Het volledige reisverslag, voor mensen die graag veel lezen.
1 – OEZBEKISTAN
Dag 1
Ik schrijf dag één, maar het is bijna drie uur ‘s nachts naar mijn gevoel, nog eens drie uur later volgens de klok. Naast me, Moeder slaapt, een smal gangpad en dan drie stoelen, waarvan enkel de middelste bezet is. Een vrouw uit vorige eeuwen, volledig in zwart gehuld, weegt gouden en zilveren juwelen, noteert ondertussen in kraaienpoten vanalles op kleine papiertjes. Een mysterieuze jongeman komt geregeld tot bij haar. Waarom weet ik niet.
Het gedonder van vier motoren omringt de ongeveer honderd zielen op weg naar familie, zoekend naar hun thuis, of misschien lopen ze weg van zichzelf. Het oude Britse koppel voor me; hij spierwit, zij doffend ros, willen vast een laatste avontuur voor het grote onbekende.
Daarnet ontwaakte ik uit mijn half sluimer, half droom, met Godspeed you! Black Emperor in mijn oren, een versleten en diepe bas, als een uitgeputte hond, fluisterend over het einde der tijden en ondertussen weent, gilt en schreeuwt een gitaar. Even mysterieus is mijn kleine raampje. Het oog als van een onderzeeër, kijkend naar het grijs-zwart beneden, waar ik door de waas van wolken en mist licht zie aan het oppervlak. Mensen die tegen alle ratio in nog altijd in de onliefhebbende woestijn van Centraal-Azië wonen.
Maar ik weet waarom ze daar blijven. Het antwoord op dat raadsel hangt mooi boven hun hoofd, en als ik mijn nek eens kraak en me zo diep mogelijk in mijn stoel wring, zie ik het ook. In de zwarte oceanen van het onbereikbare fonkelen meer sterren dan ik voor mogelijk had gehouden. Voor het eerst in mijn korte leven ontdek in de betoverende schoonheid van de melkweg en dan is het niet moeilijk om je klein te voelen.
Er ontwaakt iemand met dorst en maakt daartoe een extra lichtje in de cabine. Door de gedachte aan al het zand onder me verlang ik evenzeer naar koel, fris water. Maar ik weet dat dat een luxe is waar ik weldra zal landen. De sneeuw die valt in de uitlopers van de uitgestrekte Himalaya smelt steeds sneller en voedt de machtige rivieren van India en haar buurlanden. Slechts een fractie komt terecht in de centrale steppes, waar het meeste gebruikt wordt om de katoenvelden te irrigeren. Velden die onze kleren groeiden en nog altijd de mode-industrie draaiende houden. Daarnaast wordt er veel verspild en slechts een beetje blijft over voor de mensen die stoffig en met eeltige handen thuiskomen.
De eeuwenoude goudweegster is in slaap gevallen, met haar opengeklapt tafeltje nog vol met silhouetten van notities, doosjes en een compact weegschaaltje. Wat moet ze met al die juwelen en hoe durft ze die zo te laten rondslingeren? Is zij de zijderoute waar ik zoveel over heb gelezen en die ik zo graag ervaren wil?
De zon is daar. Niet in zicht maar ze heeft de draaikolken rondom mij lichtblauw gekleurd, met een fijne witgele streep aan de horizon voor het vliegtuig. Ik ben geneigd haar buiten te sluiten en mijn raampje dicht te doen. Ze is hier veel te snel, nauwelijks geslapen, de nacht doorvlogen en daardoor gehalveerd en mijn ogen jeuken wanneer haar licht mij de dag in trekt.
We landen over drie kwartier vertelt het scherm, koppig ga ik proberen nog wat slaap te vatten voordat het te laat is.
Dag 2
Bijna vierentwintig uur wakker en ik sta in een rij “foreigners” die langzaam voort schuifelt naar een komisch glazen hok, waar een jonge Oezbeekse paspoorten en visas controleert. Alle vermoeide mensen staan als tamme dieren hun beurt af te wachten en even later overhandig ik geruisloos mijn documenten. Ze kijkt me niet aan, maar toch besluit ze dat ik op mezelf lijk en ik krijg een stempel als op een postzegel, teleurstellend zonder krullen of gekleurde inkt.
Buiten wacht een kleine menigte kalende vijftigers ons toe te roepen, één grijpt me bij mn pols, maar ik lach hem beleefd weg wanneer ik achter de drukte een vredige man zie, met vers gedrukt “Freya Joukes” op een A4. Ik wandel tot bij hem maar moet hem uitleggen dat niet ik, maar mijn Moeder Freya heet. Voor hem allemaal hetzelfde, zijn auto staat wat verder, hij neemt onze valiezen over en mijn uitgeputte lichaam bakt in de ochtendzon. Het is nu al 25 graden.
Het is stil in de Taxi, maar op straat is het dat niet. Duizenden witte Chevrolets zoeven rondom ons, de werkdag moet nog beginnen en Tashkent maakt zich klaar. We zijn snel in het hotel, verstopt in een groter gebouw, waar goedkope namaak, dure namaak en fastfood verkocht worden. “Tashkent Diamond” staat er boven de deur naast de onze. Omdat we te vroeg zijn kunnen we onze kamer nog niet binnen en besluiten we onze bagage achter de balie achter laten.
De musea zijn nog niet open, dus na een eerste memorial besluiten we elders het exotische te zoeken. Komt goed uit want we hebben honger en op onze kaart staat de “Chorsu Bazaar” dubbel omcirkeld. Daar kan je alles kopen, lachend, ALLES! Dus we zetten ons op de oude Sovjet-metro, die tegen onwettelijke snelheid van prachtig naar uniek station raast, en dat voor 10 cent per ticket. Na een overstap en wat gerammel zijn we op onze eerste echte bestemming.
Een heus labyrint ontspruit aan de trappen die de zon steeds heter bakt en in alle richtingen strekt zich een zee van mensen, lawaai en kraampjes zich uit. Bekronend zien we voor ons de enorme koepel van de bazaar zelf, maar slechts een klein deel van de verkopers verstopt zich hier, enkel vlees, yoghurt en gepekelde groenten worden hier beschermd tegen de hitte. Voor we daar onze 50.000 Oezbeekse Som kunnen kwijtspelen (net geen 5 euro), verkennen we de koopwaren die gods handen uit alle windstreken hierheen grabbelde.
We passeren goedkope massaproducten uit China, nog uitgestald, maar toch al eerder afval dan koopwaar, overal gedroogd fruit, manden vol noten, links de dierenmarkt, met kippen kakelend ik kooien, rechts een met metalen platen overdekte markt waar een ware gaard van zuiderse fruitbomen te koop staat, enkele munten per exemplaar, appels zien we het meest, maar andere vruchten, verse amandelen nog in de huls, citroenen die bijna openspatten van het sap en reusachtige meloenen liggen ook overal. Verkopers van potten honing, of hele graten, zakken aardappelen, uien en bloem van 50 kilo liggen daar, naast de kraampjes van kruiden en exotische specerijen, emmers nootmuskaat en saffraan, poeders van kurkuma en sumac kleuren onze neuzen en pikken in onze ogen wanneer een briesje opsteekt, en overal gedroogde bladeren die de verkopers enthousiast in onze handen duwen, waarbij ze iets zeggen over “chai”, ze proberen ons thee te verkopen.
Eerst dertig euro voor een halve kilo gemixt, maar zoveel hebben we niet bij ons en we willen eigenlijk niets kopen, tenzij een verse lunch. We kunnen natuurlijk niet uitleggen dat onze Oezbeekse Som op zijn, dat we eigenlijk gewoon wouden rondkijken, en hij doet ondertussen steeds grotere bedragen van zijn prijs. We wandelen verder met een prijs van drie euro maar geen aankoop op ons geweten, we voelen ons bijna schuldig en daarom zoeken we een fles koud water om terug tot onszelf te komen.
We teren op de laatste restjes adrenaline, maar niet veel verder is er een 16e eeuwse Madrasah, die, nu we niet kunnen overslaan, nu we hier toch zijn. Korans en ander religieus goed staan uitgestald in de overdekte gang van verkooptenten, afgewisseld met oude Russische tijdschriften en zoete deegwaren. Wanneer we de Madrasah binnenwandelen worden we welkom geheten, maar slechts tot aan die drempel, want het is les, het is tevens twaalf uur, tijd voor het gebed, gelieve niet te storen.
Het woeste metrostel brengt ons thuis, en onderweg kijkt iedereen ons aan alsof we even exotisch zijn als de waren op de markt. Mijn met sproeten bepoederd gezicht is een specerij die ze hier niet kennen. Maar de mensen zijn allemaal ontzettend vriendelijk en behulpzaam, niemand staart, en het is moeilijk je hier niet al snel thuis te voelen. We besluiten te crashen in onze kamer, eerst een koude douche, dan zoals verplicht wat scrollen op de schermen die we bij hebben, maar het duurt niet lang voordat we eindelijk instorten. Het is pas zes uur ’s avonds wanneer we terug ontwaken.
Wie bezweet wakker wordt heeft niet goed geslapen, en dus spring ik opnieuw onder de douche om af te koelen. Buiten is het avondleven begonnen en vanuit ons raam op de derde verdieping zien we het park onder ons gevuld met drinkende en etende mensen. Tafeltjes vol, beschut door felroze bomen en ergens speelt er luide muziek. Tijd om te eten.
Twee hip geklede, jonge dames helpen ons aan een taxi, die ons vervolgens bijna de dood in rijdt. Gelukkig kent de chauffeur buiten “sit down” ook nog “sorry!” in het Engels, en nerveus lachen we het net-geen-frontaal-accident van ons af. Voor anderhalve euro geraken we op onze bestemming, een Georgisch restaurant aan de andere kant van de stad. Twee honderdjarigen, gitaar in hand vullen, de kamer met ambiance en we worden al snel vrienden met een van de garçons. De kaart is in het Russisch en daar begrijpen we natuurlijk geen snars van, dus we kijken naar de prentjes en wijzen aan wat we willen eten.
Gerecht na heerlijk gerecht komt op ons af en we genieten met volle teugen van zaken die we nog nooit geproefd hebben. Veel groenten en noten, maar ook mals vlees en brood gevuld met gesmolten kaas. Halverwege neemt een Georgische het over op het podium en zingt ons toe met haar zachte stem. We sluiten af met een theepot “herbal mix”, die ons doet terugdenken aan de bazaar van deze voormiddag en we zijn ondertussen zo goed bevriend met de ober dat hij ons 10% korting geeft op de maaltijd.
Een geïmproviseerde taxi, net als alle andere zonder gordels, brengt ons tot bij het hotel, nog een laatste douche, en slaapwel.
Dag 3
Wat een geweldige stad, gevuld met sympathieke mensen! Het ontbijt sla ik over en ook het verslag over het museum van toegepaste kunsten moet wachten op een eventueel voetnootje later, ik heb betere verhalen om handen.
Want tegen de middag stappen we uit de metro, de zon in, en moeten we een weg over die evenveel baanvakken heeft als er op dat moment chauffeurs zijn. Daarna belanden we in een wijk van oude sovjet-appartementen, ooit elk kamertje met identieke gevel, maar doorheen de jaren maakte elke inwoner de zijne uniek, gemets, uitbreken of schilderen, afbladderen en bloemen op het balkon. In het midden staat een kleurrijke speeltuin, gemaakt uit industriële stalen buizen en platen. Alles is minstens vijftig jaar oud.
We wandelen een eindje bergop, totdat een eerste, reusachtige koepel verschijnt. De blauwe bekronen van een betonnen monster, een nog niet afgewerkte moskee, gloednieuw en precies made in China. Gelukkig vinden we het erachter authentieker. Het 16e eeuwse Hazrati Imam Complex bestaat uit een moskee, gekaderd door twee torenhoge minaretten, een madrasah waar we wel binnen mogen, en mausoleum met kerkhof en doorheen de boomkruinen zien we vaag vormen van nog veel meer gebouwen.
De eerste foto is nog niet genomen of een nasale stem weerklinkt uit de moskee. Het is 5 voor 12 en het middaggebed begint weldra. Werkmannen, kaal of met Oezbeeks hoedje, en andere karakterkoppen stromen van alle kanten toe en met kippenvel staan we voor de open deur die voor ons gesloten is. Geen erg, we stappen verder en op het centrale plein erachter vinden we kinderen met vliegers die tevergeefs proberen in de te zwakke bries.
Dan trekt een oosters ritme ons verder en het blijkt dat vandaag de dag van het boekenfestival is; deel van de Ramadan. Drie zijden van een vierkant vormen een marktje, waar niet alleen de profeet wordt verkocht, maar ook fysica en Russische literatuur springen in het oog. Op het podium van de vierde zijde speelt met toneel, verzen uit de Quran, en taferelen uit de lokale geschiedenis passeren de revue.
We zijn bijna rond wanneer we overvallen worden door een eerste studente. Ze draagt niet alleen een hoofddoek, maar ook het enige mondmasker dat we tot nu toe zagen sinds het verlaten van de luchthaven. Ze wil haar Engels oefenen en daar helpen we maar al te graag bij. Het duurt niet lang of we raken omsingeld, tien tot vijftien studentes dringen zich rond ons en vertellen enthousiast en met trots over hun land en cultuur. Lachende ogen alom en ik ben trots wanneer ik weet waar ze het over hebben en zelfs kan meepraten.
Zij natuurlijk verbaasd en dan draaien de rollen zich om. Wie ben ik, hoe is het leven in België, hoe heb je voor het eerst over ons land gehoord? Het gesprek houdt zichzelf in stand en een kleiner wordend groepje gidst ons doorheen de madrasah, één vertelt me alles wat ze weet over de traditionele souvenirs die we in de winkeltjes zien terwijl de rest fotos bekijkt van onze familie en onze thuis.
We krijgen honger en zij ook, het is namelijk drie uur gepasseerd, maar in tegenstelling tot ons mogen zij hun vast niet breken. De samsa (Oezbeekse deegwaren met aardappel en schapenvlees erin) die we voor hen kopen wikkelen ze in een vel krantenpapier voor vanavond en ze bedanken ons uitvoerig. Wij zijn even dankbaar voor de geweldige namiddag, ze vertaalden voor ons in de winkeltjes, waar we vele gewaden pasten maar spijtig genoeg niets kochten en leerden ons alles wat in hen op kwam. Na afscheid en uitwisseling van contactgegevens geldt slechts één conclusie: hiervoor ga je op reis.
Bij het overstappen een halte verder verkennen we even “Tashkent City”, de nieuwe wijk, vol half afgewerkte glazen torens rond een mooi park/plein. Buiten de werkmannen die zwoegen in de hitte is het hier volledig verlaten. Later, terug op de metro, stapt er iemand op me af, hij vindt mijn lange haar super en na een korte babbel blijkt dat onze verjaardagen slechts twee weken schelen.
Hij verder naar de universiteit, maar wij stappen af, even langs de bank, een verse fruitsap, waar zijn die valiezen en we vliegen naar Khiva.
Of nee, dat is gelogen. We vliegen naar Urgench, waar een taxi ons opwacht, wederom met papier in de hand. Geen woord Engels natuurlijk. We rijden door elk rood licht en steeds over de limiet. Gelukkig, want anders liggen we pas na middernacht in ons bed.
Dag vier
Desondanks toch vrij laat en we verslapen ons. Geen probleem, ontbijt kan altijd en we trekken tegen tien uur de stad in. We stellen geen plan op, buiten dan misschien, “Nu even verkennen en rondwandelen, dan kunnen we na de middag een dutje doen”. We wandelen weg van het centrum, de kleine steegjes in, waar hard gewerkt wordt om alles in ere te herstellen. Daarom zitten twee kerels op hun hurken nauwkeurig te controleren, terwijl een derde schildert en timmert.
We vervolgen onze wandeling langs de binnenkant van de balkvormige stadsmuur, gemaakt zoals bijna alles hier uit leem en riet, en bekroond met kantelen als hoektanden. De eerste hoek dient ook als kerkhof en een heleboel tombes liggen als houtblokjes kriskras door elkaar. In deze beige wirwar ontdek ik een kleine deur, en uit nieuwsgierigheid kijk ik de duisternis in.
Daar worden we opgewacht door een dame ouder dan de tijd en zij grijpt me bij de hand in begint razendsnel in het Oezbeeks te vertellen. Daar begrijp ik natuurlijk geen woord van, maar ze beeldt ook uit met haar andere hand, en maakt zo duidelijk dat toen ze klein was, ongeveer zo hoog toont ze, wijzend naar haar knie, speelde ze hier tussen het doolhof van tombes en beklom ze de graven, helemaal tot boven op de muur.
Ze begint te wandelen en we hebben geen keus dan haar te volgen. Ze toont ons haar tuin. Enkele fruitbomen in uitgeharde kleiaarde, een broodoven en van haar wasdraad trekt ze een groene handdoek, die ze over mijn hoofd bindt. We staan bij haar vlaggenmast, en ze vindt het erg belangrijk dat deze uit vier stokken bestaat. Deze zijn bekleed met kleurrijke lappen stof en ze wijst naar haar jurk en doet alsof ze deze scheurt. Dan moeten we voorover buigen, de vlaggen naar beneden tegen de mast duwen en tot slot over ons hoofd wrijven. Zij werkt het ritueel verder af door zelf ook over de vlaggen te wrijven en vervolgens ons hoofd, borst, schouders en buik aan te raken.
We moeten even wachten terwijl ze voor ons wat katoenplukken gaat halen. Door ermee tussen je handen te wrijven kan je er een lont mee maken, wat ze voordoet en we volgen haar gehoorzaam na. We steken onze lonten in een stuk aardewerk en ze beeldt uit dat we nu normaal gezien vuur horen te maken. Deze stap slaan we over maar we moeten nog wel even met onze voeten boven deze creatie slingeren.
Het ritueel is af, en nu volgt de uitleg. Met haar vingers zegt ze dat ze 83 jaar oud is, en ze schetst met haar handen taferelen van slapeloosheid en zwangerschap, waarna ze 5000 Som uit haar zak tovert en teken doet naar ons twee. Omgerekend betalen we haar de best gespendeerde euro van ons leven. Nooit zullen we nog wakker liggen, niet in staat slaap te vatten, en mijn eerstgeborene zal kerngezond zijn.
Met een magisch gevoel betreden we de centrale weg van Khiva waar we de wonderlijke architectuur bewonderen. Turquoise, typerend voor het land, versterkt door puur wit en het beige van leembouw, kleurt alles. Een jongedame toont ons trots de grote madrasah, nu een hotel, waar ze werkt. Kamers nu voor rijke toeristen, oorspronkelijk gebouwd voor studenten, zijn koel ook zonder airco want de muren zijn hier anderhalve meter dik.
Aan de overzijde van de straat vinden we het oude bastion. Verbluffende tegeltjes, met geometrische patronen en Arabische kalligrafie omkransen de zomerontvangst van de Khan, waartegenover een verhoogde cirkel als podium diende voor een koninklijke yurt, de winterontvangst. Voorbij een souvenirshop waar een jonge vrouw ons bijna smeekt iets te kopen beklimmen we de uitkijktoren van het fort en krijgen we een adembenemende panorama van de stad. Tientallen minaretten, koepels van moskeeën en de poorten van madrasas. Allemaal in thema maar toch uitzonderlijk uniek.
De dag verloopt verder in een magnifieke collage van souvenirs, daar een vest van kamelenhaar, hier een katoenen kussensloop, oosterse happen begeleid door thee, een lijst oude gebouwen, af te vinken op de kaart, kerkhoven met namen om nooit te vergeten, deze madrasah werd omgebouwd tot museum, die ook, maar in een andere vind je nu een restaurant, ertegenover zitten drie weefsters met gouden tanden, zes maanden voor één tapijt, terwijl de oude man slechts een week nodig heeft om van een blok hout enkele fijn versierde snijplanken en een boekenstandaard te maken, en daarbinnen slaapt een kleine kat op een stapel sjaals.
We werken ons in een vers paar sokken en zoeken naar de laatste maaltijd. Vlakbij het hotel vinden we een terras op een dak; in het groot hangt “Caravan” aan de balustrade. Hier zijn we zoals vaak de enigste klanten en dus worden we erg gastvrij ontvangen. We krijgen wat de grootmoeder die namiddag klaargemaakt heeft, en het is allemaal verrukkelijk. Hierna vertelt de uitbaatster ons over haar leven, het recente bezoek van Erdogan, “Is very nice man!”, en probeert ons Engels te begrijpen.
Dag 5
Yoghurt met noten en gedroogde druiven, groene thee en een spiegeleieren. De gids draagt een toffe pet en loods ons de stad door. Zijn Oezbeeks Engels klinkt goed en het klikt meteen. De verhalen stromen zonder stoppen en we leren voortdurend bij. De tegeltjes worden hier vastgespijkerd omdat ze anders al snel uit de lemen muur vallen, daarom dat er bij elke in het midden een gaatje zit. Khiva ontleent haar naam aan de uitroep van opluchting die volgde bij het aantreffen van fris water in de woestijn, een waterput hier niet ver vandaan. De mensen lopen hier rond met gouden tanden want hoe kan je je spaargeld veiliger bewaren dan in je mond?
Het dak van de Jumma Moskee wordt ondersteund door bijna 250 houten pilaren, een samenraapsel van geroofde trofeeën uit omliggende gebieden, zo ver als India, en relikwieën van oude gebouwen, nu al lang afgebrand of vergeten. Even later worden we stil van de schoonheid die het Paleis van de Stenen Binnenplaatsen uitstraalt. Elk oppervlak bedekt met glanzende blauw-witte tegeltjes, gepeperd met accenten turquoise en donkergroen, terwijl de houten plafonds geometrische patronen combineren met bloemen in alle kleuren die het oog kan zien.
Onze sympathieke gids vertelt over de geschiedenis en technieken die hier in de stenen geborgen liggen, en om te bekomen vraagt hij ons hoe het leven in België eruitziet. We tonen hem de prenten die we bij ons hebben. Een belfort, kathedraal en stadhuis duwen hem in zijn handen, een foto voor elk van zijn drie dochtertjes. Bij afscheid zijn we bijna emotioneel, zo goed hebben we elkaar op deze enkele uren leren kennen, en zo jammer dat een dag niet langer duurt.
Terwijl Moeder zoekt naar traditionele ikat-stoffen om kussenslopen van te maken, sjaals van kamelenhaar en andere souvenirs, struin ik nog eens door de straten. Die zijn vandaag uitzonderlijk druk, het is namelijk de verjaardag van Amir Timur, hun nationale volksheld. De studenten zijn vaak verlegen en fluisteren elkaar toe, schalks kijkend en ze grijpen naar hun gsm. Daarom stel ik de vraag en dan, na enkele groepsfoto, vragen enkelen ook voor een selfie met twee. Ze vragen mijn naam en ik spreek die van hen verkeerd uit. Met school bezoeken ze Khiva en vinden het leuk om daar een Belg aan te treffen.
Afladen in ons hotel en het is al acht uur. We willen echter nog zeker de muur gezien en beklommen hebben, dus eten moet wachten. Wat verder is er een trap, waar kinderen naar boven en beneden lopen. Ze vertellen ons elks hoe ze heten en gaan dan verder met hun spel. Doorheen de kantelen verwachten we rovers te paard of met kruiden en zijde beladen kamelen. Een handvol agenten in appelblauwzeegroen en een gloednieuw hotel moeten volstaan.
Opnieuw beklimmen we een terras, ditmaal met een nog beter uitzicht, waar een jongen genaamd Timur ons thee brengt en wat later een schotel van allerhande typische gerechten. We zitten omsingeld door Russen, gelukkig aan de rechterkant twee oude Spanjaarden die we met bewondering voor hun taal afluisteren. De vraag is of de landen die ze opsommen en lijst vormen van plannen of reeds bezochte dromen. Alles was heerlijk, de noedels groen door dille, ravioli met pompoen, kebabs vol koriander… En totaal uitgeput vallen we in bed.
Dag 6
We rapen onze spullen bij elkaar, eten wat gedroogde vruchten en trekken de woestijn in. Onderweg passeren we honderden boomgaarden, voornamelijk appels, wit door bloesems, en kale akkers, die men klaarmaakt voor de katoenteelt. De weg wordt met elke minuut ruwer en we verlaten de vertrouwde taferelen van beschaving. Lemen hutten met rieten daken, karren getrokken door ezels en boeren met schoffels vormen kleine gemeenschappen in deze stoffige regio.
Dan komen we aan in de grote leegte. Een continue droge wind blaast uit het westen over een rode woestijn, bedekt met een dunne laag zwart zand. Verdwaalde kamelen leven van harde stekels die hier bijna leven en voor ons torent een donkere rots als een rotte kies uit het zand. Een honderden jaren oud fort, gemaakt uit klei en stro, keek hier ooit streng neer op rovers en caravans. Nu echter is het grootste deel weggeregend en uitgesleten door de wind, enkel gescheurde muren, met af en toe een schietgat, en fundamenten van uitkijktorens resteren.
De taxi rijdt verder en zand blaast door de kieren naar binnen. Het tweede fort tekent zich als stratenplan in de bodem en wordt momenteel bezet door een bus Oezbeekse schoolkinderen. Ze kijken ons nieuwsgierig aan en duwen het verstandigste meisje van de groep in onze richting. Zij spreekt een beetje Engels en stelt ons enkele eenvoudige vragen, waarna ze de antwoorden vertaalt voor haar klas. “Very nice to meet you”, verlegen, maar ook blij en trots, en dan willen ze een groepsfoto. Wanneer ze even later wegrijden sta ik met elk van hen op een selfie en de dag is goed.
Voor we vertrekken een tweede groep, ditmaal geen studenten, maar een “collectief” leerkrachten. Vijftien voor vierenveertig leerlingen. We beginnen met de standaard babbel over wie en van waar we zijn, maar al gauw nemen ze fotos van een Belgische pas, rijbewijs, papiergeld en al wat we bij hebben. De meester Engels dient als tolk voor de anderen en ook zij zouden graag met ons enkele fotos nemen. Stel je voor; een stel Belgen? Dat geloven ze thuis nooit!
