse ontbijt uit het vuistje wandelen we door het Esplanadi. Een langwerpig park gevuld met bloemen, nu nog in schaduw, maar tegen de middag zonovergoten, in het midden een bronzen beeld waarbij we alle drie om de beurt poseren. Daar voorbij ligt de haven, een groot open plein omkranst door paleizen, ambassades en iets wat vermoedelijk het stadhuis is. Rechts ligt het spiegelgladde en glasheldere water van de Finse Golf, waar busboten wachten op passagiers en bekleed met rotseilanden als sproeten. Achter de kleine markt op het plein, vooral eetkraampjes en we besluiten hier straks te lunchen, torent de Russische Oespenski Kathedraal, als kroon van bordeaux rode bakstenen met groen koperen daken, waarop gouden druppels blinken in het licht.
Daarbinnen volgen we een poos de Orthodoxe mis, mannen en vrouwen gescheiden, de kerkvaders in stralende gewaden en omdat we er geen woord van verstaan verlaten we dit eclectische gebouw. De binnenkant doet denken aan de Hagia Sophia, de buitenkant een mix van Russische neorenaissance en elementen uit de architectuur van de Kaukasus. Vlakbij horen we de klokken luiden van een gelijklopende Protestantse mis, en boven de gevels zien we onze volgende bestemming. Vijf donkergroene koepels, perfect halfrond in de vorm van een quincunx met de middelste veel groter en hoger dan de andere vier, die bekleed zijn met vergulde als hemelgewelven, allen dragen ze gouden kruisen. De rest van deze domkerk is volledig wit, zowel binnen als buiten, met pilaren, kantelen en gewelven als het Witte Huis in Washington, een neoclassicistisch pronkstuk in een gelijk ogende wijk. Daarom doet deze statelijkheid ons denken, en dan met name Seppe die daar al geweest is, aan de Amerikaanse oostkust.
Een derde kerk om onze drievuldigheid af te werken, deze gebouwd door Zweden, vormig als onze kathedraal in Antwerpen, twee bakstenen torens flankeren in de ingang met felgroene koperen spitsen, neogotiek, alles is hier nieuw blijkbaar, en de binnenkant draagt het dak met een spectaculair en complex gebinte, volledig blootgelegd als in een oude graanschuur. Ook hier verstaan we de mis niet, en tussen de liederen door zoek ik de snelste wandelroute terug naar de markt. Daarvoor moeten we over een heuvel, die tussen ons en de zee ligt. Deze is volledig ingericht als park, heel naturel met krullende paden, structuurloos en gevuld met noordelijke bomen. De berken kleuren als eerste geel.
We bestellen balletjes van elandengehakt, en een bord vol gefrituurde sardientjes met looksaus. Daarbij krijgen we wintergroenten, gebakken aardappels en een beetje warme veenbessensaus. Na flink door de hoofdstad te stappen smaakt deze typische Finse maaltijd enorm. We drinken het properste water op aarde, toch zo geadverteerd op de flesjes, en met volle buiken wachten we op Gijs. Zijn verwarrende berichtjes en chaotisch gebel met Seppe doet ons vermoeden dat hij onderweg is, en dat geeft ons tijd om uit te zoeken hoe we op het fort gaan geraken. Want toen de Zweedse koning Helsinki hier vijfhonderd jaar geleden stichtte, maakte hij ook zeker dat deze nieuwe stad beschermd was tegen de steeds lonkende Russen. Op een kwartiertje van het vasteland ligt dus Suomenlinna, zoals het nu bekend staat, het Finse fort, oorspronkelijke Sveaborg, een Zweedse burcht verspreid over zes eilanden, in de stijl van Vauban.
We vragen om inlichtingen en het ticketsysteem geeft een probleem, slechts twee van de vier tickets raken correct geprint. Daar stoort niemand zich aan, nog allerminst de geüniformeerde Finnen, en we stappen op de boot. We zitten boven in de zon. Hoewel het pas kort na de lunch is, hangt de zon reeds laag. Onderweg passeren we een heleboel kleine eilandjes, sommige slechts bewoond door berken en dennen, maar af en toe zien we ook een houten aanlegsteiger, gepaard met miniatuurbootje en pittoresk Scandinavisch huis. Suomenlinna is een openluchtmuseum, omgebouwd tot dorp vol gezellige cafeetjes en toffe souvenirwinkeltjes. Het fort zelf bestaat uit grote rotsblokken graniet, in tinten blauw grijs en roze, terwijl de huisjes veelkleurig stralen in de zon. We volgen het populairste wandelpad, de blauwe route, tussen pakhuizen en artillerieposities. Gekartelde muren en dijken beschermen de kust, waarachter een Tolkienistish binnenlands schuilt. Een golvend landschap van glooiende grasheuvels verbergt opslagplaatsen, barakken, tunnelsystemen en hopelijk ook de woonst van een Hobbit.
We rusten op de platte stenen waar in België het strand zou liggen, een zachte golfslag, en bries doorheen het duingras en de bleke zon. De terugweg brengt ons langs de Koningspoort, de oude ingang voor royale schepen, en architecturaal waar naar zijn naam. Centraal vinden we ook een eethuisje, op een heuvel tussen enkele bomen. Daar vullen we onze waterflesjes en eten we zalmsoep. Tussen de imposante bogen en wallen van het fort vervolgen we onze weg, en overal zien we de natuur van het noordelijke zeewezen, een prachtige symbiose. We passeren een klein sportpark, waar we ons aanstellen op de half vergane apparaten, en na dat gelach belanden we terug in de haven. Omdat we nog een poos moeten wachten op de busboot verkennen we een laatste hoek van deze eilanden, over een lange houten brug, tussen de gerenoveerde gebouwen van de kapiteinsschool. Tegen één van de hoge gevels staat een reusachtige ladder, die me de kans geeft een kijkje te nemen vanop het dak.
En nog altijd zijn we niet moe. Daarom nemen we de metro naar een aangrenzende wijk, waar een eiland volledig aan dieren gewijd op ons wacht. Als stad op een archipel heeft Helsinki een dierentuin omringd door zeewater, uitsluitend bereikbaar via voetgangersbrug. Maar Google heeft ons beloven, de zoo sluit twee uur vroeger dan online verkondigt. We mogen niet meer naar binnen, terug aan het vasteland troosten we ons met pizza. Op de hotelkamer blazen we even uit, een hoognodige adempauze schenkt ons rust, mij de kans om wat te schrijven, mijn compagnons kleden zich om en ik stel voor dat we naar Gate A21 gaan om deze dag af te sluiten.
Deze hippe bar is volledig naar de vliegwereld gethematiseerd, met compact geel sportvliegtuig hangend boven de toog. We bestellen drie pinten, ik blijf vanavond van de drank, tevens van plan straks al te gaan slapen, want morgen moeten we er om zes uur al uit om op de boot naar Tallinn te geraken. Tussen de stapel gezelschapspelletjes vind ik een doos jenga. Met Joachim bouw ik de houten toren, en beurt om beurt trekt ieders een blokje uit het geheel, om het bovenop bij te stapelen. Het structuur wordt steeds magerder, naar het einde van het spel toe grijpen we onze drank stevig vast, zodat de vallende toren ons niet tot verspilling brengt. Het is Gijs die verliest, en ik bedenk dat ik ons nog moet inchecken voor de ferry van morgen. Nog voor elf uur vertrek ik naar de kamer, en zodra ik klaar ben met die laatste verplichting ligt ook Seppe in bed. De andere twee laten nog een tijdje op zich wachten.
Rond drie uur wekt het rinkelend slot van de deur mij, en ik hoor het krachtig gefluister van mijn vrienden. “Amai, ik ga die morgen zo hard *** in al haar ***.” Dat deert Joachim echter niets. “Gijs, zwijg! Ik ga slapen!” Een seconde is het stil. “Man, die Asbak was zo fucking geil!” Wederom; “Bek dicht, Gijs, ik slaap al!” Zo gaat hun speelgevecht nog een minuutje verder, en ik kan het niet laten breed te grijnzen om hun gesol.