Het laatste fort is netjes gerestaureerd, voor de helft herbouwd en we zijn hier alleen. Ondertussen kennen we het verhaal en daarom vertrekken we niet veel later richting de luchthaven. We zijn echter veel te vroeg en zetten ons voor een Oezbeeks winkelcentrum. De taxichauffeurs doen hun best, maar krijgen al snel door dat we van plan zijn hier even te blijven zitten en laten ons met rust. Daarbinnen net als bij ons, enkel de taal is anders, en de prijzen slechts een percentje. Gloeiende thee en een sappige appelsien als avondmaal en dan naar de vlieger.
Die blijkt geannuleerd, we zitten vast, even boos en gefrustreerd, maar niks aan te doen, gratis krijgen we morgenvroeg een andere, welk hotel raadt u aan? Daar staat achter de balie een jobstudent die ons helpt en weet dat men in Vlaanderen en Nederlands dialect spreekt. Zo begint een gesprek over taal, literatuur en geschiedenis, tot één uur in de nacht, dat eindigt met de overhandiging van een boek de volgende ochtend, in de kaft “For my best friend from Belgium, Sancho. 11/IV/2022.
Dag 7
Ontbijt met Russische pop op de achtergrond, een uurtje wachten en lezen in de luchthaven, even lang vliegen en het is middag wanneer we onze gezellige kamer bereiken. Een siësta rekt zich tot zeven uur s avonds, waarna we gehaast een maaltijd zoeken, niet te ver van het hotel. Lekker natuurlijk, maar door de lage prijzen verwachten we kleine porties en we bestellen veel te veel. Een volle maag brengt slaap en onze bedden zijn erg comfortabel. Hopelijk zijn we tegen morgen terug uitgerust.
Dag 8
We verslapen ons, voor niemand een probleem; en yoghurt met kweeperengelei wekt ons op. Verdwalen, het is veel te warm, hoe meer je drinkt, hoe meer je zweet, we vluchten van schaduw tot schaduw; wat wil zeggen, van bazaar naar vlooienmarkt. Drie door koepels overdekte kruispunten verbergen stapels stoffen en opgerolde tapijten. Gloednieuw met scheurende kleuren, waaronder oud, rafels en repen, bevlekt maar toch veel mooier. De verkopers zeggen “just looking”, maar dat is natuurlijk gelogen.
Lapis lazuli uit Afghanistan, lokale turquoise, robijnen uit Rusland en allen verwerkt in enorme juwelen. Pashtun petten, net koksmutsen, gesuikerd fruit, en gevlochten vesten, katoen, wol of zijde, geborduurd, gehaakt of geverfd. We kijken onze ogen uit, maar besluiten voorlopig nog niets te kopen. Niet veel verder wacht immers het volgende complex ons op.
Een vijfhonderd jaar oud plein, aan de ene kant een grotesque madrasah, een moskee ertegenover, enkele blinkende koepels en in het midden een beige minaret, met wonderlijke patronen versierd in reliëf. Deze is de oudste in de stad, ouder zelfs dan de Islam. Oorspronkelijk diende ze als vuurtoren, wat ons doet denken aan vuuraanbidders van het zoroastrianisme, maar praktischer; het aangeven van de bestemming voor middeleeuwse handelsreizigers, die s nachts rondtrokken op hun kamelen, wanneer de woestijnzon geen levensbedreiging vormde.
In de twaalfde eeuw werd heel de stad platgebrand door de Mongolen van Genghis Khan, de bevolking vermoord, maar zelfs hij vond de minora zo indrukwekkend dat deze als enige overbleef. Enkele jonge meisjes staan te filmen voor hun youtube-kanaal en ik doe een babbeltje met één van hen. Het is duidelijk dat Bukhara de rijkste stad van Oezbekistan is, en daarmee ook de meest verwesterde. Onder de poort van de moskee maak ik een praatje met een toeriste uit Servië, ze reist liefst alleen en doet dat nu ook, haar 56ste land en ze is blij dat de pandemie voorbij is.
Niet veel verder, na een lunch met uitzicht op het plein, treffen we nog twee madrasas aan, als cowboys in duel tegenover elkaar. De één sterk gerestaureerd, bijna nieuw, de andere valt uit elkaar en heeft een groene haardos. Natuurlijk beide gevuld met souvenirwinkeltjes en we maken onze ronde langs alle kanten geobserveerd door de verkopers. Hier lijken we net in een tijdmachine, een overgrootvader maakt hoedjes met een singer-naaimachine, en twee anderen spelen schaak op een oude divan.
Om de dag af te sluiten beklimmen we het oude fort, en een Oezbeek gidst ons in perfect Frans. Op het hof van de Emir staat een muur, van waarachter middeleeuwse klachten gejammerd werden, anoniem zodat wraak onmogelijk was, eerlijkheid hopelijk en zelfverbetering van het staatshoofd gewenst. Tegenover de poort van het bastion, centraal een waterpartij vol vissen, en daar een open moskee, sterrenstoffige pilaren ondersteunen een imposant afdak, waar sporen van polychromie schitteren in het avondlicht. De zon gaat onder.
Na enkele tips van het hotel belanden we bij de buren, een erg sjieke bedoening met Westers menu. Chardonnay, hier gemaakt met Italiaanse technieken, en daarbij eten we zalm met frietjes, of een gewone groentesalade. Naast ons op het terras een groep Spanjaarden, binnen een nog grotere troep Russen, en wanneer onze borden leeg zijn arriveren er heel wat gepensioneerde Britten, vol sarcastische humor, die hier overnachten. Blijkbaar restaurant en hotel in één.
Dag 9
Op tijd uit bed, want de gids wacht op ons en blijkt een oude dame te zijn, opgegroeid onder Stalin, en nog steeds vol pit en energie. Onderweg naar het Soefi centrum vertelt ze over de Perzen en Alexander de Grote, en ze weet alles. Aangekomen bij het graf van een oude leermeester, in haar kindertijd bedekt door zand, nu volledig in het nieuw. Omringend groeien er parasolvormige bomen, waarin exotische vogels zingen, en het irrigatiewater stroomt een stenen bassin in waar eenden en ganzen drijven.
Volgende halte: het zomerpaleis van de laatste emir. Hij studeerde in Sint-Petersburg, een stad in die tijd gevuld met Europese stijlen. Daarom is wat rest van dit verblijf gebouwd in eclectische pracht. Turks en Arabisch, vermengd met neoklassieke elementen uit het Westen. Meubilair uit Napoleontisch Frankrijk, Spiegels gekaderd in geometrisch houtwerk als in Damascus of Cordoba en Hollandse tegeltjes rond de schauw. Gekleurd glas en bladgoud wisselen elkaar af met de pauwstaarten die buiten rondwandelen.
Voorlaatste stop, een middeleeuws set, herberg loopt over in moskee, en wordt madrasah. Ervoor een miniatuur minaret en dit vormt de begroeting van een gigantisch en duizend jaar oud kerkhof. Twee afstammelingen van de profeet liggen hier, hun graf gerestaureerd tijdens de sovjet-tijden, en daarom wederom uit elkaar vallend, een hoop stenen met hier en daar blauwe tegeltjes. Ook massieve marmeren blokken met Arabische inscripties liggen overal door elkaar en grote wespen zoemen van portaal naar kamer en terug naar buiten. We koken in deze bakstenen oven.
Voor we afscheid nemen, bezoeken we even de Chor Minor, de vier minaretten. Deze horen natuurlijk bij een kleine moskee, erg pittoresk, ter grote van een kapel en toch rijkelijk gedecoreerd, elk torentje uniek en met fel blinkend koepeltje. Toen ze pas gidste, in 1976, regende het tijdens de winter zo hard dat het hier een halve meter onder water stond, en toen is één van de minaretten naar beneden gedonderd. Omdat niet veel later een belangrijke sovjet op bezoek kwam, werd deze in recordtijd gereconstrueerd.
De rest van de dag vullen we op met bazaarstruinen, zoeken naar het mooiste tafellaken en de best gehaakte kussenslopen. Omdat het Ramadan is, biecht één van de verkopers oprecht op dat de meeste “natuurlijke” kleuren volledig artificieel zijn, maar dat deze leugen de toeristen ook vele honderden bespaart. Zijn stoffen zijn voor de rest onberispbaar, uitstekend handwerk, en we kopen enkele stuks.
Na onze maaltijd in een klein parkje, salades en soep, beschermd door de lokale kat, lopen we onze gids nog eens tegen het lijf, haar kleinzoon rent hier ook ergens rond, en die galerij langs het kanaal is voor het eerst open. Tijd om een kijkje te nemen. Hier hangt het vol antieke kledingstukken, en nieuw werk van internationaal niveau. Nog velen uren sterven hier, twijfelend en passend, tot er uiteindelijk een kleine transactie plaatsvindt. Hoewel eerst een werkende geldautomaat gezocht moest worden.
Dag 10
De ochtend straalt zoals altijd hier in Oezbekistan en ik eet yoghurt met gedroogd fruit en drink groene thee. Moeder moet terug naar de bazaar, ze heeft daar gisteren enkele zaken opzij laten leggen omdat we niet genoeg cash op zak hadden, en dat plant ze nu op te lossen. Ondertussen vlij ik me neer op de divan, een verdieping hoger, onder een houten afdak, omringd door handgemaakt aardewerk. Ik lees er wat in de lokale geschiedenis wanneer een andere toeriste, een studente, vraagt of ze naast me mag komen zitten, wat natuurlijk geen probleem is.
Niet veel later volgen ook haar ouders, die ik bij het ontbijt Frans, Duits en een derde taal heb horen spreken, of dat vermoed ik toch. Ik lees over belegeringen van citadels, het bouwen van schedel-piramides en twee zinnen later koopt onze heerser een boompje van zure kersen dat nog altijd (wanneer hij schrijft) groeit in één van zijn tuinen. Dan keert Moeder terug, voegt zich bij de groep en er ontstaat een gesprek.
Deze mensen komen uit Zwitserland, maar zijn eigenlijk Tsjechisch, en dat is ook meteen de mysterieuze derde taal die ik maar niet kon plaatsen. Ze maken continu reizen naar het Midden-Oosten, in een roes op de Nijl, maar verkiezen toch bovenal Yemen, waar ze meer dan twintig jaar geleden beschermd door de kalashnikov dragende bergbewoners te gast waren. Hun zoon is er niet bij. Hij kan het niet aan zo veel co2 uit te stoten door naar hier te vliegen, en dan oog in oog te komen met mensen die substantieel armer zijn dan hijzelf.
Voor onze laatste middag in Bukhara zetten we ons rond de vijver van het plein nabij ons hotel. De oevers van deze vierkante put zijn trappen die afdalen in het troebele water, waar kleine visjes hun leven leiden, hopend op kruimels van de toeristen, en vluchtend voor de lokale eenden. We eten brood, daarna gegrilde groenten en ik een vleessoep met dikke noedels, Lagman noemen ze dat hier. Veel koriander erover en dus erg lekker.
Nu tijd om te vertrekken en het hotel helpt ons aan tickets. Een taxi brengt ons tot het station en onze Spaanse hogesnelheidstrein raast voorbij een man te paard, omringd door zijn kudde schapen. Lekker ijs wordt rondgebracht en onze buur gidst over Samarkand. Niet ver buiten de stad ligt een vallei vol duizend jaar oude bomen, een papierfabriek aangedreven door watermolens ook vlakbij, en met mijn Russische gasten ga ik naar deze restaurants. Op tijd in het hotel, waar we ons verfrissen en daarna de stad in trekken op zoek naar een avondmaal.
Vooral triest wanneer we het vermeende kroonjuweel van deze reis zien, het Registan, een plein omringd door drie enorme en prachtige madrasahs. Belicht als een pretpark met fluo lampen, en zo slecht gerestaureerd dat het gloednieuwe werk alweer uit elkaar begint te vallen. We hopen op een betere tweede indruk en eten wat shashlik in een klein lokaal restaurantje, gemaakt uit MDF-platen, waar de kelner graag zijn Engels met ons oefent.
Dag 11
Wafels. Natuurlijk toont het buffet ook gezondere zaken, fruit en yoghurt bijvoorbeeld, maar ik neem vier wafels, drie pannenkoeken en een tas thee, en niemand kan me tegenhouden. We vragen ons af wat de dag zal brengen, en tegen half tien zijn we klaar om dat te ontdekken. Gisterenavond regelden we een gids voor de hoogtepunten van Samarkand, en die staat ons nu op te wachten. Of eerder, hij valt bijna in slaap op de zetel die voor de poort op de binnenplaats staat. Moeder en ik trekken gezamenlijk een wenkbrauw op en hopen dat dit geen indicatie is voor de rest van de dag.
We wandelen achter zijn flaporen, en hij verteld een beetje over de stad. Ik werk de meeste van zijn zinnen af en knoop nieuwe verhalen aan degene die hij halfslachtig vertelt. Ons hotel ligt pal in het centrum en daarom staan we al snel terug voor het Registan. Bij het ochtendlicht is het verbluffend, veel mooier dan de trieste aanblik van gisterenavond. We wandelen door het park ervoor, vol reusachtige platanen, kopen ons een toegangsticket en bewandelen dan het plein zelf.
Langs drie kanten worden we overrompeld door drie magnifieke en eeuwenoude gevels, torende minaretten en poortgewelven die doen denken aan de hemel zelf. Alles is bekleed met prachtige tegels, sommigen blauw, groen, wit of geel geschilderd, anderen met patronen in reliëf, nog anderen als mozaïek in miljoenen kleine steentjes. Niets staat hier nog mooi recht, geen hoek is perfect 90°, want meer dan honderd jaar geleden schudde een aardbeving deze oude gebouwen door elkaar.
Binnen wisselen toeristische winkeltjes zich af met musea, en als we één van de bewakers omkopen krijgen we de kans een 33 meter hoge minaret te beklimmen, van waarop we een overweldigend uitzicht krijgen op de stad en haar koepels. Tegenover onze uitkijktoren staat de Sher-Dor Madrasah, wiens gevel twee tijgers afbeeldt, beide jagend op een antilope, met op hun rug een oosters hoofd, stralend als de zon. Dit is het symbool van Samarkand en één van de mooiste zaken van onze reis.
We zetten onze wandeling verder, langs een brede wandelstraat, ingepakt in groene fruitbomen, waartussen ook een gigantisch beeld van de vorige president pronkt, en we passeren ook langs de lokale bazaar. Hier kopen we een zakje gedroogde vruchten, die we even later opsnoepen terwijl we het door diezelfde aardbeving verwoeste mausoleum bezoeken van Bibi-Khanum, de lievelingsvrouw van Amir Timur. Daartegenover staat een gelijknamige moskee, nog veel groter, met prachtige achthoekige minaretten en een afbrokkelende binnenkant die voor onze ogen gerestaureerd wordt door werkers van UNESCO.
We lunchen even, wat soep met rijst, vlees en veel kardemom erin, en nemen dan een taxi tot aan de Shah-i-Zinda necropolis, het kerkhof voor de adellijke families en rijkste inwoners van Samarkand. Deze ligt op een heuvel en we beklimmen een kronkelende weg die langs beide kanten geflankeerd wordt door prachtige mausolea, het enige nog overdadiger dan het andere, want elke nieuwe generatie moest de vorige overtreffen, en daardoor staren wij naar steeds grotere koepels en steeds meer rijkelijk versierde gevels. Onze gids leest voor wat er op de bordjes staat, scrollt voor de rest wat op zijn gsm en vanop het hoogste punt hebben we een mooi uitzicht op de stad.
Nog een laatste tussenstop, de tombe van Timur zelf, en dan zijn van onze gids verlost. De koepel is volledig gedecoreerd met goud, de muren van groene onyx lijken net licht te geven, maar de grafsteen van Timur zelf is het meest betoverend. Deze is een enorm stuk donkergroene jade, meestal zo donker dat hij net een inktzwart kristal is, maar wanneer er ’s morgens de ochtendzon op valt door het kleine raampje boven de deur, licht deze grafsteen op als een felgroene ster.
Ondertussen staat onze gids te vertellen over alle meisjes waarmee hij naar bed is geweest, toont fotos van hen op zijn gsm en geeft raad over vrouwen versieren. We zijn hem dus kotsbeu en maken ons uit de voeten, na hem met spijt de overeengekomen som te overhandigen. Het avondmaal is al even chaotisch, want hoewel we in het sjiekste restaurant van Samarkand zitten, laat de bediening te wensen over. De chef is prima en het eten is heerlijk, maar we weten niet wat we voorgeschoteld krijgen want dit is niet wat we bestelden. Die gin tonic is gewoon een glas gin, en puur is dat toch net wat te straf, en het pintje dat ik bestelde was niet voorradig maar werd toch aangerekend.
Dag 12
Vandaag gaan we op uitstap en daarom eten we tijdens het ontbijt net iets sneller en in slinger de rugzak die ik gisterenavond voorbereidde over mijn schouder. Die slinger ik er al snel terug af want onze chauffeur staat voor de deur met zijn taxi en lacht ons hartelijk toe. Zijn corpulente lichaam toont dat deze man het gewoon is van het leven te genieten, en hoewel hij slechts enkele woorden engels kent, doet hij ontzettend zijn best onderweg wat conversatie te voeren. Opmerkelijk, zijn zoon studeert in China!
Halte één, na een dik half uur rijden komen we aan in de bergen, waar een bosje oeroude platanen al eeuwenlang rond een klein bergriviertje groeit. Ik betwijfel of de bordjes die een exact jaar aangeven accuraat zijn, maar het staat buiten kijf dat deze reuzen meer dan duizend jaar oud zijn. Hun schaduw redt ons van de zon en het stille kabbelen van het water rondom ons is paradijselijk. We volgen het stroompje naar boven, waar het ontspruit aan een meertje vol kleine, grijze visjes, en enkele meisjes tussen zeven en elf jaar oud vragen wie wij zijn en waar we vandaan komen.
Terug op de weg, niet zo lang, want hier vlakbij is de grootste bazaar van het land, of zo prijzen ze zichzelf toch aan. We hebben echter geen weken tijd, en onze chauffeur rijdt ons naar de kant waar oude stoffen verkocht worden. Moeder geeft aan dat ze zichzelf drie kwartier geeft, en dat ik verantwoordelijk ben voor de strikte nakoming van die ambitie. Iedereen wil ons zijn of haar waren laten zien, gooit stapels tafelkleden omver om enkele te zoeken van een maatje groter en Moeder kan geen nee zeggen. We passen wat jassen, kopen enkele talismannen en dan, wanneer ons geld op is, zien we een ongelooflijk museumstuk, een Turkmeens huwelijksgewaad dat ze ons na wat afdingen voor de helft van hun oorspronkelijke prijs aanbieden.
Onze zakken zijn echter leeg, en maken ons klaar om met spijt te vertrekken, wanneer onze geniale taxichauffeur, die ondertussen ook al de hele tijd zijn best doet als tolk, naar zijn auto stapt, om terug te keren met een dikke bundel Oezbeeks geld. Hij biedt aan ons voor te schieten en dus vertrekken we met een koffer vol antieke weefsels. Die botsen rond terwijl wij steeds hoger klimmen, en op één van de mooiere plekken stop hij zodat we enkele fotos kunnen nemen. Het is frappant hoe hard het hier op Bretagne lijkt, glooiende heuvels, besprenkeld met reusachtige granieten rotsblokken, doorheen de jaren in zachte, organische vormen gepolijst. Alleen de Atlantische ontbreekt.
Nog een half uur langer, de lunch slaan we over, en we stappen uit onze taxi, een oven in. Shakhrisabz, “Stad der Groen”, bestaat uit een langgerekt park tussen twee oude centra. We bezoeken het eerste, waar we met een stel vrouwen vluchten in de schaduw van een moskee, en na een korte siësta banen we ons een weg door een bende schoolkinderen naar een ruïne waar we niets over weten. Omdat deze er niet erg interessant uitziet maar wel wat kost, en het tevens monsterlijk heet is, besluiten we deze over te slaan en onze taxi terug te zoeken.
Hij brengt ons bij de tweede en laatste ruïne, het kader van een enorme poort, waar enkel nog de flanken van overblijven als twee kolossale torens. Langs de voorkant zijn deze nog altijd bekleed met blauw-witte tegeltjes, de andere zijden zijn het typische lichte oker van de onderliggende bakstenen. Dit was ooit de ingang van het Ak Saray, het zomerpaleis van Timur, en zijn beeltenis staat wat verder te bakken in de hitte. Enkele dames verkopen pennenzakken en hoeden, voor zulke lage prijzen dat moeder niet kan weerstaan, vooraleer we terug naar huis rijden.
We zetten ons aan een tafeltje in het Stadspark van Samarkand, in het Sogdiana Cafe, een tip van een Italiaanse studente die we gisteren tegenkwamen in de stad, en een andere klant helpt ons de Russische menu te begrijpen. Een verdiende Aperol Spritz helpt ons afkoelen, en het geluid van fonteinen op de achtergrond helpt ons daarbij. De maaltijd smaakt ons, en het duurt niet lang vooraleer een sympathieke Oezbeek met ons een gesprek aanknoopt. Hij zit met zijn familie aan de tafel naast de onze, verkoopt Italiaans sportmateriaal, trakteert ons op dessert met thee, en geeft ons zijn kaartje. Als jullie ooit hulp nodig hebben, of moeilijkheden ervaren in mijn land, twijfel er niet aan om me dan te bellen, ik zal jullie helpen met alles!
Dag 13
We zijn wakker en we zijn nog altijd moe, dus we brunchen pas rond elf uur, of we eten wat er van het buffet nog overblijft en besluiten dan naar het Afrosiab Museum te gaan. Daar liggen archeologische vondsten van de stad verzameld, met als pronkstuk de muurschilderingen van een zevende eeuwse villa. Grote delen zijn zwaar beschadigd of zelfs volledig kwijtgeraakt, maar af en toe komen de felle kleuren, met name lapis lazuli-blauw, nog naar boven, en ook de details zijn soms nog levensecht, waardoor eeuwenoude olifanten, ruiters en handelaars terug tot leven komen.
We strikken een taxi die ons voor een habbekrats naar onze volgende stop brengt. Een ambachtendorp, opgericht langs een klein riviertje, waar een reeks ateliers elkaar opvolgen. Juweliers, tapijtwevers, keramisten, maar het indrukwekkendste is het centrum van moerbei papier. Hier drijft het water molens aans die de schors verpulvert om met de vezels die overblijven papier te maken. We krijgen een demonstratie en voelen ons net in de tiende eeuw.
Aan de overkant van het stroompje vinden we een houten bakkerij, waar de hele familie, tot de kleinste die er misschien net vijf uitziet, onder leiding van de oudste, een opa met gouden tanden, elke dag honderden broden bakt. We wijzen naar onze rommelende magen en zij wijzen naar hun tafel. We gaan zitten en wachten geduldig af. Eerst komt er een pot thee, vol groene blaadjes, dan brengt een andere zoon een schotel versneden brood, nog warm van de oven en ontzettend lekker. Een derde zoon, of is het een neef, brengt wat confituur met kleine besjes erin en we eten alles erg dankbaar op. We geven hen het dubbele van wat ze vragen, wat nog altijd nauwelijks genoeg lijkt, en zetten onze reis verder.
We missen de bazaar dus bezoeken deze nog eens voor het te laat is. We kopen exotische kruiden, steken onze rugzak vol gedroogd fruit en noten, en genieten van de sfeer die hier hangt. We wandelen tussen piramides granaatappels en appelsienen, passeren stapels rijst, honderden verschillende soorten, kikkererwten en linzen, zoeken iemand die ons een zak wil verkopen waar we al onze aanwinsten in kwijt kunnen en komen uiteindelijk tot rust in hetzelfde barretje van eergisteren, waar we proeven van dezelfde rijstsoep met lamsvlees, gebracht door hetzelfde meisje.
Voor we Samarkand gedag zeggen, wandelen we nog een laatste keer door het park voor Registan, veel drukker nu het avond is en de lokale mensen ook vrij zijn. Een eerste dappere student spreekt mij aan, en al snel sta ik op de foto met een dozijn 17 a 18 jarigen, wiens namen ik keer op keer verkeerd uitspreek, maar dat is niet erg, want zij kunnen de mijne niet langer dan een seconde onthouden. Ze verbazen zich over mijn lange haar en luisteren naar de verhalen die ze me vragen. Wat denk je van Oezbekistan? Ik wil in Amerika gaan studeren. Samarkand is toch het mooist he? Ik ben nog nooit in het buitenland geweest, of ja, in Rusland, maar dat telt niet.
Dag 14
Deze dag telt maar half, want de eerste helft spenderen we op de trein, door de korte nacht, het vroege opstaan en de weemoed dat onze reis er bijna op zit zijn we moe en we proberen wat te slapen. Mijn boek lees ik uit, maar Moeder voelt zich niet zo geweldig. Wanneer we aankomen in het fijne Tashkent pakken we de eerste de beste taxi naar ons hotel om wat te gaan liggen. Daar eten we onze frigo leeg, een koude douche helpt altijd, en Moeder valt in slaap.
Ik wil echter niet mijn hele dag kwijt raken en vertrek. Een uur stappen in de stoffige hitte, de drukte van Tashkent raast voorbij en ik zoek naar het dichtstbijzijnde metrostation. Die zet me af bij de stampvolle Chorsu Bazaar en ik hou ervan hier in de menigte tussen de kraampjes te verdwalen. Voor mezelf een broodje, vers en krokant, en voor Moeder zoek ik wat dadels, een vers granaatappelsapje en een dikke appelsien, hopelijk helpt dat wat. Nog een uur terug en wat denk je ervan deze avond een maaltijd over te slaan? We moeten nog gehaast naar de bank om ons laatste Oezbeekse geld om te toveren tot Euros, de jacuzzi en sauna zijn kapot, dus dan maar vervroegd naar bed, morgen om zeven uur naar de luchthaven, als alles goed gaat stijgen we op rond negen.
Dag 15
Het vliegtuig vliegt, Moeder slaapt, en ik lees. Ik lees het boek dat ik gekregen heb van Sancho en dat moet vanavond uit zijn. We krijgen ontbijt, of is dat lunch met de tijdverschuiving? In Istanbul eten we nog een maaltijd, lekkere Turkse happen, en dan rollen we een laatste maal van de opstijgbaan, onderweg nog een spijs, ditmaal richting Brussel, waar we drie uur later landen, Vader en Lool in de armen springen en huiswaarts keren.