Dag 3
Drie uur later rinkelen vier wekkers, en als bij wonder staan we allemaal op. Ik vul een tas met wat ik noodzakelijk acht, douchte gisterenavond al dus laat nu de kans aan mijn vrienden en we zetten er een razende vaart achter. Een kwartiertje met de tram en we zitten op de boot. Of cruiseschip, zo groot is het, verschillende verdiepingen, genoeg plaats om te verdwalen. Kort dwalen we door de bar op het gelijkvloers, waar andere passagiers slapen op de lederen banken en de toog op zo’n vroeg uur nog onbediend blijkt. Een verdieping hoger branden felle lichten in het met hout beklede ontbijtrestaurant. Voor zeven en halve euro mag je een bord volledig volscheppen, dus zorgvuldig bouwen Seppe en ik een zo hoog mogelijke toren eieren, spek, worstjes en tomaten. De dame achter de kassa wordt niet genoeg betaald onze roekeloze misdaad ook maar een blik waardig te gunnen. De rest van de overtocht wordt er geslapen en gelezen.
Tallinn is veel ouder, gesticht door een middeleeuwse Deense koning, en daarna in handen van Teutonen, Zweden, Russen, en pas recent van de Esten zelf. Dat diverse verleden geeft de stad een veelzijdig aanschijnen. Nagenoeg de hele omwalling is bewaard gebleven, met haar spitse toren en stadspoorten. Daarnaast bestaat de collage van de horizon uit de naaldscherpe klokkentoren, de eerste helft wit en van steen, de tweede kopergroen, van de Sint-Olafkerk. Ook de karakteristieke Russische druppelvormen van een recentere toevoeging steken af tegen de blinkende spits van de oude Domkerk en dichterbij danst het smallere torentje van het raadhuis tussen de imposantere monumenten van een stad waar de defensieve slotgracht een ring vormt van groen en natuur.
Het grote plein wacht ons op met haar koffie en hier kunnen we even kaarten. Pastelgekleurde gebouwen omringen ons en de waterspuwers zijn metalen draken met gruwelijke tanden. We maken een wandeling door de oude stad, passeren over de wallen en belanden in een nauwe steeg die zo goed als onveranderd lijkt. Vol ondergrondse winkeltjes waar men handgemaakte ambachtszaken verkoopt en van het pakhuis maakten ze een kunstgalerie. Hier voel ik me een beetje Venetiaans. Moderne werken zonder duidelijke betekenis, maar het grommen in onze magen is echt en we zoeken eten. In een middeleeuwse kroeg krijgen we ons bier in reusachtige aardewerk bekers, net bloempotten. De herbergiers gaan gehuld in Jan van Eyckse gewaden en dragen schotels vol wild en wintergroenten, bereid naar betovergrootmoeder wijze. De muren zijn beschilderd als archaïsche manuscripten en tonen kaarten verwrongen en vol fouten.
We vragen de serveuse met het blondste haar, eigenlijk zo goed als wit, om winkeltips voor deze namiddag. Een eerste boekenwinkel is enkel Estlanders gewend, maar twee winkelcentra later is mijn tas toch wat zwaarder, mijn bankrekening gekrompen en leesvoer maakt de beste souvenirs. In de drukke hoofdstraat wisselen goedkope brolverkopers af met veel te dure zaken waar ze echt toffe spulletjes etaleren. Ik ga verschillende keren op en af, na een tijdje herkennen de jobstudenten achter de kassa’s mij als de toerist die het niet goed weet, maar uiteindelijk wandel ik ergens naar buiten met een schattig handgemaakt popje in mijn rugzak. Mijn vrienden vind ik terug op het marktplein, een halfvolle schotel Estse hapjes siert de tafel, het lekkers reeds uitgekozen en wat rest staat niemand aan. Nu willen zij shoppen. Hun beurt en dan vullen we het straatbeeld met twee flessen wodka, de goedkoopste variant, en evenveel flessen mengdrank. Weggestopt in de hoek van een stil park nemen ze de tijd om alvast de eerste fles soldaat te maken, en ik maak nogmaals een ronde van Tallinn. Mijn lus passeert langs pastel gekleurde gevels, nu gehuld in het avondgoud van een late zon. Tussen kerktorens, de stadsmuur en terug bergaf, het groene plein waar mijn vrienden zitten.