Onderweg vertellen we alvast onze strafste verhalen, en luisteren terwijl zij ons de met sneeuw beklede bergen van Zwitserland beschrijven. Stoofvlees met friet, onze zoveelste maaltijd van de langgerekte dag, en we beginnen onze souvenirs uit de delen. We komen met dubbel zoveel terug als waarmee we vertrokken zijn, en het is bijna tien uur wanneer we klaar zijn met cadeaus uitdelen en pronken met onze souvenirs. Voor Moeder en mij is het ondertussen één uur ’s nachts, tijd om te gaan slapen.
2 – IJSLAND
Dag 1
De scherpe klauwen van gestold magma doorprikken het limoengele mos dat als sneeuw over het landschap rust. De woede die deze harde lijnen schiep berust nog niet en zwaveldampen drijven omhoog waar borrelende kraters de aarde als etterende wonden tekenen. Modder spat op, laat gele en grijze wazen achter en haar rottende geur glijdt de vallei uit. Eerder gevuld door bloedhete magma, stromend van over de horizon en nu als dik pak gestold gelei, barstend en verbrokkeld door haar stolling en uit het hart van deze massa fluit nog altijd hete stoom. Een zwarte tong rust op een bed van diepgroen mos, geflankeerd door uitgehakte stukken berg als kiezen, maar de bovenkaak is afgescheurd om plaats te maken voor een grijze hemel waaruit een gezapige regen alles wast.
Voordat we landen passeren we de Orkneys, enkele kiezels in een blauwe plas, witte stipjes vertellen het verhaal van schuimende koppen en golven rollen langs de kusten van deze kiezels. Wie hier woont is alleen, maar het einde van de wereld is nog een halte verder, daar in Reykjavik woont men in blikken huizen, onze huurwagen is reusachtig, als is het maar omdat alles hier miniatuur lijkt. Kleine verkeerslichten, smalle wegen, lage huizen, alsof de mensen niet te opvallend durven leven. Als de natuur opmerkt wat er gaande is, maakt ze er een einde aan.
We belanden in het eerste conservenblik, metalen golfplaten en naakt beton, maar binnen is het gezelliger. Enkele vikings in hun houten hut, zwart-wit fotos van vissen en schapenkuddes aan de muur en Bryggjan brengt ons boterhammen met zalm en garnalen. Onze maaltijd werd zonet nog aan wal gesleept, druipt zowaar van het zeezout. We belanden in een bekraterd maanlandschap, waar een oranje vuurtoren, zo hoog als twee IJslanders op elkaars schouders, uitkijkt over rustig roestende scheepswrakken die eerder doen denken aan neergestorte ruimtesondes. Onze wagen is er zestien waard en hobbelt rustig verder, schijnbaar niet onder de indruk, dit is vast niet zijn eerste buitenaardse trip.
Het bolt en bolt, voorbij magmastromen en warmwaterbronnen, het skelet van een vulkaan, wiens kliffen sluiers van watervallen dragen, de regen verzwakt en versterkt, maar soms lijken we bijna thuis, wanneer we een boom zien bijvoorbeeld, of een weide vol ingepakt stro, en dan weten we dat er iets niet klopt. Behoort dit geen andere wereld te zijn? We vergeten dat dit het einde van de aarde is, nog niet er voorbij, we zijn nog niet over de rand getuimeld. Misschien volgt dat nog. Het is immers onze eerste halve dag.
Dag 2
Het zwembad vormt twee sterren wiens punten elkaar kruisen en één ziel is dapper genoeg terwijl wij spek verorberen, daarna appelsienkwartjes, doorgespoeld met nýmjólk, en ook de kaneelrolletjes smaken goed. Vroeg hotsen wij op onze lange rit. Te lang, zeker over grindwegen en dus haken we halverwege naar links, waar een gebulder ons opwacht. Zwaartekracht trekt tonnen water de klif af, om het samen te persen op zwart vulkanisch gesteente, waardoor het als mist alle kanten uit sproeit. De millennia sneden organische vormen in de wand, waar basaltvormen het geheel dragen, onderaan bekleed door helder gifgroen mos, hoger plakken dikke pakken sneeuw, miniatuur gletsjers die hun laatste bijdrage leveren om deze rivier te voeden, alvorens in een laatste dramatische daad de diepte in te storten.
Daarna rijden we naar de maan, en het verbaast dat die slechts op een uurtje hier vandaan ligt. We moeten voorbij waterkrachtcentrales, verbonden door snoeren stroompilonen en omsponnen door impromptu grindwegen, ook twee kleine windmolens zwaaien elkaar toe tot in de eeuwigheid, of toch tot de volgende aardbeving, maar dan ronden we de laatste heuvel, eigenlijk rijden we over de horizon en daarom landen we raketloos op de maan. Hier bestaat slechts één kleur, een diep grijs gebouwd uit vele vulkanische korrels, af en toe een groter rotsblok, eerder een komeet klaar om gelanceerd te worden en geen lijn is hier gebroken. Alleen glooiingen, plooiingen, het plateau vloeit, ooit samen geschroeid aan dal en berg, maar de enige inwoner die telt is de wind, zij danst in dit zachte tafereel en polijst verder aan haar werk.
We kruisen de grens, over de rand storten we de waterloze zee in, hier denkt het gekarteld lavaveld, lang geleden gestolt, dat het koraal is. Hier zwemmen enkel raven en daar een zwaan, terwijl wij over de zeebodem rijden, links en rechts zien we vulkanische eilanden, sommigen dragen mantels van mos, anderen dragen witte slierten sneeuw en nog anderen zijn kaal en van rauw gesteente. Staalblauw en duidelijk ijskoud zien we ons eerste kratermeer, en pas dan weten we dat we niet meters diep onder het zeeoppervlak rijden, en dat enkel het zonlicht ons dreigt te verdrinken.
Pas vertrokken, toch al hoog want deze oude vulkaan is ontzettend steil, maar hier verzacht het pad even en Hans denkt dat we reeds de top hebben bereikt, die uittorende massa steen achter ons is duidelijk een vergissing van het reisbureau, totaal niet gerelateerd aan onze kwartier oude wandeling. Vraag het er één, twee en ook nog aan die andere, ja, daarboven, dat is de top van de Bláhnjúkur, we moeten nog heel wat stijgen, deze blauwe piek op, hoewel, eerder diep paars met af en toe een vleugje pikzwart vulkanisch glas, messcherp en bloedmooi.
Onze kuiten schreeuwen, maar onze monden lachen, bulderen bijna en net geen kilometer hoog hebben we deze berg overwonnen, haar gestalte beloont ons blikken op de vier windstreken. In het noorden een jonge lavastroom, dik en gruwelijk gekarteld, grote stukken stollingsgesteente liggen kris kras over elkaar en snijden het lichtgrijze mos dat hier probeert te koloniseren. Ver in het oosten liggen de grote gletsjers, spiegelgladde witte kussens ijs en sneeuw verbergen slapende vulkanen, en dichterbij aan onze voeten ligt een vlak dal, dooradert en bevloeit met smeltwater, waar een kudde paarden zoekt naar gras. In het zuiden doorprikt een jong gebergte haar witte sluier en toont op deze wijze trots haar tinten oker, rokerig zwart of alle smaken groen die mos vormen durft. Meest wonderlijk is de zwavelberg naar het westen, door onfortuinlijke windvlagen reeds te ruiken, aan haar flanken steeds borrelend en stoompluimen barend, maar haar kam is getekend in roestrood, ook blauw door vulkanisch as, af en toe groen waar mos zich kan hechten, doorstoken door resten zwart obsidiaan, maar bovenal diep oranje, soms hintend naar geel, dankzij de zwavel die deze berg haar naam gaf.
We trekken verder, zien pakken sneeuw druppelen, kabbelende beekjes fris smeltwater vloeien samen, en onder de gletsjer horen we het bruisen van een gezonde rivier, met elke seconde wordt zij geboren en groeit tegelijkertijd steeds voller, sterker en wast de stenen waarover zij spoelt; even veelkleurig als de bergen waar zij afbrokkelden. Muilen in het pakijs vormen poorten woorden dit water het daglicht in treedt en wij wandelen bedeesd naast haar gedaver. Dan trekt het pad ons door het magmaveld, heus buitenaards tussen kolommen glimmend gesteente, getekend door lijnen als in een gemarmerde cake waar ze open braken en nog altijd scherp als een scalpel. Voorzichtig naar de finish, de afgrond aan onze rechterzijde uitgesleten door de nu imposante rivier.
Dag 3
De wind blaast zich onder het vallende water, waardoor elke gletsjertraan opbolt, openplooit als een parachute en binnen dezelfde seconde verscheurt in een sproei druppeltjes, deze mist klit zich dan terug samen en zet deze dans voort totdat een reusachtig rotsblok de waterval in alle richtingen splijt, slechts een fractie krijgt uitstel van executie wanneer de wind een waas druppeltjes terug de berg op blaast, waar ze wederom in dezelfde stroom landen, alleen om wat later opnieuw over de rand te springen.
We wandelen rond de waterval. Haar eeuwenlange val heeft haar stenen drager uitgegraven, wat het mogelijk maakt ook achter haar gedonder te staan gapen en zelf in water te veranderen. Haar buur is niet zo exhibitionistisch. Zij heeft een kronkelende kloof uitgehouwen, waarin ze zich verscholen houdt, zodat enkel de nieuwsgierigen, de dapperen en de dwazen haar zien kunnen. Daarna het klassieke gordijn, mooi gevormd, correcte verhoudingen, evenwichtig in alle opzichten en daarom misschien een beetje saai. Bussen toeristen rijden hier op en af, een kiekje van deze te perfecte waterval en dan op naar de volgende.
Maar wat geen van het weet, is dat honderd meter hiervandaan een verborgen parel ligt. Wij daarheen, alleen en zonder anderen. Hier trippelen schapen langs de oever en wat verder vinden we er ook enkelen verstopt in kleine grotten achter het vallende water. Daarvoor eerst door een betoverende kloof, hier wonen ongetwijfeld elfen en waternimfen, onze stappen verjagen hen, maar in de plaats zien we zwarte rotskliffen, glad en rond, bekleed met helder groen mos, overal drupt water en al snel overweldigt het gedonder van de val het kabbelen van de afvoer, zeewaarts en ijskoud.
Hoe dichter we naderen, des te ontzagwekkender groeit het tafereel. Wat eerst een egale vallei was, vol zachte rondingen door millennia langzaam gepolijst, wordt een grijsblauw bergmeer, waar glasheldere, in de zon glinsterende ijsschotsen dobberen, kruimels en afbrokkelingen van een gletsjer die met elke stap immenser lijkt. Van dichtbij zien we hoe smeltwater scherpe vormen uitsneed in deze massa pakijs, al eeuwen glijdt het de vulkaan af en lokaal kennen ze deze reus als de stinkerd. Hoog waar hij begint bedenkt de gletsjer warmtebronnen waaruit zwavel opborrelt. Deze dampen vriest hij in zich en na millennia langzaam schuren laat hij ze weer vrij tijdens de zomerse dooi.
We zoeken zijn bestemming en belanden op een klif die uitsteekt boven de Atlantische. Basalten zeshoeken versieren de gewelven van koepels en bruggen, uitgehouwen in de landtong door oceanische krachten en onverbiddelijke geduld van de tijd. Aan de horizon zien we drakentanden uit de zee oprijzen, zwarte rotspinnen die weigeren om te tuimelen, ook al kunnen wij dat zelf niet. De wind blaast hier zo woest dat het niet lukt overeind te blijven. Vuist na vuist van zilte lucht beslaat ons, niet in het gezicht of op de romp, maar heel het lichaam wordt keer op keer geraakt door krachtige stoten die ons laten weten dat er een macht is die ons hier weg wilt.
Daarom steken we de baai over, hiervandaan kunnen we de drakentanden veel duidelijker bezichtigen en ook de basaltkolommen tonen zich in al hun pracht. Boven ons drijft een assortiment zeevogels op de wind, leukst zijn de papegaaiduikers met hun bizarre haakse pijlvorm en felgekleurde snavels. Nu zijn we uitgeput, onze hoofden vol wonderlijke beelden, maar onze spieren geradbraakt. De weg naar ons bed leidt ons doorheen de uitgestrekte lavavelden, tot aan elke horizon uniform, in verschillende fases soms puur zwart, vulkanische kiezels die zich duinen wanen, daarna een verscheurde en verbrokkelde bodem, volledig door mos bedekt, een dikke dons die alles zacht maakt, waarna glooiende deiningen doorstoken worden door scherpe rotspunten, net Keltische graftombes.
Dag vier
De gletsjer smelt en haar water is geduldig. Korrel na korrel draagt het water het land naar de zee, en aan haar oever wonen twee witte zwanen. Onbewust van haar werk, of wat ze schept, maar de krullen die ze achterlaat, een waterweg door de heuvel, organisch vol bogen, rondingen, met mos beklede gangen van zwart gesteente, dit elfenhuis is bij dachtlicht sprookjesachtig, s nachts eerder spookachtig. Verder stroomopwaarts schuurt het riviertje nog altijd rustig verder, het speelt in zelfgeschapen glijbanen.
Onze rit trekt langs de kust, een uitgestrekte vlakte, zwart door vulkanisch zand, gemarmerd door stromend smeltwater, en aan de linkerzijde een continue klif, deinend en soms uitstekend, af en toe gesneden door het steeds aanwezige water, maar nooit aflatend, alsof de aarde hier werd opengeritst en wij langs de afgrond rijden. Dan komen we aan bij de zwaarbeladen Atlas van IJsland, een familie vulkanen die de eeuwen op zich dragen. Honderden jaren sneeuw, samengeperst tot glashelder ijs, stapelen zich op elkaar en onder dit gewicht kruipt de gletsjer centimeter voor centimeter de berg af. Onderweg neemt het kiezel en kei met zich mee, zodat schakeringen van zwart zich mengen in het wit van het zonbeschenen ijs.
Genesteld tussen twee landtongen, één waarvan een zwarte waterval herbergt, gehuld in zeshoekige basaltkolommen, die we beklimmen en bezichtigen, vanop de kam beeld op de windstreken, ergens de oceaan, maar vooral gletsjer en scherpe pieken. De afdaling onthult idylle aan de oever van een klein stroompje. Een kiezelstrand, een rotsblok in het water waarop twee koppige berken groeien, en aan de overzijde een bosje van een handvol sparren. We wandelen tot aan de voet van de gletsjer, voelen haar koude adem en vertrekken dan richting haar tweeling.
Dezelfde berg, maar de andere zijde. Ooit lag het ijs, honderden meters dik, tot aan de kust, eeuwenlang bevroren sneeuwreus kuste moeder vol kabeljauw en verdronken vikings. Nu echter heeft de gletsjer zich teruggetrokken, en elk jaar probeert zij verder weg te geraken van ons, de mens. Daarom stappen we met tien op een rubberen bootje, het grijze meer op, net geen 2 graden celsius, en varen tussen de ijsschotsen, richting de afbrokkelende rand. Hoe dichter we naderen, des te duidelijker worden de kleine bergketens, zien we de miniatuur pieken en dalen die zich afspelen op de rug van de gletsjer. Sommige brokken zijn helder, doorzichtig en verblinden in de zon, anderen zijn hun grauwe laag grind nog niet kwijt, maar de meesten zijn eenvoudig wit en ondersteunen de lokale zeevogel bevolking.
Waar het meer overstroomt, ontstaat een spoedige snelweg, waar de ijsblokken de zee proberen bereiken. Velen blijven echter haken op het steeds zwarte strand, en het contrast met de kleuren van de gletsjertranen is bevreemdend. Ver achter de horizon draagt de wind geruchten over mysterieuze koninkrijken en vreemde landen, de kinderen die hier eeuwen geleden opgroeiden niet zeker of deze plaatsen uit bizarre verhalen ook echt bestonden. Het is moeilijk te geloven dat er buiten deze onderkoelde planeet nog werelden zijn waar leven heerst.
Het groen beklimt de heuvel, maar verliest keer op keer. Wanneer deze in een lawine afbrokkelt groeit de enorme stapel kiezels, een driehoek die steunt tegen wat overblijft. Wat overblijft zijn scherpe kabels, stenen skeletten gedragen aan de spanten van de hemel, versteende vingers die reiken naar de schepper alsof ze zich wreken willen. We vragen ons af waarvoor, en of ze ooit hun doel bereiken zullen. Al wat wij proberen is hun gestalte te vatten tussen de vier lijnen van een foto, een bekrompen kader waarbinnen hun imposante aanwezigheid zich nooit zal schikken. Wanneer de nooit ondergaande zon zich langs hun kammen scheert en daarbij als bij wijze van compromis enkele stralen de hemel in stuurt, bijten wij in onze rendierburger en schenken daarbij een IJslands Snorri bier.µ
Dag 5
Mist. We rijden door diep uitgesneden fjorden, ijskoud water vol kabeljauw, tussen hoge kliffen, maar wolken vullen deze zeedalen en tien meter voor ons enkel leegte. Het uitzicht is vast prachtig, besneeuwde pieken, hier en daar de zilveren draad van een stroompje dat afdaalt, maar de radio spreekt ons toe met haar zachte IJslands en wij zien niets. De lage bewolking blijft hangen en onze volgende stop, een korte wandeling doorheen een ietwat Bretoens natuurpark, rotswanden en grasduinen aan het punteinde van een fjord, smaakt flauw. Volgens sommigen ligt er daar een eiland, één en al kliffen, kil ontoegankelijk voor poolvossen, een kolonie papegaaiduikers, puntige vogels met brede snavels die nog niet geleerd hebben mensen te vrezen en daarom graag poseren, met als buren de imposante jan-van-genten, orchestrale vogels, wit met zwart bekleed, snavels als ijspegels om noorder- vissen aan te rijgen.
We drinken thee in Faskrudsfjordur, een oude Franse kolonie, waar de straatnamen trots tweetalig, zowel zacht als romantisch, te drogen hangen in de wind. Ter Napoleontische tijden bezochten revolutionaire vissers hier de eenzame vikingsdochters, beiden zochten warmte, als toevlucht tegen het kille land, en de nog koudere zee. Nostalgische driekleuren wapperen nog af en toe, maar Frans bloed stroomt hier niet langer, ieder de we vragen verkondigt zich een Tsjech of Pool, maar hij denkt dat de bazin wel een woordje Louis XIV spreekt.
Over berg want de tunnels slaan we achteraf bekeken renteloos over, en onder ons schijnt de zon, haar reflectie in het Lagarfljot, een meer dat als worm tussen de grindheuvels kruipt. Haar kades de enige bossige regio des IJslands, tevens ook de schuilplaats der laatste rendieren, ons hotel haar voyeur. Een lange glazen muur, elke vier meter een nieuwe kamer, kijkt uit op het water, en de voorlaatste is voor ons. Tijd zat, dus terwijl de één kiest te verbranden in de zon voor de deur van zijn kamer, het landschap bewonderend, maar vooral ook moe dankzij de afgelopen dagen, beklimt de andere de kliffen langs de kust, wandelt langs de oever en bouwt op de terugweg een toren met de rondliggende stenen, half zo hoog als hij wil, want dan zijn de bouwmaterialen op.
Een uur later liggen we te dobberen in de Vök baden, daar zijn er twee van, drijvend op het ijskoude meer, smeltende gletsjer rond tien graden, maar ons water borrelt uit de grond en richt zich op een ronde veertig. Hier vooral IJslanders, buurtlingen wiens bloed zich al duizend jaar lang verwarmt aan deze zaligmakende bronnen, en enkel ik durf het meerwater te bezwemmen. Zo koud dat de zenuwen niet weten wat te doen, heel het lichaam tintelt, net als bij een slapend ledemaat, kopje onder en het gevoel wordt met de minuut aangenamer. Niet van plan te verdrinken in bevriezende zaligheid beklim ik de aluminium ladder om terug in het warme water te zinken. De sprong tussen graden doet mijn lichaam tintelen.
Avonduren verslijten we in Seydisfjordur, hoger klimmen we, en dan bloeit het land open, twee kwartronde bergslangen zinken ter zee en waar zij elkaar verlaten aan de waterlijn wonen enkelen zielen, lang geleden besloten hun voorvaderen een dorp te stichten. De steef richting de lichtblauwe kerk een regenboog, de andere huizen ook felgekleurd en creatief beschilderd, hier wonen klaarblijkelijk uitsluitend kleurrijke zielen. De galerij huisvest deze week Scandinavische jeugd, geeft hen de kans te leven en hun muziek te leven, één van hen leest de Hobbit aan de oever, ze heeft rood haar en daarom voeren we een gesprek. Zweeds bloed, om hier te zingen, twee weken op Erasmus, fijn je te ontmoeten, maar nu moet ik naar een feestje, ja ik zou best ook vertrekken, mijn nonkel hangt hier ergens rond en wil vast gaan slapen, vaarwel.
Een Canadese gitaar speelt in mijn koptelefoon wanneer ik besluit het laatste uur van de dag te vullen bij het meer. Ik moet mijn hoofd legen en dat kan ik best met muziek die al sinds de eerste dagen rond mij zweeft, en vooral ook met de zonbeschenen natuur rond mij. Een steile rots steekt uit boven het omliggende landschap, kijkt neer op het water en door het mos en de heide wandel ik naar daar. Een korte beklimming en ik sta boven, waar de verbrokkeling mij vele stenen geeft en energiek begin ik te stapelen. Te enthousiast en te snel, daarom tuimelen de bovenste keien vak naar beneden, maar oefening baart kunst en een dik uur later staat mijn pilaar op de rand van de afgrond. Niet te hoog boven de horizon achter het meer straalt de nauwelijks ondergaande zon en ik positioneer mijn foto zodat ze het baken boven mijn toren lijkt, een miniatuur vuurtoren voor degene met wat verbeelding.
Dag 6
Vandaag nogmaals bezoeken we de natuurkracht. We laten het idyllische meer achter ons, verstopt tussen de bergen, in een kom die warmte vasthoud en op haar best te verwarren valt met veel zuiderse paradijzen. Niet te moeilijk valt te bepleiten dat we een dorp nabij Genève of Como verlaten. Maar al snel komen we op grindwegen slingerend langs de andere flanken van dezelfde bergen en hier is het desolaat, enkel gras en korstmos, een schilder komt hier toe met vier kleuren; groen, grijs, blauw en wit. En toch staan er af en toe enkele huizen, een elektrisch streng op houten stelten snoert eenzame boerderij na eenzame boerderij aan elkaar.
Dan een cementen doos, ingepakt met houten latten, twee deuren, één voor vrouwen en één voor mannen. Ernaast een wit caravannetje, hotdogs en hamburgers, het eenzaamste monopolie ter wereld. Aan de parking vertrekt een roestbruine trap, klevend aan de V-vormige kloof die we bezoeken komen. Of eigenlijk, het puntje van deze V ontbreekt, helemaal in de diepte ligt uitgesleten de echte attractie. Als het ware een tweede, veel steilere U-vormige kloof, langs weerszijden enkel zeshoekige basaltzuilen, meestal loodrecht, maar soms ook vloeiend en krullend, en beneden een ijskoude bergrivier. Een bevreemdend tafereel, alsof we gekrompen zijn en tussen enorme structuren van kristal kruipen.
Het weer is niet langer zo stralend, meer bewolking, maar gelukkig missen we de mist en we wandelen richting de krachtigste waterval van Europa. Hier ontzettend druk en het wandelpad kronkelt doorheen een oud lavaveld, volgestouwd met wandelaars, allen in felle kleuren, fluo in wandel- en regenkledij. Nog even hopend de drukte te vermijden, bezoeken we eerst de kleinere Selfoss iets verder stroomopwaarts. Deze ligt schuins op de rivierloop, het watergordijn dus veel breder dan verwacht en verscheurd door de vele rotsen waarover ze moet storten. Ik spring van steen tot steen, wil alles van dichtbij bekijken, veel fotos van verschillende perspectieven, maar vanop het afgebakende wandelpad hoor ik Hans roepen, hij lijkt aan een panische angst te lijden die ik niet goed begrijp. Hij doet zijn beklag over de hartaanval die hij bijna heeft moeten verduren, gewoon omdat ik wat in het water speelde. Zo doet hij me denken aan mijn grootmoeder, wiens liefhebbende bezorgdheid me niet toestand dieper dan tot de enkels de zee in te gaan. Op een moedige dag misschien tot aan mijn knieën.
De Dettifoss, hetzelfde water als zonet, is niettemin nog indrukwekkender. Ook deze waterval ligt haaks tussen de oevers, maar stort veel dieper naar beneden, en haar gordijn wordt niet versplinterd door uitstekende rotspieken. De kracht van haar val is zo groot dat heel wat water terug de lucht in stuift, waardoor stroomafwaarts het rijkste en dikste mos van het hele eiland de klif wanden bedekt. We luisteren naar haar gebulder, onverstoord door ons, maar wij niet door de andere toeristen hier. Het begint te druppelen, langzaam steeds heviger, dus we maken ons uit de voeten om te ontsnappen aan deze drukte, de regen enkel een excuus om te vertrekken.
Een uur verder en Myvatn is een geologisch actief gebied. We zien gaten in de grond stomen en fluiten als ouderwetse theeketels, deze wolkenmakers kleuren doorheen de decennia de heuvels met de kleuren van hun mineralen. Centraal ligt een krullerig en kronkelend meer, ons hotel met uitzicht op dat landschap. Glas en staal, maar we zijn ietwat uitgeteld dus we leggen ons even te rusten in de kamer. In de bar vindt Hans wat lekkers te drinken, en met uitzicht op Myvatn slaat hij een praatje met enkele Britten. Op de achtergrond speelt de niet indrukwekkende vrouwenvoetbal tussen IJsland en België. 1-1 laat iedereen teleurgesteld achter.
Na de maaltijd, heerlijke vis met wintergroenten en Hans eet ook iets, besluit ik nog tot een avondwandeling. Enorme rotsblokken gestolde magma liggen kriskras door elkaar, overal breuklijnen en gaten, net een enorme ingestorte cake, overgroeid door mossen, grassen en heide-achtige planten. Dit parcour doorsteken vormt een leuke uitdaging om de laatste energie uit mijn benen te schudden, en een half uurtje later kom ik aan bij de oever van Myvatn. Hier scheren de vogels als straaljagers langs mijn hoofd, duidelijk niet gewend aan menselijke aanwezigheid, maar ze leren uit mijn inactie dat ze van mij niet veel te vrezen hebben en na enkele minuten laten ze me berusten.