Ik vertrek alvast, zij werken nog even door aan hun cocktail, en ik stuur het adres van een gezellig barretje. Twintig taps, maar in fles nog eens vijf keer zoveel soorten bier. Blauwe Chimay, Lindemans Geuze, ze hebben natuurlijk ook Duitse en Tsjechische bieren. Na Estlandse bieren staan de Belgen op nummer twee. Echt recht lopen ze niet meer, maar voorlopig gaat het nog, flessen gesmokkeld in broekspijpen of onder truien, nu aan mij om ze weg te moffelen in mijn rugzak. Hip ingericht met zacht licht en de muren beklad door viltstiften in de handen van voldane klanten, onderstreept door smaakvolle rock en we bestellen Spaanstalige snacks, fajitas en chili con carne. Na het eten hebben we kort tijd om uit te blazen. Genieten van een Estse pint en Tallinn met lof overladen. Uiteindelijk rijden zwart op de tram, mijn kameraden speeldronken en de boot vertrekt over een half uurtje.
De grote glazen hal van het havenhuis is nagenoeg verlaten, felle lichten schijnen, en slechts enkele kalende kapiteinen met lange groezelige baarden knikken ons toe wanneer we de controle passeren. Of, we? Seppe, Joachim en ik scanden onze code, door de poortjes, waarachter we nu op Gijs staan te wachten, meermaals poogt hij te scannen, nooit succesvol. Hij zet zijn grote fles fanta met wodka op de grond en blijft proberen. Ondertussen wandelen de twee anderen langzaam de lopende band af, de band die gewoonlijk passagiers met zware bagage naar de volgende verdieping brengt, maar nu mijn stationaire vrienden draagt. Hun tempo bergaf evenaart het opwaarts gerol. Bij hun tweede akte nemen Seppe en Joachim al zittend plaats, en langzaam roeien zij naar boven, witte vloeren en glazen muren. We gaan langs de wc, en bij terugkomst nog altijd geen teken van Gijs, dus we wachten even, proberen hem te bellen, maar hij neemt niet op.
Hier staan we dan, de tijd loopt, ondertussen stressvol nabij het vertrekuur. Voor ons de volgende automatische deur, erboven een digitale klok en we hebben nog zes minuten tijd. Daar staat Joachim, niet volledig nuchter, onze situatie uit te leggen aan een walrusachtige bewaker. Hij schudt niet begrijpend en ik probeer bij het paar dat het einde van de rolband bewaakt. Ze verbieden ons terug af te dalen, onze hulpeloze en hopeloze stakker te helpen, en wanneer Joachim toch probeert roepen ze naar hem, dwingen hem op te geven en te gehoorzamen. Nog vier minuten. Door het glas heen zien we Gijs, Seppe heeft gebeld, hem gedwongen langs de kassa te gaan en zijn ticket te laten printen. Maar nog altijd slaagt hij er niet in de deur te openen. We beginnen na te denken. Stappen we zonder hem op de boot? Drie minuten. Hij komt terug, scant opnieuw, maar is ondertussen zo gehaast dat wanneer er niet meteen iets gebeurt, hij omdraait en terug naar de balie rent. Zodra Gijs zich omkeert opent het poortje, ernaast staat zijn fles fanta met wodka, en ik roep naar beneden dat hij erdoor kan. Niet luid genoeg. Twee minuten. Uiteindelijk raakt hij boven en we hollen naar het schip.
Alle vier overstuur, drie boos op dezelfde, die vierde boos op ik weet niet wat, maar Joachim weet het tij te keren. We zijn natuurlijk voornamelijk opgelucht dat we toch aan boord zijn geraakt, en drie glazen deelt hij uit. Na een tijdje zet ik mij op het achterdek, waar de maan vol is en het water onder zich verandert in aluminiumfolie. Bij een krachtig licht zet ik mij te lezen. Dat duurt echter niet lang, geniepig en stil is Seppe tot achter mij geslopen, en hij viert mijn verschieten met enkele plezierige dansjes. Mijn hoge vriend druipt terug af, gaat op zoek naar de andere twee. Een tijdlang lopen we alle vier elkaar te zoeken, en uiteindelijk belanden we tezamen in de Burger King op het bovenste dek. Onderweg legt Joachim zich even komisch op de trap, alsof hij bewusteloos is, en vraagt mij zo enkele foto’s te nemen. Boven valt hij in slaap, samen met Gijs, als twee speelkaarten en steunen ze elkaar. Een tijdje rust, Helsinki nadert, maar Seppe is verdwenen. Ik besluit de twee schone slapers te laten rusten, hier is toch niemand om hen te storen, en ga op zoek. Aan de uitgang vind ik hem, tussen de wachtende mensen. Hier staat ook een poetskar, zo’n wagentje van de kuisdienst met allerhande producten en materialen. Met veel te lange benen en bijna instinctief grijpt Seppe een kleine bezem van het karretje, een enkele denkrimpel verschijnt op zijn voorhoofd en dan gaat een lampje branden. Hij stouwt de steel in zijn broekspijp, en trek dan zijn pull vooruit, om daarachter de kop te verbergen. Tevreden met zijn geniale daad glimlacht hij uitbundig, net op tijd want de deur gaat open. Ik moet voor hem gaan wandelen, zodat zijn nu immobiele been minder opvalt. Buiten op de stoep geraken we wederom herenigd, en zodra we met vier zijn kondigt Seppe een machtige tovertruc aan. Hocus pocus, zijn onderbroek gescheurd, en opeens staat hij met bezem op straat, rondzwaaiend en trots. Dan steekt zijn plichtsbewuste karakter de kop op en begint hij stof bij elkaar te vegen. Doorheen de lachtranen zie ik onze tram staan.
Als trotse vader poseert Seppe met zijn bezem. Hij vraagt me een gepaste post op zijn Instagram te zetten, iets over ‘the miracle of birth’. De andere twee slapen een kwartiertje, gelukkig ligt onze halte vlakbij het hotel. Daar kiezen we voor een dikkere trui, laat ik mijn tas achter en volgen Joachim en Gijs naar de karaokebar van hun dromen. Waar ze gisteren de Asbak troffen. Mij laten de buitenwipper niet binnen, klein van gestalte maar struis als een rotsblok met een gepommadeerde en fijn gekrulde snor. Ik heb mijn pas niet bij, mijn hele portefeuille niet, om hem niet te verliezen. Begrijpelijk, en toch weigert hij alle entrée, dus maak ik rechtsomkeer om die te gaan halen.
Binnen staat Fins volk luid te zingen, zo vals en opgevuld door figurantklanken op de achtergrond dat eerder een geluidsmuur dan muziek mij treft. Toch ga ik kort naar binnen om zeker te maken dat mijn drie musketiers nog leven. Met elks een halve liter zitten ze aan het einde van de lange bank tegen de muur, zo ver mogelijk van de deur die koude lucht binnen laat, onder de tv die de songteksten toont. Seppe is nog niet helemaal overtuigd van de sfeer hier, maar Joachim en Gijs vlijen zich tegen de Asbak, aan het kleine ronde tafeltje naast ons. Ze is minder lelijk dan verwacht, ondanks haar dood grijs haar, en haar adem die walmt als de uitlaat van een tankvrachtwagen. Zij met drie zien er enthousiast uit, levendig en Gijs mag zoveel handjes wrijven als hij wil. Ik hoop dat ook Seppe op dreef raakt. Met behulp van zijn grote glas komt dat wel in orde.