Waarom niet, denk ik, dus ik gooi al mijn kleren op een hoopje, gsm, horloge en portefeuille bovenop, en stap het koude water in. De scherp stenen boden maakt het niet gemakkelijk om tot bij het diepe te geraken, maar even volharden en dan zwem ik in het bevriezende water van het meer, met het prachtige ongerepte landschap rondom. Het begint laat te worden dus ik kruip terug aan wal, waar ik zoveel mogelijk water van me af sla en me terug aankleed. Even later sta ik terug in de bar, waar ik me neerstrijk met enkele Amerikanen, een verrassend tof gesprek. Maar dan komt teleurgesteld en boos Hans aan gestompt, het is elf uur gepasseerd, nu naar de kamer, dit is echt onaanvaardbaar!
Dag 7
Om het ontbijt weg te werken beklimmen we een oude vulkaan. 2700 jaar oud om precies te zijn, wat leuk overeenkomt met de ouderdom van Rome. Deze structuur is volledig zwart, opgebouwd uit stenen, kiezels en rotsblokken van vele formaten en vorm een kom. We volgen het pad langs haar uiterst steile buitenwand, en een uitputtende beklimming poot ons neer op de rand. De binnenkant net een maankrater, geen leven, geen begroeien, zowaar buitenaards. Rond de mond van de vulkaan gaan enkele kilometers, ongeveer een uur te voet. Dan naar de volgende stop.
Zware botinnen waden door het slijk, oker, geel en licht, en wij gehuld in donkere gewaden, door regen, een sproei, eerder mist. Houten latten, ooit aangelegd als pad doorheen stomend en kokend gebied, nu allen gebroken en nutteloos. Onze weg ernaast, eerst links, steek over naar rechts, en daarna terug links, de modder omzeilend. Rond ons kookt de aarde, lichte tinten rond pruttelende gaten, de typerende geur van rotte eieren stijgt op in pluimen van stoom en deze wolken, door de wind geblazen, beklimmen de kale heuvel waarover ook wij moeten.
Aan de overkant de ravage die overblijft na een langdurige uitbarsting, reeds dertig jaar lang sluimert het vuur nog na. Een zwart landschap, vulkanisch glas, dikke lagen gestolde magma, op verschillende plaatsen nog warm genoeg om de zachte, gezapige regen tot stoom te keren. Af en toe een krater, recht naar beneden, slapende kegel die ooit vloeibaar gesteente verspreidde, maar nu langzaam opvult met losliggende kiezels. Elders schouwen, of mini-vulkanen, pikzwart en oorspronkelijk met dezelfde functie, nu evenzeer langzaam verdwijnend.
We lunchen in een boerderij. De eetzaal vol toeristen, door glas gescheiden van de stal, waar reusachtige koeien, gestreept als tijgers, kauwen en herkauwen op hooi, terwijl hun melk voor mij op tafel staat. Lekker. We vertrekken, goedkoop, en passeren onderweg onze zoveelste waterval. Het hotel ligt op de winkelstraat, kruisend aan de kerkstraat, waar hoekig beton als kerk de heuvel bekroont. Schattig en mooi, maar de deur opent niet. Door de winkelstraat op zoek naar souvenirs, maar de boekenwinkel is te duur, dan maar tweedehands, waar een sympathieke Brit achter de balie zit en goede tips geeft.
Om de dag af te werken richting de Bos Lagune. Warm water stroomt hier uit de grond, vult een geometrisch basin, hypermodern, slechts enkele weken oud, en ontzettend mooi, midden in het bos, waar de fjord zijn beklimming uit de zee begint, achter ons haar bergkam, maar voor ons, en veel indrukwekkender, de imposante omarming van de fjord zelf, waar Akureyri tegen de wand kleeft, dorp-stadje van slapende katten, en in het water dobberen twee kleine cruiseschepen. De hete sauna, net als alles uit beton en hout, daarna het koude bad, enkel tintelingen onder de huid, gevolgd door een koude pint van de tap, die hier vanuit het warme water te krijgen is.
Taking off my glasses, I almost burnt my fingers on their frame. In surprise the sauna heat made them slip from my hand. I took it as a sign I had been here long enough, so I picked them up on my way out and hurried to the cold bath. Almost falling in, I submerged my steam cooked body in the freezing water and with the fading away of the initial shock, my skin started tingling, not unlike the feeling of a sleeping limb, so was my body glowing like the dying embers of a fire. The experience of a cold so fierce that the nerves don’t know what is happening.
We’ve been here for about an hour, switching between the cold bath, sauna, and hot lagoon where I’m heading now, to ask my uncle what he’s feeling. Fingers wrinkled and bored of the view now that the cruise ship has left, he decides to depart as well, but as we’re discussing, I see pass behind him someone that can only be described as an elf, elegant movements, although not aware of it herself and seemingly rather timid. Aware my listening is only a superficial facade meant to keep him from bothering me for much longer, my uncle scurries off, leaving me with a nervous heart, uncertain of its beating.
For a little while I float at the water’s edge, eyes closed and debating with myself about what to do. Through a glance and a peek I notice her standing by the same wall, a short distance from me, and looking out across the fjord, whose opposite side carries the little village-town of Akureyri, a place of second-hand books and sleepy cats. In between us the unknown, but more practically, a lonesome Frenchman, finished drink in his hand, forming a wall that keeps me safe, no chance to make a fool out of myself, but neither do I want to waste this moment. I wonder whether she has discerned my silhouette against the backdrop yet, but then the Frenchman stirs and the thought perishes.
Now it’s just the two of us, and unthinkingly I decide to try my luck. I swim around for a bit when suddenly I’m drifting next to her. Hi, Hallo, I say. She replies with a simple Hallo in kind, and smiles. Failing to identify the universal Hallo I ask her which language she’s using. Icelandic, but no, I’m not from around here; Reykjavik is where I was born, though now I’d like to earn some money working in Husavik. Today is a group building exercise, she explains, her colleagues are around here somewhere, but even still she is standing on her own. Or was; am I bothering you? No, it’s fine, I’m just a bit shy, but I have beautiful blue eyes, and it was seventeen years ago when someone sculpted me out of the tear of an angel.
She asks me and I ask her, suddenly we seem interesting to each other, one life concerns the other, and of course the opposite is true as well. The conversation grows, offshoots branching out frequently, but the main question remains. Who are you? Sometimes advancing rapidly, along the lines of some often told story, the tongue experienced in its telling, but sometimes also more slowly, not always knowing what to say next, but both we try and it’s fun. She graduated top of her class. In an isolated cabin she reads terrifying tales whose titles I hope to be true, and dreams of going to Berlin, that intriguing city at the centre of the continent. Not too long ago she changed schools, for only untoward faces used to greet her there from morning to morning, and now she studies natural sciences, a broad foundation to further the building of her life upon. Her skin like snow contrasts against the black of a swimming suit she wears like a model would.
I ask her name and take care to carve it deeply somewhere along the pathways of memory, but time has ran away while we weren’t looking and someone has gotting inquisitive. Her colleague, the first of a few to follow, calls herself Athena and sees it necessary to disrupt this feeble flower that we both were nourishing, and claims the centre of attention for herself. I try to keep the soft murmuring of her voice flowing, but she grows quieter and I wish these other persons of such blindness and boredom to mind business of their own. This they do not, instead growing in number and presence until time is there to eat. They hurry off to shower, and after that to dine in the cafeteria housed under the same roof, while I head for the exit, where my uncle awaits in hunger. We drive to Akureyri. Is this the end already?
Filled with anxious energy I lie atop the hotel bed and look for her name on Facebook. My search remains unsuccessful, and because Instagram is similarly unhelpfull I decide to ask Zuckerberg again. You’ve been tracking me for long enough now, sir, selling my privacy to the highest bidder for years, and never so far have I complained. So if you would, please check again, she must exist, for dreams never usually feel so real. Then at the bottom of his list I spot a polar bear, the second picture a small cat, and I wonder what right I have to be so lucky. I send the little polar bear a message, asking her, are you the girl reading Yrsa while dreaming of Berlin. Not long to wait before she says yes, and it is good to be alive.
At diner, my uncle sighs, rolls his eyes, points fun at me and asks whether it is her I’m talking to, what is she saying, she’ll have forgotten you by tomorrow, dear boy. But I am not concerned. Instead I’m happy to learn she’s interested in history up until the industrial revolution, when machines tear away the focus from human and undomesticated life alike. Even better is the news that she is the proud owner of four cats, whom she misses dearly now, working away from home. The days that follow we often chat, once deep into the night, and these conversations form bright points in my already full and staggeringly beautiful Icelandic days.
We talk words not for this text to bear, she sends a cute picture to remember her by, and when I visit her hometown, I wonder whether I’m walking along her footsteps. The morning after sadness presses on my shoulders. I will miss this astonishing country, its untamed nature, the softness of its language, otherworldly landscapes transforming with every hour, imposing glaciers, but also softly singing creeks, sharp mountaintops that carry voices of the deep, and its homely capital too, a quiet town, a cosy place, filled with creative shops and creative people, an identity of its own, although not unlike Bergen or Copenhagen. And of course I will miss her too.
These are the sorrows of travelling, the risk of living is the risk of loving, losing that which is precious, encountering beauty and needing to leave it behind. As I write these words, I’m flying over the Outer Hebrides, I’ve worked through my little grief that accompanied this parting and I look towards the future. Dare I dream of seeing her again, meeting her halfway somewhere in Glasgow or Oslo, or even more crazy, on Crete, of which she told me with sparkling eyes, wishing to meet the ancient Greeks there as well. Cynical as my brain likes to be, maybe we’ll have forgotten about each other in a week, but my romantic heart wishes it not to be true, perhaps I could send her a postcard from Italy, and a bit later one from Croatia.
Dag 8
Vandaag is een tranendag. De hemel is grijs, dikke plukken, katoen, watten, uit elkaar getrokken en deze scheuring regent op ons neer. Niet langer spiegelglad fjordwater, maar kippenvel trilt aan het oppervlak en wind maakt de zee grillig. Voorraden inslaan bij het tankstation, gedroogde vis, fiskur, of chocoladerepen en water, maar na aankoop arriveert de boodschap, te winderig vandaag, de fjord verwelkomt geen bezoekers, of wilt opvarenden tot de bodem trekken, waar enkel de walvissen en dolfijnen geduld zijn, de kosten krijgen jullie terug, met onze oprechte excuses.
Ter troost passeren we toch langs de visserskaai. Onze houten boot ligt braak, en schommelt bemoedigend op het water. In het hoofdkwartier van de walvisspotters bevestigen ze onze afwijzing, en proberen enkele zeemans artikelen te verkopen. We rijden verder tussen de fjorden, hopend op beter weer en daarmee mooie landschappen. De wolken bewegen niet, dus veel missen we niet terwijl nauwe éénrichtingstunnels ons van fjord naar fjord loodsen. Ooit woonden hier moedige poolzeevissers, ‘s winters wormige schapen tussen de heuvels en eenzame vrouwen in het gehucht aan de kust. Dankzij de tunnels konden deze zielen ontsnappen. Nu is het leeg.
In de jaren ‘60 was Siglufjordur één van de grootste vissershavens van het noorden. Jaarlijks bouwden IJslanders hier bergen met de vis die hun netten uit de zee plukten. Nu staan de loodsen langs de kaai fel geschilderd, en lokken ons met hun dubious argument; bezoek ons, zeggen ze, want verder valt er hier niets te zien. Binnen herbergen ze oude vissersboten, gevuld met oorspronkelijke regalia, kaarten en logboeken, zelfs de lens van een vuurtoren. Een tweede loods bevat de nog oorspronkelijke machinerie die reeds decennia ongebruikt staat te roesten, ooit dienend om haring te zouten en te drogen. In de zolder van een derde loods bezoeken we de kamers waar de werkers en hun vrouwen niet zo lang geleden hun leven leidden.
We maken inkopen, olijven in een bokaal, bonen in blik, zaden en noten, zulke zaken, want morgen moeten we over het hoogland en daar leeft niets buiten koppige schapen en het alomtegenwoordige mos. Onze kamer wordt uitgebaat door een IJslandse trol, dus snel vluchten we terug naar het dorp, waar de de enige klanten zijn en in onze eenzaamheid dineren. Drie werkers achter de toog en zeker nog twee in de keuken. Gelukkig is alles lekker, ook het IJslandse bier is niet mis. Terug naar onze hut tussen de heuvels, vroeg slapen, morgen nog vroeger er terug uit, om Fjallkonan te trotseren.
Dag 9
Vroeg op. Echt heel vroeg. 5 uur ‘s morgens en de zon is al op. Of, de zon is nog op. Echt onder gaat ze niet meer. Dat heeft natuurlijk zijn voordelen, het lijkt net een normale, hoewel frisse, ochtend als een ander. In een vrij rechte beweging trekken we zuidwaarts, over het meest desolate, verlaten en onbewoonbare gebied van IJsland. We zijn lang onderweg, de heuvels groeien hoger, boven de wolken en daar schijnt natuurlijk de zon veel vrijer, waar schapenmoeders telkens met twee lammeren staan te grazen. Soms koppig op het warme asphalt en ze weigeren te wijken voor onze vierwieler, toeter na toeter erkennen ze dit terrein als dat van hen, wij zijn indringers, ongewenste gasten in hun hoogland.
Ontbijt op een lokaal hoogtepunt, hoewel slechts een heling niet veel hoger dan de andere glooiingen. Wel een prachtig uitzicht, sneeuw ligt hier nog op de schaduwrijke plekken, en bouwen aan het heldere karakter van vandaag. We passeren stuwmeer en bergmeer, lekker water, maar daarna ook lauw water, wie had dat verwacht, hier waar het kwik nooit twee cijfers bereikt, of alleen onder nul. In het midden van niets, een blokhut, een turfhut en tientallen jeeps. Allemaal overnachters bij deze warmwaterbron, die kokend in bellen uit de grond spuwt, met haar kalk de afdaling crème kleurt en daarna een riviertje smeedt. Een heuse warmwaterrivier. Één dappere dame begint haar dag zo.
Tussen twee gletsjers, dikke pakken ijs, zwaar en oud. Onze grindweg besluit af en toe niet te bestaan, en we hotsen over de keien. Het weer blijft goed en we arriveren in de ruige Kerlingarfjöll bergen. Een cirkel pieken, scheuren, dalen, sneeuw, zwavel, mos, alles bij elkaar, wij wandelen ertussen en erover. We zijn de getuigen van een eeuwenoude strijd. Jaarlijks smelt de winter hier langzaam weg, en kleine riviertjes vertrekken naar de zee. Maar deze heuvels zijn actief, hun barsten laten heet water ontsnappen. Een duel tussen warm en koud. Alles gekleurd door de pigmenten van deze kookgaten, en halverwege onze tocht begint één van de kraters in de overliggende heuvel te bulderen. Initieel voelen we het in onze voeten, onze benen, de aarde rommelt, en daarna spuit de berg een rookpluim de hoogte in. We wandelen verder, dalen terug af naar de rivier, door compromis lauw, maar nog stoomt de berg als ketel achter ons.
En dat vindt niemand fijn. Aan de Gullfoss staat aan massa niet-reizigers, mensen met wandelschoenen die in jaren niet verder zijn geweest dan hun postbus, Amerikanen die op cruises leven, volk van zwakker bloed verzamelt zich hier, de Golden Circle. Deze waterval, mooi, zeker voor mensen die niet weten, is de eerste stap in deze trekpleister. Wij meer geërgerd door de drukte, dan verwonderd door de mooie foss, rijden snel door naar ons hotel, het sjiekste en daardoor schijnbaar ook duurste van onze trip, maar tevens eveneens het enigste waar we niet welkom zijn. Onze kamer is nog niet klaar, gelieve weg te gaan, of toch op z’n minst een uur te wachten in de lobby. Hier zitten we dan, ik schrijf deze tekst, de ruime kamer vol kaders en gedroogde bloemen poogt te imponeren.
Nu even rusten. Iedereen is moe. Op ben, onder de douche, even lezen, nog wat schrijven, kijk eens uit het raam, daar rijst stoom op, of heb ik het mis. Ga jij alvast naar de bar, ik kom zometeen wel. En dan even chillen. Breng jij onze kamer-kaart, het is happy hour? Een Spaans meisje, spijtig genoeg haar mooie gezicht een façade waarachter weinig schuilgaat, geen interessante gesprekspartner, dan zijn we maar aan elkaar toegewezen, glas na glas IJslandse likeur, sommigen lekker, andere zeker niet aan te raden, veel te zoet. De zoveelste avond, het voorlaatste avondmaal. Vis. Daarna een avondwandeling langs de geysers. Slechts één toont zich nog. De rest niet meer dan kokende baden op kalkheuvels, maar Strokkur blaast nog altijd elke vier tot acht minuten de hemel in, soms zelfs tot dertig meter hoog.
Dag 10
Op tijd vandaag. Alles volgens een vervroegd ritme om deze afscheidsdag als een verse appelsien volledig uit te persen, tot de laatste druppel zoet sap. Na het ontbijt, voorbij de watersproeiers waar we het meeste stof van de wagen wassen, tot aan Thingvellir. Dit nationaal park op een breuklijn bestaat uit kliffen waar het land uit elkaar rekt, waartussen het verzakte landschap plaats geeft aan vele waterwegen, samenstromend in een groot, koud meer. Bijna 1100 jaar geleden stichtten de vikings hier hun parlement, op de sprekersrots werden sociale en personele problemen aangekaart, soms om vreedzaam opgelost te worden, met de uitwisseling van goederen, maar vaak ook met een duel tot de dood, de arena een eilandje in de rivier.
Reykjavik, zoals het meeste menselijke in dit land klein, maar ook huiselijk, gezellig, proper. Een fijne plek om te zijn. De meeste gebouwen in mooie kleuren, uitkijkend over alles de Hallgrimskirkja, een kerk halverwege tussen brutalistisch beton en vulkanische basaltformatie. Onze kamer is nog niet klaar, dus wandelen we even tot we honger krijgen. We bezoeken het stadhuis, daarin een enorm schaalmodel van het eiland, waar we alle eerder bezochte locaties op zoeken. Ernaast een groot meer, vol ganzen en zwanen, rustig en bijna idyllisch. Eindelijk middag en dan eten we heerlijke sol met frietjes.
We verkennen de hoofdstad, wandelen langs de kade van de Faxabaai, aan de overkant ruige tafelbergen, en in het water voor ons een avontuurlijk cruiseschip, bestemming Groenland. We passeren een klein geel vuurtorentje, dat de wacht houdt bij een neoclassicistische villa die beter zou staan in Bretagne of Cornwall. Door de levendige winkelstraat vol hippe winkeltjes. In de boekhandel een schap vol strips, enkele IJslandse, en verder slechts Belgisch werk. Een moment van trots. Verder een leuke platenwinkel vol lokale artiesten op vinyl, ergens slaapt een kat en het koffieapparaat stoomt 24/7. Ook kledingwinkels, alles handgemaakt, souvenirs als vulkanisch zand, cosmetica met IJslandse mossen erin, gedroogde vissen, opgezette papegaaiduikers, zo en meer langs een licht hellende hoofdstraat, geschilderd als regenboog, en bovenaan de kerk.
Hier is het levendig, vrouwen met honden, toeristen bij het imposante beeld van Leifur Eiriksson, de viking die meer dan duizend jaar geleden Amerika ontdekte, en boven dit alles de zon die krachtig schijnt en wij zijn blij dankzij de warmte die ze schenkt. Op de terugweg passeren we nog eens langs het mooie stadsmeer, op zoek naar een verfrissing, water en cola. Ik wandel eens rondom het water, groen omkranst en overal in deze stad staat moderne kunst. Even uitblazen en omkleden op de kamer, en dan lokt het ritme van het plein ons naar buiten. Daar spelen de IJslandse dames tegen de Fransen op een groot scherm, en het volk staat als een blok achter hun vrouwen. Reuzen met baarden, een kind op elke knie, brullen en roepen, klappen ritmisch, en iedereen volgt in de maat, bij elke goede pas een kreet van vreugde, bij elke misstap een paniekerige schal, de menigte is één. Tijdens de laatste minuten scanderen ze allemaal continu, Ísland, Ísland, Ísland!, en ik krijg kippenvel.
We bezoeken nog even de oude haven, waar houten pakhuizen uit de vorige eeuwen nu barretjes en cafeetjes herbergen, en in het water dobbert moedereend met haar kuikentjes naast een tourboot die er dagelijks op uit gaat om walvissen te spotten. In een jeugdig restaurant, erg leuk ingericht, vol kleuren en herinneringen uit de jaren ‘80, eten we de heerlijkste burger en smoothie van ons leven, koeienwang met oesterzwammen tussen een lokaal broodje, maar wat er in die smoothie van Hans zat weet ik niet precies. We zijn beiden moe, en moeten er morgen vroeg uit, dus nu naar bed.
Ochtend 11
Echt verdriet. Nu al heimwee. Wil hier niet weg, het is hier te mooi, het licht te zacht. Hans rijdt ons naar de luchthaven, ik doe alsof ik slaap met muziek in mijn koptelefoon. In de luchthaven is het ontzettend druk, ook al is het nog maar vijf uur ‘s morgens, massa’s volk verzamelen hier om terug te keren naar hun thuis. Ik neem de leiding en check de bagage in. Dit is onze rij, hier is onze gate. Door de metaaldetector. We zijn geen terroristen dus we mogen ontbijten. Ik overweeg even om nóg een boek te kopen, maar mijn valies is te vol, dus ik probeer even te slapen terwijl Hans de laatste souvenirs koopt. We zitten in het vliegtuig, het lawaai van de motoren rondom ons, ik schrijf een beetje, onder ons eerst Scotland met haar vele eilanden, wat later Londen en nu vliegen we over zeebrugge. We zijn thuis. Spijtig genoeg.
3 – NOORD-ITALIË
Dag 1
5:30, drie wekkers, vier lijkbleken in de badkamer, de laatste benodigdheden bij elkaar gescharreld en we zijn onderweg. Het bewustzijn sluimert op het gezoem van de wagen, baadt in de duisternis van haar hersenpan, maar echt slapen zit er niet meer in. Ogen toe, muziek aan, vader rijdt, enkele uren later begint de dag, en we ontbijten buiten een Duits tankstation. Dichter bij Zwitserland lunchen we dan weer op het normale uur, het is erg warm, wespen proberen mee te eten en ondertussen schiet ik goed op met het lezen van mijn boek.
Voor de Gotthard staan we even stil, al bij al tot nu toe vlot, en dan bolt het weer. We zijn in bergland. Hoge kliffen, door naaldbossen overdekt, die pieken kalend, eerst gras, lichtgroen door de droogte, daarna ruig grijs gesteente. Tussen het massief verschillende meren. Naast één ervan onze kamer. We kijken uit op het water. Kabbelend door de wind, en boven ons exploderen de gletsjers, helder wit bestraald door de zon, ijskastelen die straks zullen uitregenen. Een duik om af te koelen, het zwembad is lauw, net goed zo, nog vijf bladzijden want morgen moet dit boek uit, maar nu gaan we eten zoeken.
Erg steil en het stenen pad is scherp. Het meer staat veel te laag, de meeste restaurants zijn gesloten, ligt dat aan ons, of het onheilspellende weerbericht? Gelukkig is de best aangeschreven keuken wel open. Daarbinnen erg gezellig, ouderwets ingericht, veel antiek, veel hout. No reservation? Sorry, no places! Wij terug de berg op, daarvoor al uitgeput en hongerig, nu ons best doend elkaar niet knorrig te koeioneren, en terug die wagen in. We rijden langs de oever van het Comomeer, op zoek naar alternatieven, hopen aan te kopen voor het gehemelte openbarst.
Dat is vast het duurste hotel van Italië, slechts voor koningszonen en oliesjeiks. Iedereen in Armani en Prada, iedereen uit Qatar en Amerika. Het bijhorende restaurant wandel ik voorbij in mijn teenslippers en we zoeken iets dat geen maandloon vraagt voor een glas. Daar is het niet zo gezellig, luide popmuziek en saai bekleed, dus we zoeken verder. Nog volgeboekt, en een rij langer dan ons geduld. Niet open, enkel desserts, voornamelijk gelato, dus keren we om. Toch maar onze ego opzij zetten en onze maag laten spreken. Zeker niet te duur, en sowieso een gratis portie geduld-µ training voor iedereen die hier gaat zitten. Slechts één dame bedient de hele eetzaal, maar zodra het eten komt zijn we blij verrast, alles is lekker, we maken plannen voor morgen.
Dag 2
De Villa is niet open, woensdag sluitingsdag. Dus vervroegd naar de overzijde. Tickets aan de oever, drukte want iedereen wilt naar de mooiere kant, maar de ambtenaar is niet in ons geïnteresseerd. Langzaam en daarna nog trager, dus ondertussen lees ik, en wanneer het aan ons is, wandelt de slonzige verkoper naar de aanlegsteiger om de aankomende taxiboot te verwelkomen. Dan maar de volgende. Het water is petroleumblauw, donker en glad, zonder stoten passeren we de eerste halte, die van Villa Carlotta. Die willen we op de terugweg zeker bezoeken. Het plan is echter eerst tot de verste halte varen, daar lunchen, en dan achtereenvolgens de dorpjes van de terugweg doorwandelen.
Dus nu knalt de boot tegen de stalen poten van de Varenna-kaai, de matroos misgooit het touw en moet een tweede poging wagen, waarna hij ons vastbindt aan land. Door het pittoreske dorp, gekneld tussen bergmeer en bergwand, waar middeleeuwse vissers hun toekomst zagen. Verder door dunne steegjes, warme lucht, en overdekt komen we bij een heerlijk restaurant. De tafelbediende heeft Maori-tatoeages en brengt betoverende schotel na verbluffend voorgerecht. Verrukkelijk, vers en als kunstacademisch eindwerk gepresenteerd, met uitzicht op de uitlopers van de Alpen, waartussen het Comomeer zachtjes blinkt.