Overtuigd dat mijn vrienden nog leven ga ik al snel terug naar buiten. Daar staat jonger volk, net klaar met hun legerdienst. Beiden torenen ze hoog boven mij uit, de één een puurbloed Fin die denkt dat ik Zweeds spreek, de andere zijn vader werd geboren in Benin, maar hij kent geen andere thuis dan Helsinki. Arne en Emil. Af en aan praat ik met hen, ontzettend sympathieke kerels, en afwisselend ga ik naar binnen op controle. Daar tref ik Joachim in een Olympische confrontatie. Een corpulente man in rood tracht zijn winnersreputatie te verdedigen en bestelt vier halve liters bier. Twee per persoon, eerste leeg, die wint. Rondom verzamelen zich toeschouwers, de twee strijders schudden de hand, tellen tot drie en grijpen beide het eerste glas. Razendsnel leeg, Joachim zet zijn beker het eerste naar, maar deze is niet volledig leeg, nog een bodempje blijft over. Daartoe dient het tweede glas als definitieve herkansing. Het is een fotofinish, volgens mij wint Joachim, maar daar zijn de Finnen het niet mee eens. Links van ons probeert Gijs te vozen met de Asbak, zij is eerder geïnteresseerd in een Spanjaard slechts één decennium jonger dan zij, in plaats van de tiener die haar zoon zou kunnen zijn.
De avond vordert in goede moed, gelukkig blijft Seppe de grootste reus, en buiten verbroedert hij met het diverse volk van deze bar. Na een tijdje groeit Joachim’s overmoedigheid te zeer, en de buitenwipper stuurt hem weg. Initieel werkt hij aan een infiltratieplan maar zijn beneveld brein en waggelend lichaam kunnen niet op tegen de nuchtere en alerte bewaker. Hij sliep de vorige nacht ook slechts drie uur, en dus vindt hij zijn bed niet eens zo slecht klinken. Het duurt niet lang voor Gijs panikeert. De Asbak is vertrokken, en dat geeft hem tijd te merken dat zijn gsm verdwenen is. We vragen de barman naar gevonden voorwerpen, kijken onder de lange bank en alle stoelen, en ook buiten vinden we niks. Dan poneert Seppe dat Joachim vast die gsm in beslag had genomen, en om zeker te maken sturen we Gijs richting het hotel. De meesten zijn blij dat onze twee chaoten naar bed zijn, en tegelijkertijd ik sta te babbelen met Mariliis. Een meisje uit Estland, al woont ze ondertussen langer hier dan daar. Ze is bevriend met Arne en Emil, dat maakt drie geweldig lieve mensen, en grappig zijn ze ook. Het hardst lachen moet ik echter door Seppe. Kordaat en met luide stem, als een echte drilsergeant, leer hij zijn nieuwe vrienden een basis Nederlands. Hij begint met ‘aftrekken’ in het kempisch, en eindigt met ‘bok’, Fins voor ‘homo’.
De nacht wordt kouder en wij krijgen alweer honger. We zitten buiten op het terras ter grote van een parkeerplaats, twee tafels met stoelen errond. Daar discussiëren we niet over eten, maar over muziek. Mariliis eist een lied, samen zingen, gebruik maken van de karaokebar, voordat we onze magen vullen. Het probleem is dat het systeem van de bar niet goed werkt, de meeste van onze nummers hebben ze niet, aanvraag na aanvraag worden we teleurgesteld, en verplicht onze discussie opnieuw te beginnen. Daar voelt Seppe niets voor, en daarom zoekt hij beter gezelschap aan de toog. Uiteindelijk landen we op mij onbekende popmuziek, en onderweg naar het podium grijpt iemand me bij mijn schouders. In een handomdraai zet Seppe mij op zijn plaats aan de toog, verplicht het complexe gesprek verder te zetten waar hij nu uit vlucht om mee te zingen met het poplied dat onze Finse vrienden gekozen hebben. Met een lokale filosoof pleit ik voor Nietzsche, en hij argumenteert tegen. De muziek uit de boksen loopt niet synchroon met de teksten op het scherm en daarom faalt onze opzet, het zingen lukt niet en vernederd druipen we af.
Gelukkig vinden we twee straten verder een McDonalds, en hoewel we onderweg achtervolgd worden door twee ongure types uit de bar, laten zij ons gerust na een dreiging van Seppe’s torenhoge gestalte, blij dat het niet uitdraait op een daadwerkelijke confrontatie en een minuut later genieten we van warme, vettige snacks. Emil slaapt op zijn arm, stijlvol en volledig in G Star. Alle drie moeten ze naar dezelfde bestemming, het moederlijke huis van Arne, die ook begint in te dommelen. Maar het is half vijf, en de eerste trein vertrekt pas over een dik half uur. Seppe overlegt even met mij, en we nodigen hen uit bij ons in het hotel. Dan moeten ze niet wachten tussen het junkfood, of buiten in de kou
Zij kennen schijnbaar de weg beter dan wij, en we volgen tot aan de voordeur. Uitermate trots over zijn goed werkend brein toetst Seppe de juiste code in, elk cijfer luid scanderend. We stappen met vijf in de lift en wanneer twee verdiepingen hoger de deuren openen worden we geconfronteerd met een bevreemdend beeld. Initieel, de eerste halve seconde, groeit er een glimlach op mijn gezicht en hoor ik gegrinnik naast mij. Gijs en Joachim liggen opgekruld en volledig gekleed op de vloer voor ons, schijnbaar in een diepe slaap. Maar dan schrikt Gijs wakker, zijn gelaat is groenig en het wit van zijn ogen kleurt helemaal rood. Hij spert ze volledig open, twee volmaakte cirkels en ook zijn mond scheurt zich open, een tafereel dat Munch’s Schreeuw oproept. Nu denken we dat dit een grap is. Dronkemans- gedrag, onschuldig. Maar de spieren in zijn gezicht spannen zich op en er is echte, diepgaande angst te lezen in zijn mimiek. Hij probeert half overeind te komen, hoofd en voeten van de grond, en deze inspanning gaat gepaard met een holle, hese schreeuw, grenzend aan het gekreun van wind onder dakpannen rond middernacht. Pas nu schrikken we echt, deze golfstroom van snel wisselende indrukken overweldigt ons en we weten niet wat er aan de hand is. Als laatste fase begint Gijs al liggend met één been in de richting van de lift te stampen. Dit alles gebeurt in slechts een seconde of twee, hoewel het veel langer lijkt in onze percepties, en dan als een machine die zonder stroom valt stopt Gijs terug met bewegen, hij ligt zielloos en bewusteloos op de vloer van de gang.
Nog een half uurtje spenderen we met onze nieuwe vrienden. Zij hielpens ons, de oude vrienden tot op een matras te slepen en als afsluiter zet ik thee. We maken foto’s als memento’s, lachen om deze steeds verrassende avond, en wanneer de eerste trein van de dag, een dag die nog altijd pikzwart is, en koud zoals het rillen van klappertanden, wanneer die trein vertrekt verlaten de jonge Finnen ons, zij gaan naar huis. Gratis knuffels voor iedereen, met het openen van de deur stroomt fel licht naar binnen en vier studenten vertrekken naar buiten. Met zijn laatste restje menselijkheid dacht Joachim dat het volgende feest alweer begonnen was, volgt de kleine groep, bijna tot in de lift, wanneer Seppe en ik hem lachend bij de schouders grijpen en op de matras duwen. Ga slapen! Dat gaan deze mensen ook doen, er is geen nieuw festijn dat op je wacht, zelfs al ben je klaar om hen loyaal te vergezellen tot in een volgende dimensie! Het duurt lang voordat Seppe en ik de slaap vatten. Gelach rispt uit ons op, we kunnen het niet beheersen, de beelden van vannacht houden ons op, en we weten niet wat nu het strafste was.
Dag vier
Nog vergeten te vertellen, maar wanneer de wekker zijn taak stipt volbrengt heb ik reden om tevreden te zijn. Afgelopen nacht, of was het al bijna ochtend, net voor het slapengaan verzamelde ik reeds al mijn spullen, mijn tas is gepakt, ik moet me enkel even opfrissen en ben klaar. Dat geeft me de tijd en vrijheid om mijn kameraden wat op te jagen. De wijzer toont reeds elf, een uur geleden moesten we hier al buiten zijn. Gelukkig komt niemand van zijn tak maken en in de trappenhal onderweg naar buiten check ik onze avondlijke vluchten in. Mijn favoriete souvenir uit Berlijn is een goedkope T-shirt uit de Uniqlo daar, dus heb ik opgevat ook hier naar een tof kledingstuk te zoeken. Daartoe gaan we enkele vintagewinkels en tweedehandszaken langs, waar ik mijn rugzak tot barstens toe vol prop. Ik koop een lichtgele shirt uit de jaren tachtig met jachtvliegtuig erop, onderstreept door Finse woorden.