Voorbij onze eetlust ligt de Villa Monastero, recht op de klif, met een tuin op de dezelfde helling, aan de ene kant rotswanden, aan de andere kant het ritmische geklots van water. Palmen, yucca’s, oleanders voor een druppel kleur, en verscheidene paviljoenen. Zuilengalerijen overdekt worden kaders waar op de balustrade neergevlijde zusters mooi gefotografeerd worden. Want op de achtergrond nog altijd die bergen, nog altijd hetzelfde verfrissende meer, met elke seconde aanlokkelijker, nog altijd veel te warm.
De volgende stop is Bellagio, liggend op het punt waar het meer in twee armen vertakt. In zekere mate het centrum, tevens ook de linkerzijde van de Tuin. Tussen hier en San Giovanni staat de Villa Melzi, op zichzelf al indrukwekkend genoeg, maar lang en smal strekt zich ook haar botanische parktuin uit. Meer dan tweehonderd jaar oud en gevuld met prachtige planten. Paradijselijk ingericht, overal exotische soorten. Ooit een orangerie, nu een expositiezaal over iets, ik herken enkel een buste van Napoleon, en ook zijn silhouet op enkele medaillons, mooi hoor. We wandelen verder. Reusachtige dennen, koninklijk met lange takken die zich als beschermende takken over ons uitwaaieren. Aan de kade een laan platanen, gesnoeid tot parasols, bankjes tussen hun stammen. Een plaats voor rust. In de kapel licht iemand begraven, zijn graf is wel mooi.
Even verder stappen en we zijn in San Giovanni, een gehucht, klein middeleeuws kerkje waarrond enkelingen wonen. Het terras is uitgestald maar gesloten, onze boot net gemist, wanneer komt de volgende. Kinderen beklimmen de steiger, Italiaanse popmuziek en handdoeken op de balustrade. Ze springen naar beneden, telkens van hoger, we moeten ongeveer een kwartiertje wachten. Even verfrissen in het meer, een lichte golfslag kalmeert in de lommerte en vader gaat even zwemmen. Wat verder zien we boot na boot opstapelen in Bellagio, maar daarna bewegen ze niet langer. Een probleem? Onze gepensioneerde kapitein onthult; a little bit … uh … ritardo. 20 minuten later dan verwacht springen we alsnog in het zwembad.
Mijn boek is bijna uit, samen wisselen we de foto’s van vandaag uit, Lool staat het beste op ze allemaal, dus ik probeer haar te verdrinken in het chloorwater, daarna wreekt haar grommende reïncarnatie en sla ik op de vlucht. Het spelen beu en de magen leef, waar gaan we eten? Geen moeilijk vraag want deze voormiddag onderweg op de boot belde vader om te reserveren waar we gisteren afgewezen werden. Allen naar daar, bediend als prinsen of oligarchen, Twee gangen, acht verschillende lekkernijen, als bij wonder nog lekkerder dan deze middag. Met een goed glas en daarna een even verrukkelijk dessert. Een vakantie kan nauwelijks beter beginnen, gaan we nu tien dagen teleurstelling tegemoet? Hoe gaan we dit nog kunnen evenaren?
Dag 3
Proppen, duwen, ga op die valies zitten, dan rits ik hem dicht, krijgen we alles nog in de koffer gepuzzeld? Is er geen plaatsje in de schaduw? OK, dan parkeer ik hier. Nog een tas en een koffiekoek voor de hongerigen en dan stappen we tot aan het water. Daar een gezellig pleintje, in het middeleeuws rond kerkje verkopen ze Jezus, ernaast waaiertjes en opblaasspeelgoed, dichter aan de oever kan je ook een snack of verfrissing krijgen. De carabinieri’s houden alles in de gaten, behalve de woekerprijzen van het ligbedden- monopolie. Twintig euro per persoon, voor twee uur. Hier zijn we snel terug weg, waar gaan we dan liggen?
Voordelen van de klimaatverandering. Omdat het deze winter niet gesneeuwd heeft staat het waterpeil drie meter te laag. Waar normaal gezien fris water tegen de stenen kade klotst, vinden we nu kleine rotsstranden, die vorig jaar nog de bodem van het meer vormden. Hier leggen we ons neder, onze handdoeken maskeren de prikkende stenen en we zwemmen in het zalige Comomeer. Net voorbij de miniatuur jachthaven ligt een zwaar ponton, gemaakt om de golfslag die de bootjes zou klutsen tegen te houden. Hier klimmen we op, alleen maar om er terug af te springen. Duiken, salto’s, bommetje! Kijk eens met je zwembril onder water, daar is er niets, de bodem gaat steil naar beneden, diep genoeg zodat je niets kan zien. Een beetje eng toch?
Omkleden aan de wagen, nu maken we een korte wandeling. Ons strandje van daarnet vormt de oksel van een schiereiland, een heuvel die uitsteekt in het meer. Daar gaan we nu heen, daarvoor moeten we omhoog. Villa Balbelliano, met zicht op alle zijden van het meer, verbluffend mooi, een piekfijn bijgehouden tuin, drie perfect halfrond gesnoeide bomen, natuurlijke parasols of foutkleurige paddenstoelen, elks meer dan honderd jaar oud, vormen het kroonjuweel. Van kamer tot kamer vertelt de gids. Franse stijl, zachte lijnen, satijn aan de muur en het kristal aan de luster groot en blinkend. Italiaans kristal is fijner, en deze muren zijn bekleed met zijde, hier aan het meer gekweekt en gemaakt. Een Engelse leeszaal met verborgen trap, harde lijnen, rechte hoeken in het hout, overal boeken over wereldreizen. In de badkamer een sauna en de zolder bewaakt de relikwieën van de laatste eigenaar. Hij bezocht de wereld en hier rusten requisieten van de noordpool tot het Himalayagebergte. Een collectie van schilderijen op glas befleurt het geheel. Rijkdom goed gespendeerd. Doorheen zes verdiepingen bezoeken we heel Europa, een combinatie van musea en in het souvenirwinkeltje kopen we een frisco.
Drie uur naar Mantua, voorbij Como, Milaan, Bergamo, Brescia. Deze kleine renaissance- stad, omkranst door meren, benaderen we vanop een lange brug, of eerder een dijk in het water. Voor ons een postkaart, of een scène uit een grootse periodefilm. Het Palazzo Ducale
vult ons blikveld, middeleeuwse kasteeltorens, kantelen getopt door licht hellende dakpannen, dit alles gebakken klei. Ernaast, erachter, omkransend, scherpe kerktorens, hoger dan de ronde koepels van barokke kathedralen. Een geweldige collage van periodes en stijlen. Onze slaapplaats en palazzo, fresco’s op de plafonds en muren, een residentie voor adel of Venetiaanse kooplieden, rijk door de specerijenhandel met het Oosten. Vandaag slapen wij in hun bed.
Dag vier
Geboorteplaats van Vergilius, grootste der Romeinse dichters, van de late middeleeuwen tot de Napoleon huis der Gonzaga’s, hertogen die Mantua tot koninklijke en zelfs hemelse hoogtes tilden. Hun paleis, bij de grootste van het continent, en dus rivaal van het Caserta en Versailles, spant een periode van drie eeuwen, zelden gerenoveerd of gemoderniseerd, de stadhouders verkozen annexen, bijbouwen, een nieuwe hal, vleugel of een extra binnenplein, zo groeide het complex tot een unieke cocktail, wij het privilege hier nagenoeg in eenzaamheid van te proeven. We wandelen van galerij tot galerij, de één gevuld met spiegels, de andere met Brusselse tapijten, daarop Bijbelse scenario’s, maar ook fresco’s op de gewelven, vaak Apollo, maar heel de Grieks-Romeinse wereld figureert, een hoofdrol voor de collectie marmeren keizers, kop na stoïcijnse kop verzameld in een lange danszaal, wij de enige zielen, Vader Hertog, Moeder Hertogin, de kinders Jonkheer en Jonkvrouw, ons paleis, halverwege de stroom klassieke kunst onderbroken door een natuurhistorische tentoonstelling, de inspiratie van die innoverende kunstenaars, hier bengelen stukken koraal aan onzichtbare visdraden, enorme blokken fel gekleurd kristal op glazen dragers, een opgezet nijlpaard, door de onervaren taxidermist omgetoverd tot heus monster, gelukkig ook een schattig gordeldiertje ter compensatie.
Zo veel, onze hoofden vol, maar de magen ondertussen leeg. Richting het centrum. Maar eerst, we wandelen over de Piazza Virgiliana, eerder een park dan plein, vol scherpe snoeivormen, taxussen als cilinders en de platanen zijn parasols. Uitgedroogd wel zoals alles deze zomer. Hoog op zijn wit blinkende sokkel, spreekt hij nog altijd de wereld toe. Brons, hand uitreikend, de auteur van de Aeneis is onsterfelijk. Een verplichte groeting, daarna richting het plein tegenover de grote kathedraal. Panini, panini, panini en een salade. Even binnenpiepen, het plafond volledig cassette, een rooster houten vierkanten, in elk hokje een uitgesneden roos, overal bladgoud. Wat een gezellige stad, rustig en proper, spijtig dat we nu wegrijden, twee uur naar Ravenna.
Toch een beetje moe nu, op de kamer, iemand onder de douche, de rest zonder veel kleren aan. Halverwege een nieuwe outfit, geen plannen. Tot ziens zeg ik, ergens op de Piazza del Popolo zal ik mij zetten. Slenteren door de mooie straten, zuiderse huizen, af en toe een hoge pijnboom, groene pluimen, een beetje pauwenstaart, of misschien gewoon een enkele veer. Ik oefen wat Italiaans en krijg wat gegiechel. Daarna ook een gin tonic. Dan was ik toch verstaanbaar genoeg. Wat lezen, middeleeuwse verhalen die zich afspelen in dezelfde stad als waar ik nu onder de zon blader. Vader zet zich erbij, de Zuster tevens en met wat wachten maakt Moeder onze krijgsmacht voltallig. Zo maken we het aperitief af, wie heeft er honger?
Dag één, wauw, deze maaltijd was onovertreffelijk, dat gaan we niet meer kunnen verbeteren. Dag twee, ok, dit was nog lekkerder, een nieuwe standaard, vanaf nu enkel nog bergaf. Dag drie, zo heerlijk at ik nog nooit, wat een feestmaal, die combinatie aan smaken, verrukkelijk, echt waar, enkel nog teleurstelling hierna! Tja, nu is het dag vier, we zitten in een wijnbar, onze eigen sommelier brengt het perfecte glas bij elke hap. Kunstwerkjes verschijnen voor ons, telkens met een eigen set bestek, bijna crimineel om ze aan te snijden. Onvoorstelbaar, met elke gang winnen ze enkele michelinsterren, zo bouwen ze hun eigen hemelgewelf, lees het koffiedik van de cappuccino na het banket en enkel mirakels worden voorspeld. Wie staat er in de keuken, een engel of een demoon?
Dag 5
Wekker wekt, niemand beweegt, iemand kreunt, rolt van de matras, douchen, aankleden, ontbijten, we zijn nog net op tijd. Eerste halte, San Vitale. Het is negen uur en we zijn de eersten, voorlopig nog alleen. Deze octagonale kerk is voor het grootste deel herwerkt, of gerenoveerd. De koepel en zeven van de acht zijden volledig barok beschilderd, krullen, wolken, kronkelende heiligen en dat is allemaal niet belangrijk. De achtste zijde is de aps, origineel, meer dan vijftien eeuwen oud. Byzantijnse mozaïeken, zo zal vandaag eruit zien. Hier de keizer en keizerin, hun glazen gelaat en gouden juwelen zo blinkend dat doorheen de eeuwen nog altijd respect afgedwongen wordt, kin valt open, sterveling valt op zijn knieën. De rondboog toont prachtige portretten van de apostelen, allen uniek en levensecht herkenbaar. Het kruisribgewelf draagt het Lam Gods, ondersteund door vier engelen. Overal extra details, verborgen patronen, die soms zelf art deco en modern aanschijnen. Dit is het summum van menselijke creatie.
Het Mausoleum van Keizerin Galla Placidia ernaast is kleiner, maar daarom niet minder verbluffend. Diepe kleuren worden beschenen door gefilterd zonlicht. Ramen van alabaster laten enkel rijke oranje tinten door en pronken zelf trots met hun kristallijnen. De sterrenhemel is hier nagemaakt met miljoenen stukjes marmer, edelsteen, glas en goud. Overal dieren, allemaal herkenbaar, en ook de bloemen en fruiten weet ik te benoemen.
Onze volgende stop is het Battistero Neoniano, waar duizenden middeleeuwe babytjes gedoopt werden. Opnieuw figureren de twaalf apostelen, nu niet langer portret, ook hun gewaden en sandalen staan getekend in steentjes. De koepel toont Jezus, naakt in de Jordaan, met Johannes de Doper, en miniatuur hebben de oude Romeinen ook Zeus afgebeeld, een laatste overblijfsel van de Griekse mythologie die hier riviergod speelt. Ernaast de kapel van de aartsbisschop, een gewelf vol vogels en sterren, en op de koepel de vier evangelisten met hun traditionele alter ego’s; de leeuw, engel, os en adelaar, allen gevleugeld.
Ook de San Apollinare Nuovo is sterk veranderd doorheen de eeuwen. De aps is barok, evenals het plafond, de buitenste muren zijn eenvoudig wit en ook de vloer is niet langer origineel. Wat rest zijn de twee verhoogde muren van het middenschip, gedragen door een lange zuilengalerij. Deze twee enorme taferelen tonen verschillende fases uit het leven van Jezus. Daaronder, tussen de ramen, tientallen heiligen en profeten, alles goud omkranst, elk met zijn attribuut of boek. Tot slot een enorme verzameling van 22 maagden en 26 martelaren, elks met een andere kroon, maar indrukwekkendst zijn de drie koningen uit het Oosten. Gekleed in pakken van Versace en Prada, dure mantels vol gouddraad en parels. Een lust voor het oog.
Maar ook uitputtend voor het brein, zoveel kunst en zoveel pracht overdondert, we hebben tijd nodig om dit te verwerken. Gelukkig is dat geen moeilijk probleem om op te lossen. Ravenna ligt namelijk vlakbij de Adriatische Zee, waar warm water ons verwacht. Zwemkledij aan, handdoeken in de koffer, en we parkeren tussen de krekels en hun getjilp. Het zand is te heet om met blote voeten te bewandelen, dus janken we als jonge katten totdat we op onze ligbedden landen. Wie het laatst in het water springt heeft verloren! Wat is het zalig, warm als een zwembad, geen te krachtige stroming en nauwelijks golfslag, we spelen als otters en zeehonden. Niet te ver ligt een golfbreker evenwijdig met het strand, grote rotsblokken opgestapeld. Hier vinden we nieuwsgierige maar schuchtere krabbetjes, grote slakken, kleine visjes en overal heerlijk dikke mossels.
Dan liggen we in de zon, of onder de parasol, te lezen, een sudoku, gewoon wat uitrusten en slapend bruinen. Vader, John of Belgium, Johannes soms doper soms kruisvaarder, redt ons en brengt een kom watermeloen, en koud aqua naturale voor de uitgedroogden. Wanneer we te warm krijgen springen we nog eens de zee in, zoeken naar beestjes en wier op de bodem, om daarna terug te drogen onder de mediterraanse zon. Hemels. Het wordt rustiger, families met kinderen vertrekken eerst, daarna ook de stamklanten, die gedurende het hele seizoen hun bedje gereserveerd hebben. Wij genieten na van de zonsondergang met een bord zeevoedsel, vissen, garnalen, vongole, rauw, gebakken, gekookt, omgetoverd tot saus en alles is erg lekker. Nu is het strand leeg, alle parasolletjes toe, een mooi patroon ontplooit zich in hun regelmatige standplaatsen. Achter hen de hemel, van donkerblauw, naar paars, rood, oranje, geel en terug lichtblauw, Het water blijft warm.
Dag 6
Iets langer uitslapen vandaag, iets later uit bed, de douche spoelt het zweet van deze nacht weg, en de yoghurt is niet alleen gezond, ze is ook lekker. Alles in de koffers, en dan de koffers in de koffer. Wat een puzzel. Voordat we vertrekken nog het Battistero Ariano, waar poedelnaakte Jezus al meer dan duizend jaar baadt in de Jordaan, zijn vrienden rond hem, de heiligen en andere werknemers van God zijn er ook. Enkel de koepel is nog bekleed, de muren van roodbruine baksteen scheppen een scherp contrast en versterken het fonkelende meesterwerk alleen maar. Buiten een witharig meisje, eenzame reiziger, en ook de bijhorende kerk. Nu toegewijd aan de orthodoxen, enkel Polen, Roemenen en Oekraïners zingen hier op deze zondagochtend nog hun liederen, links de vrouwen met sjaal over hun haar, rechts de gespierde, hardwerkende mannen, allemaal kaal of kalend, achteraan een speelhoekje voor de kinderen, erg schattig.
Voordat we echt vertrekken, het Mausoleum van Theodorik, Gotische koning die de Romeinse keizers verving en ter herinnering daarvoor een imposante tombe bouwde, net een aard-lander, alsof deze witte structuur, decagonaal en dus staand op tien bogen, uit de ruimte afdaalde, met een monolithisch dak van 230 ton. Daarna rijden we langs de Adriatische, doorheen de delta van de Po, het laatste zoete water van Italië verdampt hier langzaam, langs de kade veel bamboestructuren met netten ertussen om te vissen. De zoektocht naar een pittoresk en rustig restaurantje aan deze wateren levert weinig op, tussen het riet enkel reigers, en van het kermisdorpje, ontzettend druk, vluchten we snel.
Waar de delta eindigt begint de lagune van de veneto. Op het kruispunt van deze spiegelbeelden ligt Chioggia, miniatuurversie van Venetië, dat iets noordelijker ligt. Een tiental kanaaltjes tussen half zoveel eilanden, waar pastelkleurige huizen weerspiegelen in het water en wij een pasta krijgen. Wit marmeren bruggen, grote bakstenen kerken, vol sporen van vroegere praal, nu afgepeld en daardoor mysterieuzer. Een leuke ontdekking, dat gezellige plaatsje, het biedt een halve liter wanneer je een medium biertje bestelt, maar het internet werkt niet zo goed, dus betalen met kaart is lastiger. We al ons cash geld bij elkaar en dan lukt het net.
Nu is het namiddag, op de trein tussen Mestre en Venetië; een rit van slechts tien minuten. De wagen in een betonnen kooi, vierde verdieping, en zonder weten verandert onze trein van peron, snel verplaatsen opdat we hem niet missen. Een driedaags abonnement brengt ons tot San Marco, vertrouwde omgeving op het water. Ons appartement is proper, fris, met voor goede bedden en we rusten even uit. Vier keer douchen, vier keer omkleden, vier keer uitblazen. Wat is het plan?
We zoeken het noorden. Uithangborden verwijzen naar te dure souvenirs, heerlijke keukens die elke avond zeebeesten op tientallen wijzes serveren, de schoenmaker, lapper en verkoper rookt uit een houten pijp met gerust gemoed, steeds zullen de mensen hun schoenen verslijten, dan wandelen we de boekenwinkel binnen. Een gondel staat in de smalle gang, gevuld met oude boeken, nooit gelezen of om te herlezen. Links en rechts verschillende talen, posters op dun papier of op dik, luciferdoosjes met filmpersonages erop, de stadstaferelen zijn te leen en te koop op postkaarten naar Europa, daarbuiten kosten de zegels extra, en ergens dwalen enkele katten hier tussen de benen, op zoek naar rust, daarna aaitjes, vervolgens stilte, en aandacht, laat me gerust, krab over mijn bol. Ik koop twee posters en vier postkaarten.
Even over de kamer, al dat duur papier veilig opbergen, en dan ben ik de anderen kwijt. Ik bel. Ze zitten aan San Marco, in het paviljoen van Azerbaijan, naar rechts als je rug richting de basiliek wijst. Moeder komt de trap af, ze heeft het gezien, zo en zo, dus ik verwacht jullie ergens op het plein. Ik beklim de trap, enthousiast botsen Vader en de Zoomer tegen mij, kom snel, sneller nog, kijk, naar de leuke dingen en mooi vinden we het ook! Veel kleuren, toegankelijk, borden aan visdraden als een draak en ze tinkelen tegen elkaar, net windklokjes. De kunstenaars spelen met spiegels, prettig en bevreemdend, maar kom eens Emiel, het laatste kunstwerk moet je nog zien, ze zit daar bij de trap! Grote grijze ogen, lang krullend haar, twee kleine hartjes op haar jukbeenderen, één zwart, één wit, lange slanke benen, ze glimlacht en ik ben verloren. Het noorden kwijt. En de andere richtingen ook.
Dus nu wandelen we door de winkelstraten, rijke Aziaten schijven aan bij Prada, felle lichten alom, drukte, en dat gaat gepaard met vuiligheid. Van etalage naar etalage, ik heb hier niets aan. Vader, Moeder, ik ben ermee weg, hiervoor ben ik niet in Venetië, toch? Ik vertrek, bel me, laat me weten waar jullie zitten straks, ik ga terug. Een snel geklop in mijn borst, mooie vrouwen zijn vaak intimiderend. Hallo, ik ben terug, want ik wil weten wie jij bent, ben je toevallig Azeri, of sla ik daarmee de bal volledig mis? En waarom ben je hier? Vind je het erg als ik even met je praat, ik vroeg me gewoon af hoe je heet?
En half uurtje later zit haar shift erop. Haar sleutels rinkelen als de bel bij een boksmatch, mijn tijd is om. Maar voordat ze de deur sluit, vraagt ze mijn nummer. Dankje voor het gesprek, fijn je te ontmoeten, ik stuur je vast nog wel een berichtje! Het Gezin verwacht me nabij, de eerste ronde spritzen passeerde reeds zonder mij, vraagt dat om een inhaalbeweging? Of vragen jullie me wie ik heb leren kennen? Ze is Russisch, studeerde kunst in Bologna, vond de stad prachtig maar het leven er niet altijd even rooskleurig, en werkt nu voor de Biënnale, hier in Venetië. Aia is haar bijnaam, wanneer ze haar piano mist zingt ze, en van dansen houdt ze ook. Dat is wat ik weet.
Dag 7
Frustraties voor sommigen, maar de zon schijnt, zilt in de wind, want de kanalen vol zeewater dragen ons tot bij de Fondazione Prada, waar de rijke familie in samengang met de Biënnale haar eigen paleis op kunstzinnige wijze placht te vullen. Dat jaar over het brein, oude perkamenten, operatiemateriaal van de Inca’s, wat dachten de klassieke Chinezen over onze geest, welke functie schreef Plato toe aan de hersenen? Interessante vragen, intrigerende objecten, zeker voor onze studente humane wetenschappen, best is de zolder, gevuld met schermen in het duister, daar converseren achter glas geconserveerde professoren, filosofen en hersenarcheologen de klok rond, onbewust van elkaars bestaan, toch steeds inspelend op de vorige spreker, zo spint Prada een draad over het brein, goed begin.
Op de terugweg stoppen we langs de Galeria, hopend de expo van Anish Kapoor te besnuffelen, maar we zijn ietwat te laat, de laatste gasten moeten straks vertrekken, en nieuwe mogen al een tijdje niet meer naar binnen. Deert niet, we versnellen onze plannen, terug op de boot, zwembroek op de kamer, en ook die handdoek hebben we nodig, het Lido is niet ver. Ligbedden uitverkocht, volgeboekt, ook hier te laat, dus handdoek op het zand, wij daarop gestrand, net een beetje druk. Zonnecrème ruikt naar zomer, of is het omgekeerd? Het water is warm, als een jacuzzi, en daardoor kleuren algen de zee bordeauxrood. Zwemmen, net een soep, de mensen zijn vleesballetjes, dus terug eruit, waar zitten wij, waar liggen onze spullen?
Ik lees, honderden beschrijvingen van Venetië, de zon brandt, kleurt schouders rood en maakt het zand te warm om zonder bescherming te belopen. Rondom heel Europa uitgestald, talen en dialecten, kleuren en verkopers van goedkope prullen. Water om te drinken, water om in te zwemmen, en daartussen zonnen, nog lezen, rusten, zou ze al een berichtje gestuurd hebben? De eerste zandmensen beginnen te vertrekken, wij volgen hun gestaltes langs de hoofdweg richting het boothuis. We eten aan de Garibaldi, en terug thuis, op de kamer, nog voor de koude douche die het zweet en het zout dient te verdrijven, verbindt het internet mij met haar, het eerste berichtje uit de ether, hopelijk niet het laatste. Zin in morgen.
Dag 8
Lang uitslapen, even in bed blijven soezen, de Biënnale opent pas om elf uur, niet gehaast dus. Lekker zoute tonijnsalade en koude melk als ontbijt op de dijk, eerder kade, langs het water, waar de luxe jachten elke ochtend opgeblonken worden door figuren in wit, zou er ook iemand buiten deze werkers op wonen? We wandelen niet zo ver, door de groene inkom, oude platanen en houten bankjes, honderden mensen aan de ticketverkoop, een internationaal publiek, moeilijk ze niet uit te lachen wanneer wij hen allen voorbijsteken, met ons eerder gekocht digitaal ticket, gescand en naar binnen.
Dit is een kleine wereld, vele landen krijgen de kans hun paviljoen, steeds in eigen stijl, opmerkelijke architectuur alom, te vullen met kunst, moderne ideeën op nieuwe manieren uit te drukken. Een Spanjaard verdraaide zijn gebouw, opdat het wel zou aansluiten bij het naburig gelegen België en Nederland. Daar films over kinderspelen, vragen over kolonialisme, We zien ook lichaamsdelen uitvergroot, oren in plaats van deuren, levensechte beelden van onbestaande wezens, Australië bombardeert de bezoekers met live gitaarspel, overdonderend en met harde zwart-wit beelden. Onverklaarbaar technologisch werk uit het Verre Oosten, pas op voor de meeuw wanneer je honger krijgt.
Heb je vanavond tijd voor een gelato? Misschien, dat moet ik nog zien. Een levensgrote olifant uit kunststof, veel werk uit klei en porselein, grote Afrikaanse figuren, een zigeuner herinterpretatie van de sterrenbeelden met stoffen, parels, naaiwerk en felle kleuren, Roemenië onderzoekt liefde tussen twee mannen, of tussen een zwaar gehandicapte en zijn verzorgster. Veel vervliegt, niet hangen maar verdampt, slecht werk, of al zo vaak gemaakt dat je het kent voordat je het ziet, slechte concepten sterk uitgewerkt, of goede ideeën zwak uitgedrukt. Ja, ik heb tijd, straks rond zeven uur!
Gelukkig zijn we klaar met de kunst, toch voor vandaag. We bezinnen en laten een spritz bezinken aan hetzelfde water als deze ochtend, nu in de avondzon, met in de verte een kloostereiland, daar achter het Lido. Blij dat we hier zijn, dat we zien wat we zagen, of gezien hebben wat er te zien was, maar zwakker toch, dan de vorige keren? Ach ja, het kan niet altijd zo schitterend zijn als toen, hopelijk over twee jaar terug op niveau. Nu snel douchen, sneller omkleden, frisse parfum, propere schoenen, tanden dubbel gepoetst, geboend bijna, en dan snel te voet tot daar. Het paviljoen van Azerbaijan.
Ik sta voor de deur, geleund tegen één van de honderden pilaren die dit plein omkransen, hippe tenue, dat hoop ik toch, boek in de hand, de zon schijnt altijd, wachten tot haar shift erop zit. Een licht frisse jurk, volmondige glimlach, stralend als het weer, hoe gaat het, goed. Zij kent de weg, werkt hier al een poos, daar is mijn favoriete gelateria, uitgebaat door een kennis. Hij maakt alles zelf, met echte room en vers fruit. Niet alleen heerlijk, maar voor een vriendin, en haar gast, gratis! Opnieuw volg ik haar, we babbelen onderweg, complex want we mogen niet morsen, en ook niet te veel toeristen omver lopen.
Nu zitten we op een steiger, hout, aan het Canal Grande, tientallen paleizen rondom ons, marmer vooral wit, maar honderden kleuren tonen hun pracht in de late zon, het gouden uur van de dag. Samen maken we onze ijsjes op, we praten lang en goed, over boeken, het leven, reizen, de mooiste en de verste, langzaam eindigt de dag, ken je dit boek, en dat ook? Nog tot eind november moet ik hier werken, daarna weet ik het nog niet. Frans is moeilijk, misschien kan jij met helpen het te leren? Maar ik betwijfel stil of ik me nog iets herinner van al die lessen van voor de pandemie. Gemiste oproepen, ongelezen berichtjes. Dat is waar, deze avond komt mijn familie toe in Venetië, de kleine nichtjes, steeds zo energiek en vol levenslust, lachend en vertellend over hun avonturen in Kroatië maken ze je dag steeds beter. Ook mijn meter en haar reus, een Khan van de verre steppes, moet ik nodig zien, gemiste verjaardagswensen, toffe mensen, wat hebben ze te vertellen, gehaast naar het tramstation.
Zien we elkaar ooit terug? Gaan we samen eens op reis? Wat een magische avond, wat een fijne conversatie, bedankt en tot zo snel mogelijk! Dit is niet vaarwel. Pak me vast, dan voel ik dat ik leef. Zwaai naar haar, broer waar ben je, de nichtjes vragen elke minuut op de minuut waar je zou kunnen zijn, en of je er bijna bent! Dus ik loop door het donkere Venetië, de straten verlicht door etalages, souvenirverkopers en hun slachtoffers vullen de steegjes. Hinkelend, springend over de bruggen baan ik met tot aan het bootstation. Ik zit erop, ben onderweg, zeg maar tegen hen, nog een half uurtje, misschien sneller. Welke boot dit is weet ik niet, en daarom stopt ze een halte te ver. Dan maar luide muziek en hard lopen. Lange passen, ritmisch ademhalen om niet te snel uitgeput te geraken, staan ze daar, zijn ze dat, ja, hier ben ik. Ik til Mila op en gooi haar in de lucht, meteen pak ik ook Ana stevig vast, en dan val ik bijna om van uitputting.
Vandaag stopt maar niet, want we zitten op San Marco, het duurste glas water van Europa, ook thee en borrelhapjes. Ik vertel over mijn avond op Canal Grande met haar en de zonsondergang, we gaan samen op zoek naar ijsjes, maar bijna alles is gesloten, de enige verkoper entertaint zo’n lange rij dat we met lege handen terugkeren. De prulverkopers hebben propellertjes aan rekkers, trek hard en dan schieten ze de lucht in, om snel draaiend neer te dalen. De nichtjes spelen tot één van de wieken afscheurt in een vreselijk catastrofaal accident, en dan stappen we elks richting onze kamer. Om mijn gsm wacht een liedje dat ze me doorstuurde voor het slapengaan.
Dag 9
De wekker gaat om half zeven, nog een om acht en tegen dan is ze wakker, een berichtje, heb je tijd deze ochtend? Ik doch, was, proper, nette kleren, mijn tas om, boek erin, steeds op zak, die roos neem ik ook mee, tot ziens, adieu, ik ga haar opwachten aan het tramstation. Onderweg passeer ik de boekenwinkel, vertrouwde pleintjes en vaak bewandelde steegjes. Ik begin Venetië te kennen. Dan op de boot, die gaat sneller en kronkelt niet door de straten. Bij de brug sta ik te lezen, tien minuten op voorhand, tot ze me vindt. Goedemorgen! Hier, ik heb een roos voor je. Wat lief, wat schattig, bedankt, maar volg me nu snel, anders missen we de boot.
We dobberen langs dezelfde paleizen als gisteren avond, kijk naar de kleuren, geschilderd door het zeewater, aan onze voeten een brave hond, het is druk en we staan vlak bij elkaar. We komen bij onze halte, slippen tussen de mensen, een half uurtje tijd. Voor haar koffie, ik drink enkel thee, aan het kanaal leren we elkaar beter kennen. Haar moeder studeerde geschiedenis, en psychologie, en ze draagt een kruisje om haar hals, want dan slaapt moeder met een gerust hart. Het is warm, ik ben wat nerveus, mijn hart klopt snel, en dan krijg ik een bloedneus, dat overkomt me nooit. Terwijl ik me opfris in het toilet gaat zij naar haar paviljoen, de lichten aan, deuren open, ik sta op de eerste verdieping, onverwacht een grote groep toeristen, ben nog even bezig.
Dus ik ga het gebouw nog eens rond, bekijk al het werk van dichter bij, veraf, nieuwe perspectieven, en daarna lees ik bijhorende teksten. Die Duitsers zijn eindelijk weg, hun luide en harde klanken storen nu elders, we zijn alleen, we zijn met twee. Complex gesprek, diepe onderwerpen. Over de betekenis van het leven, van jouw leven, wat wil je bereiken, waar gaan we naartoe, over de liefde, in al haar vormen, ook de lelijke. We praten lang, de Rest, de hele familie dwaalt al meer dan een uur door het Arsenaal, nog moderne kunst. Zij moet werken, mijn ticket is enkel vandaag geldig, dus we pakken elkaar nog een goed vast, en dit is niet vaarwel, toch?
Dus ik stap opnieuw op een boot, een halte verder ben ik waar ik zijn moet maar niet zijn wil, de kunst is goed, beter dan Giardini gisteren, maar kan me niet raken. Ik wandel er tussen, sneller dan zou mogen, want ik sta achter en ergens voor mij wacht mijn bloed. Eén na één passeer ik Moeder en Gordan, daarna Sara met de Nichtjes, wat denken jullie, meisjes? Deze film vonden we heel raar, en heb je die glitter gezien, een klein beetje terug, daar waren tapijten aan de muur, helemaal blinkend en vol glitter! Ik begrijp het eigenlijk niet, en dit vind ik echt lelijk!
Halverwege en we zijn uitgedroogd, een limonade voor Mila, perzikensap voor Ana, ik drink eenvoudig plat water, en we zetten onze toer verder. Vader zijn we nog niet tegengekomen. Vandaag, deze namiddag al, moeten we verder, richting thuis, maar eerst stoppen we nog in Verona, en omdat dat doel op ons wacht kan Vader niet, dan gehaast afwerken wat op het programma staat. Hij was nog nooit te laat en dat zal zo blijven. Dus wij, de kinderen, stappen ook goed door, het meeste deert ons niet, maar af en toe pauzeren we, jurkjes hangen aan draden die neerdalen van het plafond, katrollen bediend door een computer doen de kledij dansen, en de nichtjes springen op en neer ertussen.
Dikke kus, knuffels, ik til ze beide nog eens omhoog, en we stappen naar de Vaporetto. Die brengt ons naar het station, waarnaast de wagen al enkele dagen braaf wacht. Verona is niet te ver, maar wel heel oud. Een Romeins amfitheater, kleiner dan het Colosseum, maar steeds erg mooi. Middeleeuwse huizen, het één van Juliet, het ander van Romeo, waar Amerikaanse toeristen toestromen om selfies te trekken. Op het plein verkopen venter hun waren, souvenirs als sleutelhangers, shotglaasjes, postkaartjes. Ik koop er wat, voor Hans Oscar de Noordman, en voor de buren. Zij zorgen al een tijdje voor de katten thuis. Het laatste avondmaal van dorade en chateaubriand, geen dessert. Terug op de kamer een berichtje. Ik mis je.
Dag 10
Terug zeven uur in de wagen vandaag, met wat pech meer. Dus een korte douche, valiezen terug dichtritsen, het ontbijt moet wachten en we verlaten Verona. Sluimeren in de wagen, een pilletje tegen de misselijkheid en wat proberen lezen, twee uur later ontbijten langs de snelweg, dampen van de benzinepomp vermengen met het stof opgeworpen door de auto’s. Slechts negen uur maar nu al braadt de zon, terug gevlucht in de airco en we rijden verder. De navigatie denkt het verkeer en het Zwitserse stratenplan te slim af te zijn, maar doet ons enkel tijd verliezen. Voor de lange tunnel onder de Alpen staan we aan te schuiven, en boven de bergen naast ons vliegt een helikopter heen en weer, boomstam na afgeknakte boomstam opruimend aan staalkabel, en al bij al valt het wachten nog wel mee.
Uit de tunnel, aan het Duitstalig deel van Zwitserland begonnen verlaten we de hoofdweg, over de bergen is het sneller tot Bern. Haarspeldbocht en we stijgen snel, afgronden links, daarna rechts, we slingeren tegen elkaar in ons blikje, met de zon als toeschouwer. Boven op de pas enkele smeltmeren, gevoed door de laatste sneeuw, afdruppelend in lange zilveren draden, watervallen in de vallei. Dit is een groen land, netjes onderhouden door een rijk volk, met oude scherpe pieken die alles overzien, daar wonen de oude goden, dus bliksem spuwen en in woede rotsblokken gooien, op de kleine levens, veldwerkers en ploegarbeiders waartussen wij rijden.
Bern in pittoresk, gelegen in de krul van de Aare, een rivier die later de Rein wordt. Deze ‘C’-vormige heuvel tussen het water is middeleeuws bebouwd, door neutraliteit goed bewaart, een nog oudere kerk, alles piekfijn in orde, zo proper dat het nieuwbouw lijkt, een pretpark voor de bewoners. Of voor toeristen? Gezellig hotel, ontzettend gastvrij en behulpzaam, fijn zo ontvangen te zijn. We gooien alles op een bed, op de grond, uit het zicht, zwembroek aan, handdoeken in waterdichte tas, en op naar de rivier. Jonge kerels springen van de brug, tuimelend, soms achterwaarts, wij zoeken een rustiger plekje, het begin van onze ‘C’. We gooien de tas voor ons uit, springen erachter, en laten de stroming ons meesleuren. Het water is zalig, niet koud, wel verfrissend, en de Aarde sterk genoeg om ons binnen enkele minuten tot aan de andere kant van Bern te brengen. Daar meren we aan, we wandelen terug, bij aankomst droog door de sterke zon, en opnieuw het water in. In de straten veel ambiance, lekker lokaal eten, lever met rösti. Zo en meer doorgestuurd naar haar, naar Venetië, en omgekeerd krijg ik een foto van haar bloem. Morgen een lange rit, we zijn bijna thuis.
4 – Kroatië & Bosnië
Dag 1
Bus, overstappen, trein, verdwalen in Charleroi, shuttlebus, wachten op de luchthaven, veel kaarten, net geen twee uur vliegen over de Alpen, de Adriatische zee voorbij, we landen in Zadar, Kroatië, nog tien minuten op de bus en wij zijn in het centraal station, vuiligheid op de grond, de walm van uitlaatgassen vermengt met hamburgertenten en de lucht van gekookte vissenkoppen. We stappen tussen stalinistische blokken, hoge platte muren, grijs beton zonder ramen, repetitief, ergens een kamertje voor ons. Net genoeg plaats voor twee stapelbedden, een kleine tafel, eerder een kruipkot of rommelkast dan slaapkamer, maar de airco koelt af, en dat is het belangrijkste.
Richting de zee is het even stappen, dor gras tussen de naaldbomen, eronder de lokale jeugd met muziek, flesjes bier, zwemkledij nog aan. Wij wandelen ertussen, langs het water, richting de oude stad. In de verte doemt de omwalling reeds op, de poort beschermd door een gevleugelde leeuw uit Venetië, en binnen, de oude straatjes en gezellige pleintjes, volledig overrompeld. Het is reeds negen uur gepasseerd, maar nergens een tafeltje vrij, en overal staat een rij hongerigen aan te schuiven. Dus volgen we de stroming, komen terug bij de kade, die vol staat met kraampjes, het is de nacht van de volle maan, honderden toeristen, duizenden komen samen. Er speelt luide muziek, mensen verkopen geroosterde maïs of smoutebollen, maar ook goedkope souvenirs of duur handwerk dat op niet veel trekt. Aan het eind van deze markt wederom een plein. Onder het witte gesteente bouwden de Kroaten een soort instrument, het klotsende water van de zee speelt in een netwerk van buizen en luchtkamers, waardoor het klinkt als een orgel, organische muziek. Ernaast een grote lichtcirkel, veelkleurige patronen spelen over de grond, en dansende mensen voegen zich naar de bewegingen van dit licht.
Al lang donker, de maan oranje als honing, en wij hebben nog niet gegeten. Dezelfde steegjes, nu links waar daarnet rechts was, de meeste tafels vol, geen stoelen vrij, alleen plaats waar de prijzen hoger liggen dan onze spaarrekeningen. In een achterstraat zetten we ons, drie verschillende stoelen, bijeengesprokkeld, en het eerste bier mag aanrukken. Als hongerige wolven verslinden we een enorme schotel geroosterd vlees met gegrilde groenten, net genoeg voor een hele roedel, alles weggespoeld met een volgende plateau lokale pils. In rechte lijn werken we ons terug richting de zee, waar de markt nu tot rust gekomen is, de meeste kraampjes gesloten, en we bewandelen de lange stenen pier die het op het water ligt. Het is middernacht. Kleren op een hoopje, eronder de schoenen, erboven mijn bril, en we springen het water in.
Dag 2
Geen wekker, de zon doorprikt onze slaap, pas laat wanneer we vanonder de douche komen, fris gekleed, zwembroeken in de rugzak, op weg naar de oude stad van Zadar. Hier waren we gisteren, dus vertrouwde taferelen begroeten ons, dezelfde poort als gisteren, dezelfde straten. We bezoeken de oude kerk. Middeleeuws Byzantijns, cirkelvormig en deels gebouwd met oude Romeinse rotsblokken, geroofd van het forum. Niet te indrukwekkend, geen decoratie, alles vaal wit, de kleur van recent kalkwerk. We verfrissen langs de kade, kaartspelletjes met koude radler, zo doden we een uurtje. Nu hebben we zin om te zwemmen, richting het strand.
Halverwege naar het hotel bouwde men ooit een zwembad langs de zee, gevuld met zout water, zacht golvend, zeven springblokken langs elke kant, en drijvende waterpologoaltjes liggen klaar op het droge. Een betonnen tribune dient als zonnebank voor toeristen, maar ook voor lokaal bloed, en een eveneens betonnen structuur draagt drie platformen boven de zee. Eén op twee meter, de volgende op vier, de laatste lijkt zeker tien meter hoog en slechts weinigen durven daarvan te springen. Wij houden ons ook tot die eerste twee springplanken en duikelen meermaals de zee in, omringd door Kroatische kinderen en het zout prikt onze ogen. Het plakt ook aan de huid, even later wanneer ik lig te lezen in de zachte zon, half gesluierd door pluiswolken.
We gaan langs de Konzum, een rugtas vol chips, zoute nootjes en grote flessen koud bier. Terug aan het water huren we een pedalobootje, plaats voor twee peddelaars, de derde zit op de glijbaan in het midden. Eens op zee zetten we muziek op, hier heeft er toch niemand last van ons gepaljas, de eerste fles wordt opengebroken, de chips is al bijna op, wie springt er? Van de glijbaan, zittend, op de rug, daarna op de buik. Salto van de zijkant, achterwaartse vanaf de achterkant. Niet met twee naast elkaar gaan staan, dan kapseist ons bootje. We pakken water, nu staan we toch wel schuin, scheef, wiebelen van links naar rechts, de golfslag wordt sterker, gaan we zinken? Ontzettend veel plezier, duik er nog eens af, de laatste vijf minuten gaan in, straks moeten we terug aanmeren.
Dan kopen we een half uurtje, krijgen oranje bandje voor rond de arm en beklimmen het speeltuig. Een groot opblaasparcour dobbert vlakbij het smalle strand, bruggen vol gaten verbinden kleine veilige eilandjes en de overkant bereiken zonder in het water te vallen is een uitdaging. Natuurlijk struikelen we continu, overal hindernissen op dit speeltuig, en alles is glad, dus we vallen over elkaar, in het water, rode plekken op onze dijen en schouders. Een race, om ter eerste naar de overkant en terug, daarbij wordt gesprongen, moet men klimmen, zout water doorstaan, de zon zakt ondertussen onder de horizon, dus het koelt af, dat in combinatie met onze volle magen sloopt ons. Na een half uurtje volledig uitgeput, dus rusten op het strand.
Elias en Seppe gaan om avondmaal, stokbrood met salami, of mozzarella, of smeerkaas. Ik houd de wacht bij onze spullen en spreek enkele mensen op het strand aan. Twee meisjes uit Zagreb, de hoofdstad, hier op vakantie deze zomer, morgen steken ze over met de ferry, naar een eiland dat daar ligt, bij familie onder de zon. Even later de terugkeer van de verloren zonen, een goede hap en nog een fles voor te delen. Wanneer alles op is, iedereen vertrokken donker nu, besluiten we nogmaals het opblaasmonster op te kruipen. drie minuten later zijn we het beu, veel te koud, we vluchten naar huis, waar warme douches wachten, zachte matrassen, wat gaan we morgen doen?
Dag 3
Waarom staan we zo vroeg op? Het is negen uur, alles chaotisch opgeruimd, zand tussen de lakens en op de grond, maar we dachten niet een bus te boeken op voorhand. Alle ritten voor de middag zijn uitverkocht, dus we hadden nog kunnen uitrusten tot de zon aan het zenit stond. Ach geen nood, we zetten onze bagage achter de balie, zelf zitten we te kaarten op het strand met wat koffie. Vandaag de enige mindere dag. Geen zon, wolken in de plaats, en kille wind in de nek. Af en toe een druppel, gelukkig niet meer dan dat. Tijd om te vluchten, een laatste bezoek aan Zadar. Zin in smoutebollen maar dat kraampje opent pas later deze namiddag, dus we drinken nog iets warms onder de klokkentoren, die we daarna ook beklimmen. 42 meter de hoogte in, met uitzicht op de omringende eilanden, eeuwig glinstering in het water, maar onze bus vertrekt over een half uurtje en onze bagage moeten we nog gaan zoeken.
Eén loopt naar het station, desnoods de bus blokkerend, en met Seppe zoek ik onze tassen. We lopen door de stoffige straten van Zadar en al dat blijkt onnodig. De bus is meer dan een kwartier te laat. Zo gaat dat aan deze kant van het continent. Dus een hotdog als lunch, of om de tijd te doden, en dan kruipen we tussen de Duitsers en de Hollanders tussen het stof. Het regent, druppels kleven tegen de ruiten, en een kwartier later vermist er ook een eerste op mijn boek. water sijpelt door het busdak, tokkelt op mijn hoofd, spat uiteen op de paginas die ik lees, vervormt en verkleurt, de inkt loopt uit. Ik kruip onder het kleine gordijn en bescherm me zo tegen deze overstroming.
Tussendoor, enkele bladzijden verder, wiegen de trillingen van het enorme motorblok ons in slaap en bij het aanbreken van de avond staan we in Split. Stad gebouwd in een oud Romeins keizerlijk paleis. Langs de nieuwe haven met onze valiezen, Riva, nu oud natuurlijk, gebouwd voor Napoleon, hoge palmbomen en ontzettend druk. Tentjes, draaikraampjes, iedereen probeert zijn graantje mee te pikken, de toeristen zijn goudmijntjes. Gehaast manoeuvreren we ons tussen de mensen, Elias moet naar toilet, dus we belanden snel in ons hostel, kamer 120 van 341. Drie bedden in een compacte kamer, alles proper, redelijke prijs, wij klagen niet.
Beter gekleed vertrekken we terug, naast Split ligt Marjan, een oogvormige heuvel, langs drie kanten zeewater, een groot park vol dennenbomen en bankjes. Ergens hoort er een eetzaal te zijn, bar ook, en daar wandelen we heen. Een dikke twintig minuten zijn we onderweg, het druppelt nog altijd zachtjes, maar de zon gaat onder en kleurt het water tinten geel en oranje. In de verte tussen de roodbruine stammen zien we onze bestemming. Alle tafels in witte kleden, boeketten in het midden, drukte terwijl de werknemers de puntjes op de ‘i’ zetten. Hier klopt iets niet, de hele keet is afgehuurd. Een huwelijk, en wij zijn niet uitgenodigd. Afdruipen, negen uur aangewezen op de klok en in het verleden, dus een goedkope pizza moet ons troosten.
Langs de winkel voor de volgende lading bier, met twee nu op onze kamer, mijn maag te vol om hen bij te houden, met luide muziek en straffe verhalen. Ik zit in de cafetaria, vier meisjes kaarten, daarnet achter mij zes jongens, nu vertrokken. Continu passeert er jong volk, af en toe ook ouder dan 25, en ik zit te typen. Morgen gaan we de stad verkennen, haar oude stenen, verhalen die niet gelezen, maar enkel gevoeld kunnen worden. We moeten zo snel mogelijk wederom een trappelbootje bemachtigen. Morgen schrijf ik verder, ook al is deze paragraaf niet lang genoeg.
Dag vier
Uit het vuistje over straat, burek, dat is deeg met gehakt uit de Balkan, richting de oude stad. 17 eeuwen geleden bouwde een vermoeide Romeinse keizer hier zijn paleis. Hij ging met pensioen, de eerste in zijn vak. Hier zocht hij de rust om kolen te kweken, hectaren ruimte om te ontsnappen aan de continue oorlogen. Jaren later, na de val van het rijk en de plunderingen van barbaarse volkeren, vluchtten lokale bergmensen naar deze muren, het paleis werd een fort, bescherming tegen de onzekere en instabiele buitenwereld. Bij afloop van de middeleeuwen lag hier een heuse stad. Regionaal centrum aan deze kant van de Adriatische, in het bezit van Venetië. Daarom vaak vertrouwde vergezichten. Italiaanse architecten puzzelden verder.
Veel is nog bewaard, zuilengalerijen, de evenwichtige vormen, regelmatige balken en driehoeken van de Romeinse wereld, ronde bogen dragen nog steeds de gewelven. Maar dat skelet mist haar correcte bekleding. Doorheen de jaren hebben spontane bewoners de ruïne aangepast voor eigen gebruik. Boogramen dichtgemetst met witte steen om muren te scheppen, een kleine woonkamer, of het mausoleum gereinigd van haar ketterse keizersresten en omgebouwd tot kathedraal, een nieuwe toren met vier identieke facades in volmaakte renaissance stijl. Dezelfde ingrediënten maar anders bereid, meer decoratie, in vol ornaat. Ooit een tempel voor Jupiter, nu baptisterium voor katholieke babytjes, en wat ooit de wand van het paleis was, vormt nu de gevel van verschillende vijfsterrenhotels. Het is een zoektocht naar klassieke resten, tussen de scheve huizen en dure winkels liggen kapitelen, staan zuilen, sommigen muren zijn wit marmer en bekrast met de namen van Griekse vakwerkers uit het vorige millennium.
Als studenten krijgen we korting, de helft minder, en dus bezoeken we alles. De kelder van het complex, grote onderaardse hallen, dikke pilaren dragen ronde gewelven, het ruikt vochtig en er staan resten van Egyptische sphynxen in zwarte steen, koppen van Romeinen in het wit. Vanop de campanile heb je zicht op de stad, haar muren, haar omliggende wateren, waar cruiseschepen dobberen en Eilanden drijven. Het museum bewaart oude schilderingen, zilveren wierookbranders, potscherven terug samengepuzzeld en mozaïeken gereduceerd tot individuele steentjes. We lunchen sjiek op een klein pleintje, kiezen de goedkoopste plats op de kaart en dat heet een compromis.
De zon verlaat het zuiden, om van haar laatste uren te profiteren wandelen we richting het strand, onderweg een stop voor enkele flessen karlovačko. De zee maakt een D-vorm in het land, een halve cirkel afgesloten door rotsblokken die kliffen worden. Overal mensen in zwemkledij, ook het water draagt drijvende hoofdjes en wij kleden ons om. In het water ligt een enorme steen, waar jonge kerels aftuimelen, salto’s achterwaarts of voorwaarts, schroefdraaiend en soms eenvoudig duikend. Voor mij te eenvoudig. We klimmen naar boven, daarnet sprong hier iemand naar beneden, die val duurde toch even, maar hij kwam terug boven dus het is veilig. De andere twee durven mij niet volgen, maar ik spring, zeker tien meter, het water lijkt maar niet te komen, maar uiteindelijk slaan mijn voeten tegen het water en maak ik een indrukwekkende plons.