Maar mijn vrienden zijn minder geïnteresseerd en wachten op mij in een Chinese noedeltent. Door de katers krijgen ze hun reusachtige kommen niet leeg, wat mij de kans geeft ook wat te proeven van de drie pittige gerechten. Joachim en Gijs voelen zich compleet belabberd, wat natuurlijk niet verbaasd. Toch willen Seppe en ik nog wat van Helsinki zien en hier scheiden onze wegen. Met twee stappen we bergop, waar een verbluffende moderne kerk op ons wacht. Meer dan een halve eeuw geleden bliezen de Finnen een enorme krater in een granieten heuvel in het midden van de stad. Die overdekten ze met een schijnbaar vederlichte en zwevende koepel van koperen latjes. Binnen pronkt een hoekig en glimmend orgel, meer ruimteschip dan instrument. Wat een uniek architecturaal pareltje.
Het is een zoektocht doorheen het Finse openbaar vervoer, vinden niet meteen de correcte weg en staan aan de verkeerde halte, maar dan belanden we op de bus richting het openluchtmuseum. We kunnen niet betalen, de chauffeur accepteert geen cash en het online systeem werkt niet voor ons domme toeristen, maar dat deert de bestuurder niets, hij verwelkomt ons toegevend en brengt ons graag tot onze bestemming. Dit museum ligt op zijn eigen eiland, verbonden met de rest door een oude houten brug, volledig wit geschilderd en in combinatie met de middeleeuws gebouwen op de achtergrond een pittoresk zicht. Want dat is waarvoor we hier zijn, het Bokrijk van Finland. Een park gevuld met historische huizen, boerderijen en meer van over heel het land.
We maken een lus tussen boothuizen gevuld met ellenlange schepen, een houten kerktoren waar geen belt ooit luidt, in het oude herenhuis verkoopt men handgemaakte souvenirs en bij elke locatie zit een middeleeuws geklede Fin, hier om uitleg te geven en vragen te beantwoorden. Maar voordat we ver geraken botsen we op een soort Hindoe God, een man uit India, onder gek hoedje, vredige glimlach, en in beide handen houdt hij kastanjebruin en knagend een eekhoorn. Rondom onder het kruid en de bladeren horen we geritsel van nog eens een handvol knaagdiertjes, en tussen de laaghangende takken vliegen koolmeesjes, net zo geïntrigeerd als wij. Deze vredige figuur giet onze handen vol pindanootjes en geeft ons zo de kans ook Sneeuwwitje te spelen. Eekhoorns klimmen langs een broekspijp naar boven, langs een uitgestrekte arm tot een hand en vechten daar met de meesjes om wat lekkers.
Ons laatste uur vullen we vrij belazerd. Ondertussen terug voltallig en het internet acht het museum van moderne kunst zeker een bezoekje waardig. Maar daar verliezen we heel wat geld aan de hallucinante toegangsprijs, enkel en alleen om geconfronteerd te worden met leegstaande verdiepingen. De meeste staan zonder kunst, of bevinden zich momenteel in een onduidelijke fase tussen exhibities. Enkel wat felle kleuren en gekke geluiden waar er dan toch iets te vinden blijkt. Ik koop een souvenir ter afscheid, ter herinnering een magneet voor op de keukenkast, en ben blij dat mijn kaart nog werkt, mijn rekening nog niet leeg is. We dwalen even door het mierennest van een station, onnodig in de kelder want de trein vertrekt in het daglicht. We stijgen op in het duister, ik begin alvast in mijn Ests boek, en het is middernacht wanneer we landen. Een op voorhand geboekte taxi pikt ons op en brengt ons thuis. Samen met mij sprint Spoetnik naar binnen.