We zwemmen even verder, buitelend van lagere springrotsen, en draaien dan drie zitzakken om hun as, zodat ze richting de laaghangende zon wijzen. De voorkant goed ingesmeerd, ogen toe en nu mag niets nog gebeuren. In de bar speelt luide muziek, rondom het gelach van gelukkige mensen en het eeuwige ruisen van golven tussen de kiezels. De huid gloeit van de warmte, oranje gekleurd door de stralen en het is gemakkelijk zo in slaap te vallen. We soezen even, maar wanneer de zon zich achter een hoge den verstopt, wandelen we naar de overkant van de baai. Hier plukken we de laatste warmte, maar nu is het tijd om terug te keren naar ons hostel. In de spar vullen we een zak met broden en beleg, fruit voor morgen op de bus, want we gaan naar Bosnië, een daguitstap en we vertrekken hier om 7:15.
Dag 5
Opstaan voor de zon ons verwarmen kan en dat wil zeggen dat het een frisse 21 graden is. Onze vertrouwde bakker helpt met het ontbijt en na een half uurtje stappen staan we op de afgesproken locatie. We tonen onze passen, straks nodig bij de grenscontrole, en de gids vraagt om tien euro extra per persoon. Daarmee zal hij toegangstickets kopen voor de Kravica watervallen, op de terugweg, zoals gewaarschuwd online zat dat bedrag niet inbegrepen in de prijs. Twintig man past in het kleine busje, mensen uit Spanje en Zwitserland, maar ook drie jongelui uit België, tassen vol water en snacks voor onderweg, wanneer de Gids verhaalt over de Balkan en haar geschiedenis.
De grens eist onze gegevens, met Bosnische vlag op de mouw duwt de controleur onze passen in een machine die het controleren voor hem doet. We mogen verder, luisteren naar verhalen over Turken, oorlogsmisdaden van de jaren ‘90 ten gevolge van Tito’s overlijden, wiens problemen stammen uit de imperialisme en nationalisme van twee eeuwen gelden, of eigenlijk ontstaan zijn door de wetgeving van de Ottomanen, maar natuurlijk ligt de echte oorzaak in de tweedeling van het Romeinse Rijk onder Diocletianus. Daarvoor woonden er hier de oude Grieken, maar zij maakten geen kattenkwaad. Ze probeerden eenvoudigweg wat graan te verbouwen.
We stoppen kort in een oud gehucht, waarboven op een scherpe grijze rotsberg een kasteeltoren nog altijd de wacht houdt. Het dorpje zelf ligt gekransd rond een moskee, en we drinken echte Bosnische koffie. Die is net zoals de Turkse, alleen voeg je de suiker toe na het brouwen, niet tijdens. Belangrijk onderscheid. Ik eet ook een bakje verse vijgen, ontzettend zoet en het sap is bloedrood als dure lambrusco. Hier woont niemand, enkel de man met driehoekvormig hoofd, de koffieschenker, en de in doffe lompen geklede vrouw die vers fruit verkoopt.
Mostar is een ander verhaal. Gebouwd als Turkse handelspost over de rivier Neretva is de centrale Stari Most, de oude brug, het kroonjuweel van de stad. Vanuit de aanknopingspunten aan beide oevers ontstaan halve cirkels van oude gebouwen, verder verwijderd van de perfect halfronde brug, één reusachtige boog, dan worden de huizen moderner. We zien een oude leerlooierij, wiens werkers een eigen moskee hadden omdat iedereen weigerde in hun stank te bidden. De architect van de sprookjesachtige Stari Most zag nooit het afgewerkte resultaat. Na vele jaren vertraging en honderden zakken aan gouden munten over budget was de sultan zijn geduld kwijt. Als de brug er niet snel en stevig stond, dan zou de ontwerper zijn hoofd rollen. Als voorzorg vertrok de bouwmeester dus, enkele dagen voordat de schragen en stellingen ontmanteld werden.
We bestellen twee schotels voor twee personen elks, en dus hebben we eten voor vier. Geen erg, honger verslindt alles, de gevulde uien zijn heerlijk, ook het sterk gekruide gehakt met yoghurt en brood verdwijnt snel, de plateau veelsoortig vlees met gegrilde groenten heeft wat meer tijd nodig maar eindigt ook zo goed als leeg. Enkel het mandje extra brood blijft onaangeroerd, zelfs de halveliterglazen zijn leeg. We hebben nog even vrij, dus een zoektocht naar souvenirs, kaartjes met prenten van de mooie brug, zakjes lavendel en magneten om overal te kleven. Elias duikt nog even de rivier in, die kans valt niet te laten liggen.
De namiddag begint en we stappen de heuvel af. Voor ons strekken zich de Kravica watervallen uit, een breed watergordijn dat afdaalt uit de mossige bergen, overal strengen die glinsteren in de zon, en samen een bescheiden meer vormen. Al onze spullen op een hoopje, sociale controle genoeg, en dan springen we erin. Koud, maar dat willen we, goed verfrissend. Onder ons visjes en waterslangen, dus we zwemmen tot waar het water valt. Helemaal eronder mogen we niet, een streng drijvende blokjes bakent dat stuk van het meer af. Dan maar op elkaar schouders klimmen om in het water te kunnen duikelen. Met de zon op onze schouders kaarten we nog even met een pint, maar de tijd gaat veel te snel en het busje zet ons terug af in Split, net op tijd voor het avondmaal.
Daarom gaan we langs de Tommy, maar daar is het brood volledig uitverkocht. Gelukkig ernaast een Ribola, waar ze hebben wat we zoeken, en niet veel verder is een mooi stadspark. Maar ondertussen is het donker, onder die cipressen niet zo gezellig, dus we verplaatsen ons. Terwijl de kinderen voetballen aan de waterkant eten wij ons avondmaal, stokbrood met salami of kaas. In de verte de lichten van de omliggende eilanden, af en toe een late boot. Elias en Seppe gaan naar huis, maar ik heb een voornemen. Vandaag ga ik rond de Marjam wandelen, de berg die naast Split ligt. Het is tien uur gepasseerd, donker, stevig de pas erin, met een verhaal over de Azteken in mijn oren, onderweg passeer ik nagenoeg niemand, enkele lopers en een vleermuis. Voor middernacht heb ik mij nog gedoucht.
Dag 6
Drie keer moe, wekkers genegeerd, lang uitgeslapen, het is toch vakantie? Dus we besluiten ,niets, dat is wat we vandaag gaan doen. Onderweg naar het strand brunchen we, dezelfde bakker bezocht, de strandbar is gastvrij en laks. Er liggen zitzakken, die zijn gratis, smijt jezelf erop, het is niet onze zorg. Wij spelen muziek, wij verzorgen de ambiance, enkel voor cocktails en bier moeten jullie betalen. Insmeren want het is zonnig, de dunne sluier die de kracht nu matigt zal zodra wegschroeien en dan zal de zon haar ware intenties duidelijk maken. De kerels gaan zwemmen, Elias de baai over en terug, dat vormt een halve kilometer, Seppe doet ook iets, hij is hoog, maar weet niet goed wat, want ik lig op zo’n zitzak, vol in de warmte, een beetje uitzieken, last van een snotneus, daardoor wat hoofdpijn en ook gehoest in mijn keel. Ik lees, voorbij de helft, morgen moet dit boek uit.
Verhalen door elkaar, over een woeste steppekameel, de verliezen die zijn eigenaar geleden heeft, mensen gestorven onder Stalin of verdwenen achter de horizon maar niet uit het hart. Over ongehoorzame astronauten bij een buitenaardse samenleving, metaforen over het IJzeren Gordijn en ideologie. De uren van de dag drogen op als zoute druppels op je huid na het zwemmen. De mensen beginnen te verhuizen, sommigen zoeken eten, anderen volgen de zon, en voordat wij dat ook doen, spring ik voor de eerste en laatste keer vandaag in de zee. Ik duik van de vertrouwde rots, al sinds we hier zitten klimmen kleurige zwempakken op deze steen, een ideale natuurlijke springplank.
Aan de overkant van deze baai struinen we tussen de barretjes en houden onze ogen open voor een vrije tafel. Waar het niet te veel kost bestellen we drie pintjes en ik ben een kreeft. Ook al heb me goed ingesmeerd, drie keer, ongeveer om het uur, toch ben ik volledig rood. Of, gelukkig is mijn gezicht in orde, maar torso en benen gloeien na. Douchen in aftersun is het plan. Voor mij een frisse en gezonde tonijnsalade, liefst met een mok fruitthee. Na al het drinken en vettig eten een kleine detox. We wandelen door vertrouwde straten terug naar onze kamer.
Dag 7
Het is weer een dag, en deze gaan we wel vullen. Alles opgeruimd, langs de balie om de sleutels kwijt te geraken, en we stappen richting de haven. Een half uurtje rollen met de valiezen, bij elke tegelrand een ‘kudduk’-geluid. Iedereen hoort ons van veraf komen en daarom kopen we enkele bureks bij de bakker. Voor een deftige prijs mogen we onze spullen wegsteken in het boothuis, en zo verliezen we onze bagage, in de hoop ongehinderd naar het nabijgelegen Klis te vertrekken. Het is nu tien uur, om half drie vertrekt onze ferry naar Stari Grad op het eiland Hvar. Dat geeft ons toch enkele uren om het bergkasteel van Klis te verkennen.
Maar aan de bushalte lacht de verkoopster ons toe. Ze vindt onze naïviteit bijna schattig, en ze verontschuldigt zich. We gaan er niet geraken, of, we gaan wel tot aan de kasteelhalte kunnen rijden, maar als we de boot niet willen missen, moeten we dan ook meteen de eerstvolgende bus terug pakken. In de plaats van zulk triestig avontuur kiezen we een andere bestemming, we gaan naar Solin, de ruïnes van een oude Romeinse stad doorwandelen. Ze print 6 nieuwe tickets, meteen opgepikt door de bus en we stappen uit aan de rand van een woest overgroeid park. Ik pluk verse vijgen als lunch, buiten groen, maar rood van binnen. Over grindpaadjes voelen we ons een beetje Joseph Conrad, overal stekels, overgroeide wildernis, maar het meeste draagt fruit. Wijnranken als slangen spreiden hun vruchten over de takken van eerder vermelde vijgenbomen, hoger zijn de notenbomen, maar de droogte stal de meeste van hun bladeren, terwijl de bramen eronder bruin en bijna krokant zijn.
Het is vandaag warmer dan ooit, staalblauwe hemel, en zeker wanneer de vegetatie openplooit en plaatsmaakt voor de fundamenten en resten van een Romeinse provinciale hoofdstad, wordt de wereld een kookplaat, wij verstoppen ons onder de laatste bogen van een aquaduct om ons laatste water spaarzaam te drinken. Het is zo heet dat niemand echt honger heeft. We struinen tussen oude vormen tussen het dorre gras. Een balkvorm bekroond met halve cirkel als aps en gevuld door twee zuilengalerijen was ooit een basilica, ernaast een kleiner kruisvormig gebouwtje, de muren nog een meter hoog en hier werden ooit Romeinse babytjes gedoopt. We zien ook eenvoudigere vormen, misschien de huizen van eenvoudige arbeiders, stallen voor de paarden van rijker volk of van het leger. Eén van de stadspoorten staan nog recht, en aan de andere kant van het complex zien we een stuk stadsmuur.
We vinden een recenter gebouw, grotendeel gebouwd met lokaal gevonden materiaal, stukken zuil liggen op hun zijkant, erop scheve kantelen en halve reliëfwerken tonen zich tussen het metselwerk door. Op de hoek van een trap staat een onthoofd standbeeld en de man, leunend tegen het deurkader, vraagt of we betaald hebben. Waarvoor? Dit park heeft geen hekken, verschillende toegangswegen, geen infrastructuur, en hij vraagt een familie Franse toeristen hetzelfde. Samen staan we te twijfelen, en uiteindelijk volgt de moeder hem naar binnen om twintig euro neer te tellen. Zodra de geldeiser zijn rug naar ons draait nemen wij de benen. We lopen terug naar de stadsmuur, gaan naar binnen, over de ruïnes van huizen en gebroken muurtjes. Zulk geld voor een hoop stenen in veertig graden? Ej hallooow! Volgens de kaart is er ook nog een amfitheater.
En we stappen over de stoffige bakplaat, ovenschaal, zien enkele christelijke sarcofagen, en kerk die erbij hoorde maar nu enkel bestaat als lijnen in de grond, en dan komen we bij het theater, een mooie ovaal met nog enkele rechtopstaande cirkelbogen. We zetten ons daaronder, wat ooit een in- en uitgang was, en eten onze bureks met kaas en vlees in de schaduw. Ondertussen zijn we heuse bedouins en met hemd over mijn hoofd gebonden keren we terug naar de bushalte. Voor een rood licht staat de chauffeur te wachten en wanneer ik een Boeddhistische buiging maak herkent hij mijn smeekbede, opent de deuren, en de airco van zijn voertuig redt ons.
We pikken onze bagage op en zoeken de juiste kade, er zijn er zo’n dertig. Een kaartjesverkoper stuurt ons naar links, een bobby, jobstudent die werkt voor de haven of misschien op één van de schepen, raadt aan naar rechts, heen en terug, maar in het havenhuis zelf hangt en bord en onze boot vertrekt over tien minuten aan kaai twaalf. Dat betekent voor mij twee uur lezen, de zee is kalm en mijn boek is uit. We stappen af, een bus brengt ons tot in het hart van het oude stadje Stari Grad, en tien minuten wandelen verder vinden we ons appartementje. Filip laat ons binnen, een magere man, enkele tattoos verspreid over zijn lichaam en een piercing in zijn linker wenkbrauw. Hij is gastvrij, geeft ons elks een pintje, en lijkt bijna nerveus wanneer hij ons verwelkomt. Onze kamer is groot, goede bedden, badkamer in orde en we krijgen zelfs een eigen keuken. Dit wordt zeker het beste verblijf van onze trip.
De jongens gaan winkelen, eten en drank voor drie dagen, ondertussen douche ik, opnieuw onder grote hoeveelheden aftersun. Ik begin oranje en bruin te worden, met af en toe een witte plek, een beetje als een giraf. We maken spaghetti, vers gemalen gehakt terwijl Elias en Seppe de groenten snijden. We vragen op peper bij onze gastheer en het eten is lekker. Nu schrijf ik wat een dit verslag, mijn vrienden vullen een tas met enkele flessen en vertrekken richting het strand. Ik schrijf een uur en dan raken de woorden op. Dus ik ga hen zoeken, over hekken en door een verlaten tuin in rechte lijn, en ze zitten aan de waterrand, de laatste halfvolle fles staat naast de box die leuke muziek speelt. Boven ons vallende sterren, voor ons de lichtjes van de haven en haar schepen, achter ons een enorm hotelcomplex. Met een mix van Euro en Kuna muntjes probeert Seppe nog een laatste drankje te kopen, maar hij keert enkel terug met een pepermolen. Voor ons appartement. En tegelijkertijd heeft hij ook het hele hotel verkend.
Dus we volgen Seppe, die met grote passen langs de bar wandelt, door de lobby en daar staan kickertafels. Het balletje ligt in één van de goals. We organiseren een toernooi met ons drieën, rondom staan de gasten van het hotel bij pingpongtafels en een tweede kickertafel. De wedstrijd is ontzettend intens, het zweet parelt op mijn voorhoofd en regent op de plastieken voetbalspelers. Na een uurtje komt iemand van de balie naar ons. Zijn we gesnapt? Hij vraagt voor Engels, ik antwoord gebroken; ‘only Français’, en hij weet niet goed hoe verder te gaan. Uiteindelijk zegt de man van de balie enkel ‘now, last game, ok?’, en wij knikken uitbundig van ja. Na afloop wil ik met uit de voeten maken, maar Seppe is opnieuw verdwenen. Elias en ik dwalen door de lege gangen van het hotel, deze vleugel lijkt verlaten, niet in gebruik. Eén van de deuren beweegt nog na recente activiteit, en in het lege binnen- zwembad vinden onze verloren broeder. Geen water, enkel tafels en stoelen vullen dit triestige bad, overal stof, maar de muren zijn volledig van glas en daarom is het hier erg warm. We kijken eens rond, maar hier vinden we geen entertainment, dus uiteindelijk vertrekken we toch naar ons appartement.
Dag 8
De gewoonlijke ochtendrituelen, in ordelijk tempo zodat we de bus niet missen. Het eiland is als een enorme walvis, kop onder water, maar wij moeten over zijn rug om van de ene kant naar de andere te rijden. Daar ligt het stadje Hvar, in het hart oude gebouwen, gothische raamkozijnen als in Venetië, in de kleine jachthaven honderden witte bootjes, net genoeg plaats voor een enkel gezin, en verder van het plein dobberen ook enkele jachten. We fotograferen de kerktorens, kijken naar het Spaanse fort op de berg, en wandelen de lokale kunstgalerie binnen. Deze pretendeert verbonden te zijn met de Biënnale, en de gechromeerde apen doen inderdaad denken aan werk dat daar in de parken stond. Leukst is echter de bakster die ‘LOVE’ in de aderen spuit.
Wandelend langs de kade enkel teleurstelling, niemand wil ons een boot verhuren. Iedereen wil wel, maar mag niet, niet langer sinds dit jaar. De politie heeft besloten daadwerkelijk te controleren, en diegenen zonder vaarbewijs mogen het water niet op. Vorig jaar en de gehele geschiedenis hiervoor was dat geen enkel probleem. Verslagen zitten we in de sjiekste bar van de haven. Dikke kussen, kristallen glazen, voor mij een smoothie van rood fruit en ijs, een verse limonade voor Seppe, maar Elias weigert, dit is zijn geld niet waard. Met handen in ons haar zoeken we een oplossing, wat gaan we vandaag dan doen? Dus in het klooster pakken we een foto van de oude zuilen, maar binnengaan kost geld, ook hier stappen we verder, dan maar naar het strand.
De Studenac vult onze tas met lunch, brood en beleg, en natuurlijk ook een fles koud bier. We moeten een eindje, maar dat loont ook, het strand is gevuld met kleurige parasols, omringd door palmbomen en een droog beboste heuvel, de enige bebouwing een houten restaurant voor de strandgangers. Daarom huren we twee ligbedden onder een stro zonnescherm, Elias en Seppe duiken meteen de zee in, en ik lees uitbundig in mijn boek. Twee uur later, mensen komen en gaan, maar het strand blijft vol, blijft druk, ondertussen ben ik tachtig paginas opgeschoven en hebben de kerels uitbundig van het verfrissende water genoten. Baantjes trekken, salto’s springen van de rotsen, of elkander proberen verdrinken in goede moed. Gezellig.
Maar ik ben nog altijd rood als een kreeft, dus hou mijn t-shirt steeds aan, ga niet zwemmen, in de plaats daarvan een korte expeditie langs de kust. Geen schelpenpad, maar wel een witstenen wandelweg, deze kleine keitjes zijn zo hard als glas en met elke stap rinkelen ze ook als porselein. Uiteindelijk begint de rust te groeien, gezinnen met jonge kinderen vertrekken eerst, en een half uurtjes voor de keuken sluit bestellen we fish & chips, of spaghetti met scampi’s, voor mij een klassieke burger. Net betaald en blijkt dat de bus over twintig minuten vertrekt. Van hier tot de bushalte duurt te voet even lang. Grote stappen, over de berg, uitgeput met volle maag, maar we zijn goed op tijd. Alleen maar om opgelicht te worden, de bus rijdt een uur later dan online verkondigt. Tijd doden met een fles bier in de haven, kijken naar de mensen, een groep met gids, vriendinnen met twee of drie, een gehaaste man met pizzadriehoek in de hand.
Wanneer we arriveren in Stari Grad draagt Elias een gek hoedje. Waar komt dat vandaan? De twee troubadours hadden nog een geheime tweede fles en die is ondertussen ook leeg. De ambiance is dus goed op dreef en op onze korte wandeling naar huis passeren we het stadsparkje. Daar hangt een Italiaan te trainen aan een baar, zijn vriend zit naast hem, Ozujsko in de hand, aanmoedigend. Elias toont hen hoe het echt moet, presteert snel en eenvoudig enkele zaken waar zij van dromen en de jongeman met het bier blijkt ontzettend grappig. Ze zijn trots op hun Genuees bloed, praten over Belgisch bier, lachen continu en wat een blijde ontmoeting. Het wordt donker, alle vijf zijn we moe, dus eens samen voor de camera en buona serata!
We wandelen, een tiental minuten naar huis, maar halverwege, wanneer we de heuvel beginnen beklimmen, sputtert naast ons een vespa voorbij, onze Italiaanse vrienden zijn daar! Roepen en met zijn ellenlange benen zet Seppe de achtervolging in, want in de verte horen we al muziek, en thuis staat er nog bier, willen we dat niet samen zien verdwijnen, jullie kerels zijn toch zo grappig! Grote passen de berg op, maar het is toch te laat. Even dwalen we nog, de richting waar we hen hopen te vinden, roepen Filipo, nee het is Filipe, en Lorenzo, maar we krijgen geen antwoord. Dus de kerels vertrekken met z’n tweeën naar de muziek, ik te geërgerd aan hun dronkemansgedrag en besluit in bed te kruipen. Of op het bed, en typ dit verslag. En zoek op, vanavond speelt Vatra, lokale rock, en in ruil krijg ik gekke foto’s van de feestbeesten.
Dag 9
De zon wekt mij, en twee lijken bibberen op hun kingsize bed. Hun gedeelde deken is een prop, en die geef ik aan Seppe, waarbij hij me even lijkt te herkennen vooraleer hij terug indommelt. Mijn eigen deken spreid ik over Elias, zet de koude airco af, en begin aan het ontbijt. De frigo herwerk ik tot enkele croque madames, hete koffie met melk, en een beetje whisky om het af te leren, wat nog? Enkele lappen spek voor bij die eieren, en ik begin alvast op te ruimen. Het lege glas in de bak, kroonkurkjes en rondliggend vuil op zijn plaats, maar nog altijd geen levenstekens in de slaapkamer. Ontbijt wordt brunch, blijft nog wel even warm, en ik ga naar buiten. Het oude dorp verkennen, op het dak van de kerk klimmen, want tegen de gevel staat een gammele stelling en er is hier toch niemand. Daar een half uurtje door mijn boek bladeren, en tegen elf uur zit ik terug op het gedeelde terras van ons appartement.
Letters worden woorden, vormen zinnen, dat zijn paragrafen en nog geen hoofdstuk verder staat Filip daar, onze huisbaas. Hi guys! How are you. Say, this evening, in the old town, you know, a friend and I, we will be making music, I am DJ, we are called Decibel and we do the Techno party. If you want to come, it will be free for you my friend! Dus ik zeg Jaja da’s goed, Ik kom zeker af, heb er al zin in, maar mijn vrienden, dat valt nog te bezien, zij waren er gisteren al bij, ronde één ziet u wel, maar ik zorg er wel voor dat ook zij komen! See you tonight! Tijd om te piepen, leven ze eigenlijk nog. Ach, het blijft stil, kan ik wat lezen, wat schrijven.
Laat op de middag herrijzen mijn vrienden, er wordt een beetje gegeten, gedoucht om terug ietwat fris te voelen, en de verhalen komen boven, na het concert met de drummer gebabbeld, zelfs nummers uitgewisseld en samen leutige foto’s getrokken. Hard gedanst, meegebruld met onverstaanbare Kroatische teksten, en bij afscheid de deur geweigerd, toch Elias, hij is in de plaats daarvan over de muur geklauterd, mafkees. Ik deel mede. Vanavond is het terug feest, we zijn zelfs uitgenodigd door onze huisbaas. Wat denken jullie? Eerst opruimen, want morgen voormiddag komt onze boot, die mogen we niet missen. Nu alles proper, en dan hoeven we dat morgen vroeg niet meer te regelen.
Ingepakt, Seppe en ik kuisen de keuken, maar Elias ligt terug op bed. Geen hulp en dat maakt me pissig. Om af te koelen ga ik even wandelen, dan heb ik toch nog iets van het eiland gezien. Ik beklim de berg, bekijk het grote kruis dat daar staat, een inscriptie die ik niet kan lezen, en stap verder. Tussen de grote rotsblokken groeien kleine knoestige boompjes, met harde dunne bladeren en veel stekels. Het doet me een beetje denken aan Bretagne. Ik passeer een eeuwenoude olijfgaard, de verbrokkelde stammen volledig vergaan en enkel nieuwe scheuten in ringvorm uit de wortels blijven over. Deze opmerkelijke vorm volledig overspoeld door openbarstende wolkenbanken, dikke helderwitte stukken fruit opengescheurd als sappige appelsienen doorstoken door de zon en gouden stralen snijden als messen de lichtblauwe hemel.
Het is ondertussen avond, en ik krijg honger. Langs de weg pluk ik handenvol vijgen, goed rijp en les daarmee ook mijn dorst. Een tijdje wandel ik over de kam van het eiland, en steek het dan volledig over, daal af naar de overkant, weg van onze kamer. Een minuscuul strand, zacht door de zee geaaid, privé, witte keien onder gebogen naaldbomen. Deze kom in het eiland gaat over in vlakke stenen kliffen, iemand logeert hier, er staat een volle rugzak onder een boom, maar geen ziel te bespeuren. Mijn gsm tinkelt. Waar ben ik? Daarom verlaat ik dat verborgen paradijs, moet nog een dik uur stappen, en ben terug op ons appartement. Er is nog een wrap over, moest ik honger hebben.
Filip’s feestje begint pas over een uur of twee, nog wat tijd doden in het park, ik babbel met wat locals, meisjes uit Zagreb, hier gedurende de hele zomer, of toeristen, uit Polen of verder. Niet zo interessant. Veel toffer is de klok die tien uur passeert. Daar zijn de troubadours, de toeristen, terroristen? Elias en Seppe, met z’n drieën op avontuur, dus eerder musketiers misschien! We kopen enkele flessen bier in de Studenac, en we groeten onze gastheer. Kraftwerk speelt, maar het is nog rustig, het meeste volk moet nog komen opdagen. Seppe daarentegen vertrekt alweer, enkel hier om ons even te steunen, maar nog te moe van gisteren en dat begrijpen we volledig.
We dansen met ons twee, kijken ook de keet eens rond, maken onze flessen leeg, herkennen af en toe de plaat, nu is het Underworld, zie ik er belachelijk uit als ik zo dans? Meer bier, zegt Elias, als je zo’n vragen durft stellen, meer bier zeg ik dan, dus we gaan frequent langs de tap. Babbelen met volk uit Italië, een designer met zijn model, dat maak ik ervan, en twee meisjes uit Duitsland, de stad ontglipt me, en we dansen nog meer. Filip neemt even pauze, zijn langbaardige vriend neemt over, net een viking en het ritme zit goed. Opeens sta ik te dansen met een knappe jonge vrouw, erg lang zwart haar, vloeiend en schitterend onder de fonkelende lichten van het feest. Bril met zwart montuur en ook haar kleed is als inkt, raven in de nacht. geen geklaag, integendeel, zalig dit, of toch, wat gebeurt er nu, wie is dat? Iemand pakt haar bij de pols en neemt haar bij me weg. Blijkbaar haar vriend, ze is hier niet alleen. Zwaar in ‘t zak gezet. Maar Elias komt langs met nog een portie vloeibare troost en de nacht danst rustig voort. Een Spanjaard die Nacho heeft, wie bedenkt het, en een Amerikaan uit Seattle, hier met een cruise, eerste keer in het juiste continent, onze babbels zijn verstaanbaar, want na twee uur, en dat was al even geleden, moet de muziek af, we zitten immers midden in de oude stad, en de politie neemt de nachtrust van de omwonenden onder haar vleugels. Tegen vier uur zijn wij uitgedanst, precies zeebenen, toch wel moe, en morgen moeten we er op tijd uit, dus we wandelen huiswaart met enkele Hollandsen, proberen Seppe niet te wekken, en nog voor ik de matras raak ben ik reeds bewusteloos.
Dag 10
Niet helemaal nuchter wakker worden, en dan de verhalen horen. Voorovergebogen met vermoeide knieën, alsof die nacht dansen je opeens enkele generaties ouder maakte en Seppe vertelt. Deze nacht werd ik wakker, Emiel niet gezien of gehoord, maar jij, Elias, echt man! Eerst even in de keuken gezeten, en ik denk daarna omgekleed of zo? Je stond makkelijk een half uur met de deur te sukkelen, pikdonker en in slakkengang die sleutel proberen draaien, geluidloos om ons niet te storen. Maar ik lig daar gewoon naast en zie u paljassen. Een tijdje later kom je dan terug, helemaal doorweekt! En dan pikt Elias in, luid lachend. Haha, ja da’s juist, ik ben nog gaan zwemmen vannacht! Wat!? Gaan zwemmen! Ja hoor, bij de buren, die hun poort stond open, en ik had het te warm, dus enkele baantjes crawl om te koelen. En het wordt nog beter, gaat Seppe verder. Want vroeg deze ochtend moest ik langs de wc, en Elias was nergens te bespeuren. Niet in hier, niet in zijn bed, en zeker ook niet in de badkamer. Dus ik ben hem dan natuurlijk gaan zoeken, even rondkijken, en hij lag met open armen te ronken op de keukenvloer! Ah ja maar wat had je dan gedacht, zegt hij, die tegels zijn lekker fris, daar slaap ik veel beter!
En terwijl we inpakken, de laatste onderbroeken van de vloer rapen en wegmoffelen, dubbel- checken onder bedden en kasten, delen Elias en ik onze avond, over de techno, Natcho, lang zwart haar en rijkelijk vloeiend bier. De vertrouwde straten, zo spijtig dat we vertrekken, dezelfde weg als steeds, en we wachten even op de bus. In zijn vrije hand draagt Elias de laatste fles Radler, twee liter, maar toch al bijna half leeg. In de haven moeten we een tijdje wachten, met de andere toeristen zien we ons schip aanmeren, koorden zo dik als armen en de lading wordt gelost. Zeker honderd auto’s bollen het schip af, drie dekken, dan ook een enorme bus, natuurlijk ook veel voetvolk, en voordat wij mogen betreden moet alles gekuist worden. Dus we zetten ons op die valiezen vol vuile was en dutten in de zon. Twee uur varen, dat wil zeggen slapen en lezen, hoewel, Elias zit op het dek, eerst bakboord dan stuurboord, en in het ruim zoekt hij de grootste vierwielers, bij aankomst is zijn fles leeg en kent hij dit schip als zijn broekzak.
Het is nu twee uur, we staan op de kade, niet zeker wat te doen. Onze bus, we moeten straks eindigen in Trogir, vertrekt pas om zeven uur, God zij geprezen als daar geen flinke vertraging bij komt. Dus plan B, of altijd het beste alternatief in Kroatië, volgen onze intuïtie en werken ons richting het strand. Ondertussen bijna ons strand te noemen, hier ben ik al eens verbrand, lagen we al vele uren, baantjes trekken is ook een optie. We zitten onder een rieten parasol, het is druk rondom, bestellen een drankje zodat we deze plaats mogen behouden en kijken achterom. Een bulkende massa wolken, zwart als vulkanisch gesteente. Maar dat pak hangt boven de stad, hier is het nog zonnig, mensen in het water, aan het zonnebaden, cocktails of zomerboek in de hand en we zien dat onweer nauwelijks bewegen. Dus babbelen we wat na, doden de tijd, trekken ons niets aan, maar dan is het zover. Generale repetitie gemist en dikke, volle druppels plengen op ons neer. Ze vallen langzaam, gestaag volhardend, en hebben slechts een halve minuut nodig om je te doorweken. Dat soort regen, bijna tropisch als een monsoon, iedereen vlucht met zijn of haar handdoek, drukt zich rond ons, vol onder die nagenoeg nutteloze parasollen. Zij houden niets tegen, enkele snoodaards springen in de zee en dan deert de drash niet langer, maar dat kunnen wij, met onze valiezen en straks een busrit, niet doen!
En zolang de druppels tropisch blijven, bijna warm, maken we ons niet al te veel zorgen. Maar toch, kletsnat hoeven we niet te zijn, en alle drie weten we, verderop staat er een brug, oud beton over een ongebruikt treinspoor. Wat denken jullie, daarheen? Voorop met lange passen, Seppe, donkerblauw vakantiehoedje en helemaal komisch, want daarbovenop draagt hij zijn felgroene valies, balancerend op zijn hoofd als ook de Afrikaanse vrouwen in documentaires dat doen. We moeten maar honderd meter, en toch zijn we goed gedoucht. We zijn ook niet alleen, niet de enigen met dit geniale plan, en tussen de bikini dragers en bezwete sportmannen drogen we ons, handdoeken uitgepakt en omgeslagen als cape. De afvoerbuis onder de brug is opengebroken als een ei, en daaruit sproeit een groeiende waterval, langzaam loopt ons droog eiland onder water.
Maar we staan hier met een vijftigtal jonge mensen, de jeugd van Europa, hier om van hun zomer te genieten, en daarom vraag ik Elias om zijn luidspreker. Ik begin met Under the Bridge, toepasselijk, van de Red Hot Chili Peppers, en volg op met enkele ultraklassiekers die iedereen van buiten kent. En zo begint het, eerst met een tikkende voet, iemand die de woorden met haar lippen mee vormt maar voorlopig nog stil blijft. Het volgende nummer, bewegen op het ritme en handen in de lucht. Who is the DJ? I have a suggestion! Een minuut later zingt iedereen luid mee, uit volle borst brengen wij tot u, Bohemian Rhapsody. Met de laatste energie in Elias’s gsm film ik even, Seppe toont zich een beetje verward, dat had hij absoluut niet zien aankomen. Spijtig genoeg is het slechte weer van overgaande natuur, en na deze climax begint het volk langzaamaan af te druipen. Bij de laatsten vertrekken wij ook, richting het bootstation, van plan daar de rest van onze namiddag te doden, maar onderweg worden we overvallen door een nog eens zo heftige stortbui, en in een nieuwe drukte aanschouwen we de natuurkrachten daar onder het afdak.
Het klaart op, de zon eist haar alleenheerschappij, ik zet me te lezen in één of andere koffiebar en ondertussen zoeken mijn vrienden een betere plaats om te rusten, te wachten tot die bus van straks. Ik geraak tot het einde van mijn pagina wanneer iemand tegenover me komt zitten, aan dezelfde tafel, haar kledij nat door de regen. Zij herkent mij, ik haar niet, dus wanneer ze me toespreekt reageer ik initieel terughoudend. Maar ze vraagt, of ik de DJ ben, de man met de muziek, zo dus, ach ja, dat was ik. Even later staat ook haar vriendin daar, ook een Italiaanse, en we babbelen wat. Hun boot vertrekt eveneens om zeven uur, we zitten met hetzelfde probleem, hoe de namiddag kwijtraken. Niet echt uitgerust keren mijn troubadours terug, we zetten ons aan een nieuwe tafel, plaats voor iedereen, en in het Nederlands beginnen ze te discussiëren welk van de twee het knapst is. Zij zijn beter voorbereid, en toveren enkele kaartspelen uit een tas, maar we verkiezen het ondertussen gekreukeld boek van Elias en presidenten een uurtje, ondertussen elkaar toelachend, wat doen Italiaanse mensen toch raar! En onze taal steekt vol stroeve klanken, wie komt er ook op het woord ‘geel’? Onuitspreekbaar!
Zo geraken we toch op onze bus zonder eenzaam te verkruimelen in de stadsdrukte, en slechts een uurtje te laat wanneer we ons hostel in Trogir binnenwandelen. Kaal met lange baard toont de kamer, vier stapelbedden, verder niets. Een Amerikaan uit Texas, drie maanden reizen door het continent na het afstuderen. Trogir werd gebouwd door Venetië, als uitpost tegen de Turkenhonden. Daarom zijn de ramen gotisch. vlakke, kale muren, met natuurlijk krullende en spitse kozijnen. De steen is witgrijs, gepolijst door de eeuwen, en elke gevel draagt een leeuw, gevleugeld, als symbool van de moederstad. En rondomrond ligt een kanaal, eigenlijk zitten we op een eiland. Bij schemerlicht wandelen we langs de kade. Restaurants en cocktailbars, spijtig genoeg ook met Venetiaanse prijzen, dus we dwalen even. Terug in het hart van Trogir vinden we een laatste vrije tafel, voor een laatst heus avondmaal, Italiaanse spijzen voor ons met drie, niet te duur. Niet goedkoop. Terwijl de Hoge en ik op tijd gaan slapen, trekt Elias wederom de straten in, op zoek naar een parkje voor zijn calisthenics oefeningen.
Dag 11
Tijd om af te sluiten. Onze kale met baard zet de valiezen in een zijgang en we kopen enkele bureks aan het vasteland. Brunch loopt uit, en langs de kade grilt de zon ons, zoeken naar schaduw op te ontbijten. We geven op en benaderen het kasteel van Trogir, rustend op een hoek van dit eiland. Ronde torens, met kantelen bekroond, een klassiek design als in kaskrakers, en voor twee euro mogen we er even rondwandelen. Er speelt een film over de lokale geschiedenis, de Duitse ondertitels komen niet overeen met wat de Engelse stem vertelt. Bovenop de massieve hoofdtoren delen we een mooi uitzicht met enkele Hollanders, overal te vinden dat volk.
We kijken nog eens goed rond, de kathedraal en het stadhuis, maar onze bus rijdt pas later deze namiddag, en ondertussen hebben we hier alles gezien. Dus ik stuur mijn compagnons richting het water, een baai verderop, terwijl ikzelf zoek naar zegels en postkaarten. Maar beschreven loopt alle inkt uit, één vette blauwe waas op vreselijk papier. Gefrustreerd verscheur ik deze mislukkingen en been ik de musketiers achterna. Op het kleine kiezelstrand maken we een plan. Brood, beleg en bier in de Studenac, en we zoeken een pedalo verhuurder. Een uur kost dubbel zoveel als geadverteerd, maar we laten onze laatste namiddag niet zomaar in het water vallen, dus we hoesten op, en drijven weg. We klotsen wat op de golven van voorbijvarende jetski’s en motorbootjes, spelen onze eigen muziek en de flessen raken snel leeg. Daardoor buitelingen in het zoute water, Seppe speelt kraaiennest met zijn lange benen en ziet vanalles drijven.
Na afloop ontspannen we nog wat op de kiezels, lezen, of meer drinken voor zij die Elias heten, en onderzoek doen naar het habitat en de biologie van zee-egels. Langzaamaan rapen we alles bij elkaar, onze pus komt straks. Terug langs het hostel, nattigheid wegstouwen en wisselen voor droge shorts in de toiletten. Zoals steeds laat het vervoer op zich wachten, dus Seppe bladert wat verder in zijn boek, en Elias verkiest te slapen in een opvallend comfortabel ogende struik. Daarmede arriveren we flink te laat in Zadar, en tevens uitgehongerd. Omdat we gefrituurde happen kopen in de KFC verliezen we nog meer tijd en daar kan onze gastheer echt niet mee lachen. Na een streng woord laat hij ons uiteindelijk toch binnen, we betalen en spreken af dat hij ons morgen oppikt om negen uur, zodat we makkelijk en op tijd in de luchthaven geraken. Onze vakantie is voorbij.
Dag 12
Om ons uit te zwaaien passeert een kleine fanfare voor ons balkon, jaren geleden sinds ik er één zag. In de luchthaven kopen we de laatste souvenirs en cadeautjes, ook iets als ontbijt en dan is het wachten. Alles met vertragen, de controles, daarna zitten we op de betonnen landingsbaan, te zweten onder de zon. Eenmaal in het vliegtuig verandert er weinig, een tijd lang staan we bewegingsloos op dezelfde baan en ik verwittig het thuisfront in wat voor apenland we zitten. Maar de vlucht is kort, veel te snel zijn we terug in België, als troost kopen we een pak frieten, en we beginnen aan de volgende stap van ons parcours huiswaarts. Een bus tussen de luchthaven naar het station, waarvandaan een trein ons tot in Antwerpen draagt, en daar scheiden onze wegen, groepsknuffel, wat een zalig avontuur, tot snel, tot volgend jaar een nieuwe belevenis!
5 – Helsinki & Tallinn
Dag 1
Het regent op de baan, spiegelglad en de banden doen het water opspatten in vlagen mist. Vader brengt ons naar Charleroi Airport, het openbaar vervoer in dit land werkt aan de sporen, dat maakt een oplossing met trein en bus onmogelijk. Op de achterbank, drie naast elkaar gepropt, gesprekken over de aflopende vakantie en als we door de metaaldetector passeren wordt Gijs tegengehouden. Valies onderzocht en zijn illegale spuitbus deo nemen ze in beslag. We troosten ons met een goedkoop bemachtigd boek kaarten en burgers in de wachtruimte. Wanneer we het vliegtuig pogen te bestijgen wordt Gijs nogmaals een halt toegeroepen, zijn valies is te groot, zeventig euro ophoesten of anders moet hij ze hier achterlaten.
We dalen diep de grond in, een enorme betonnen koker in de aarde, waar onderaan een rode trein vertrekt richting Helsinki. Snel en stil, de rit duurt slechts een half uurtje en we zetten onze eerste stappen in de koude avondlucht van het hoge noorden. Hotdogs voor de hongerigen bij een marktkramer en we zoeken ons hotel. De pincode naast de deur klopt, laat ons binnen en de kleine kamer is proper. Bevat alles wat we nodig hebben, vier bedden een een compacte badkamer. Ieder kiest zijn plek, kleed zich een laagje dikker en we beginnen aan de fles rum, met korting gekocht in de luchthaven. Verdund met frisdrank en ik drink niet mee. Liever onderzoek ik het nachtleven, even overwegen we de stripclub die blijkbaar op een steenworp van onze kamer ligt, maar net daar voorbij ontdekt ik een bar voor hardrock en heavy metal fans en we slepen ons daarheen.
Zoals het ook niet anders kan staat de muziek ontzettend luid, vanavond speelt een lokaal bekende DJ en we bestellen de eerste pinten. De drie zijn niet volledig zeker over deze locatie, dus ik piep binnen in de aangrenzende kamer; op zoek naar beter gezelschap. Daar staan leren vesten, ruige baarden en morbide tatoeages rond een pooltafel en de minst angstaanjagende spreek ik aan. Praat over het spel, over Helsinki en onze eerste avond in deze stad. Eén is duidelijk begaafder dan zijn compagnons en wint continu. Totaal uit thema sta ik met mijn rolkraag en nette jeans tegen de muur, langzaam nippend van het prijzige bier en volg het spel met mijn ogen. Een jonge vrouw met spierwit haar, daarnet stond ze nog op het podium naast de DJ, maakt foto’s met een polaroid, en ze vraagt of ze er ook van mij mag trekken. Ik poseer waar ik sta, daar te donker, en ze dirigeert me door de kamer totdat het fotopapier op geraakt. Langs de toog voor een tweede pint en ze doet teken, vraagt me om een partij pool.
Ondertussen staan mijn kameraden hier ook, ik begin goed, drie ballen voor op haar, maar dan gaat het achteruit. Joachim sluit vriendschap, uitbundig als steeds en ik weet niet in welke taal, de kerel waarmee hij urenlang babbelt blijkt geen Engels te spreken. Veel frustrerender is Gijs, hij gedraagt zich alsof de jonge vrouwen hier hem niet alleen al lang kennen, maar hem begeren, praktisch gezien aanbidden. Hij is een waterval van ongewenste aandacht, betast en probeert te kussen. Net voordat partners en vrienden rechtstaan om zich terecht te wreken grijp ik hem bij zijn nekvel, trek hem uit zo’n riskante situatie, duw hem richting Seppe die mee de avond probeert te redden, en ik excuseer me continu uitvoerig voor het wangedrag van deze figuur, ik schaam me te zeer om vriend te zeggen.
Maar zo weggerukt van zijn prooi kan Gijs zijn instincten niet langer beheersen en hij zoekt dingen om mee te gooien. Er sneuvelt een eerste vol glas, ik haast me naar de toog voor borstel en blik, maar zodra alle scherven weggeveegd zijn volgt er een tweede glas. Het is moeilijk deze boel op te ruimen en tegelijkertijd zijn volgende aanranding te verhinderen. Het poolspel zet zich verder met af en toe een rake bal van Seppe, daarna Joachim, die ook al nummers uitwisselde met enkele gekartelde types. Hij heeft ook de meeste ervaring met Gijs, en samen gaan ze naar de toiletten, zeker een half uur lang motiveert Joachim hem als een Olympische coach. Braak nu! Alles eruit en dan voel je je beter! Even respijt om te babbelen met de lederen vesten en lange haren, tot de laatste sympathiek. Het blijkt dat Gijs gebraakt heeft, niet zoals bevolen in het toilet, maar over de vloer van de kamer, en bijna trots staat hij in zijn eigen sappen.
En dan valt hij omver, zakt door onder zijn eigen gewicht, en gedeeld met Joachim, elks een arm over onze nek, dragen we deze last naar de kamer. Daar duwen we hem over het toilet, kots hier maar verder! Enkel gekwijl en na genoeg tijdverlies laten we hem hier achter. Hij weigert elke coöperatie, wil niet in zijn bed gaan liggen, en wij zijn hem beu. Opnieuw naar buiten, tussen de hardrockers, waar de DJ vertrokken is en zo plaatsmaakte voor hernieuwde gesprekken. Zij met het witte haar stelt een nieuwe bar voor, twee straten verder, en omdat ons enige alternatief gesloten is, emigreren we naar deze Pride Bar. Het duurt niet lang of Joachim staat de verbroederen, te swingen tussen de oude beren, en onder de teksten van Voyage Voyage dans ik met haar. Maar ze heeft een partner, en de klok nadert vier uur. Om morgen toch nog iets aan onze dag te hebben besluiten we het hierbij te houden, uiteindelijk toch met veel plezier en wanneer we tot bed schuifelen is de aanblik van Gijs op de badkamervloer enkel lachwekkend. Spot bedoel ik daarmee.
Dag 2
Wanneer mijn wekker rinkelt is het tien uur, de zon doet onze witte gordijnen gloeien en langs hun randen verft ze een felle streep op de muren, over de benen van Seppe die naast mij verder slaapt. Eerder deze ochtend wekte het geluid van Gijs die naar bed kruipte mij, opgekruld als een baby ligt hij nu volledig gekleed en onbedekt naast Joachim. Ik gun hen nog enkele minuten slaap en douche alvast, zet het water zo heet als mijn huid kan verdragen en daarmee spoel ik ook het grootste deel van mijn kater weg. Nog voor ik de kans krijg me volledig aan te kleden staat Joachim al onder hetzelfde warme water, slechts een magere zes uur slaap, maar toch paraat voor al wat Helsinki hem te offeren heeft. Ik ontbijt, er stond nog een potje yoghurt met mango van de vorige gasten in de frigo, en nu is ook Seppe zich aan het klaarmaken. Bij de deur probeert Joachim nog Gijs te wekken, hij trekt aan zijn benen, een tik op beide wangen, maar als beloning krijgt hij enkel morrig gekreun uit Gijs en we laten hem zijn roes uitslapen.
Helsinki is een heldere stad, met brede straten, lichte kleuren en we pikken de laatste zomerdagen mee, de hemel is krachtig blauw. Maar in de vroege voormiddag is het nog fris, de lucht van de nacht heeft tijd nodig om op te warmen en mijn vrienden kennen een oplossing. In een beige souterrain kopen we tassen koffie en boterhammen met zalm. Met dit verse ontbijt uit het vuistje wandelen we door het Esplanadi. Een langwerpig park gevuld met bloemen, nu nog in schaduw, maar tegen de middag zonovergoten, in het midden een bronzen beeld waarbij we alle drie om de beurt poseren. Daar voorbij ligt de haven, een groot open plein omkranst door paleizen, ambassades en iets wat vermoedelijk het stadhuis is. Rechts ligt het spiegelgladde en glasheldere water van de Finse Golf, waar busboten wachten op passagiers en bekleed met rotseilanden als sproeten. Achter de kleine markt op het plein, vooral eetkraampjes en we besluiten hier straks te lunchen, torent de Russische Oespenski Kathedraal, als kroon van bordeaux rode bakstenen met groen koperen daken, waarop gouden druppels blinken in het licht.
Daarbinnen volgen we een poos de Orthodoxe mis, mannen en vrouwen gescheiden, de kerkvaders in stralende gewaden en omdat we er geen woord van verstaan verlaten we dit eclectische gebouw. De binnenkant doet denken aan de Hagia Sophia, de buitenkant een mix van Russische neorenaissance en elementen uit de architectuur van de Kaukasus. Vlakbij horen we de klokken luiden van een gelijklopende Protestantse mis, en boven de gevels zien we onze volgende bestemming. Vijf donkergroene koepels, perfect halfrond in de vorm van een quincunx met de middelste veel groter en hoger dan de andere vier, die bekleed zijn met vergulde als hemelgewelven, allen dragen ze gouden kruisen. De rest van deze domkerk is volledig wit, zowel binnen als buiten, met pilaren, kantelen en gewelven als het Witte Huis in Washington, een neoclassicistisch pronkstuk in een gelijk ogende wijk. Daarom doet deze statelijkheid ons denken, en dan met name Seppe die daar al geweest is, aan de Amerikaanse oostkust.
Een derde kerk om onze drievuldigheid af te werken, deze gebouwd door Zweden, vormig als onze kathedraal in Antwerpen, twee bakstenen torens flankeren in de ingang met felgroene koperen spitsen, neogotiek, alles is hier nieuw blijkbaar, en de binnenkant draagt het dak met een spectaculair en complex gebinte, volledig blootgelegd als in een oude graanschuur. Ook hier verstaan we de mis niet, en tussen de liederen door zoek ik de snelste wandelroute terug naar de markt. Daarvoor moeten we over een heuvel, die tussen ons en de zee ligt. Deze is volledig ingericht als park, heel naturel met krullende paden, structuurloos en gevuld met noordelijke bomen. De berken kleuren als eerste geel.
We bestellen balletjes van elandengehakt, en een bord vol gefrituurde sardientjes met looksaus. Daarbij krijgen we wintergroenten, gebakken aardappels en een beetje warme veenbessensaus. Na flink door de hoofdstad te stappen smaakt deze typische Finse maaltijd enorm. We drinken het properste water op aarde, toch zo geadverteerd op de flesjes, en met volle buiken wachten we op Gijs. Zijn verwarrende berichtjes en chaotisch gebel met Seppe doet ons vermoeden dat hij onderweg is, en dat geeft ons tijd om uit te zoeken hoe we op het fort gaan geraken. Want toen de Zweedse koning Helsinki hier vijfhonderd jaar geleden stichtte, maakte hij ook zeker dat deze nieuwe stad beschermd was tegen de steeds lonkende Russen. Op een kwartiertje van het vasteland ligt dus Suomenlinna, zoals het nu bekend staat, het Finse fort, oorspronkelijke Sveaborg, een Zweedse burcht verspreid over zes eilanden, in de stijl van Vauban.
We vragen om inlichtingen en het ticketsysteem geeft een probleem, slechts twee van de vier tickets raken correct geprint. Daar stoort niemand zich aan, nog allerminst de geüniformeerde Finnen, en we stappen op de boot. We zitten boven in de zon. Hoewel het pas kort na de lunch is, hangt de zon reeds laag. Onderweg passeren we een heleboel kleine eilandjes, sommige slechts bewoond door berken en dennen, maar af en toe zien we ook een houten aanlegsteiger, gepaard met miniatuurbootje en pittoresk Scandinavisch huis. Suomenlinna is een openluchtmuseum, omgebouwd tot dorp vol gezellige cafeetjes en toffe souvenirwinkeltjes. Het fort zelf bestaat uit grote rotsblokken graniet, in tinten blauw grijs en roze, terwijl de huisjes veelkleurig stralen in de zon. We volgen het populairste wandelpad, de blauwe route, tussen pakhuizen en artillerieposities. Gekartelde muren en dijken beschermen de kust, waarachter een Tolkienistish binnenlands schuilt. Een golvend landschap van glooiende grasheuvels verbergt opslagplaatsen, barakken, tunnelsystemen en hopelijk ook de woonst van een Hobbit.
We rusten op de platte stenen waar in België het strand zou liggen, een zachte golfslag, en bries doorheen het duingras en de bleke zon. De terugweg brengt ons langs de Koningspoort, de oude ingang voor royale schepen, en architecturaal waar naar zijn naam. Centraal vinden we ook een eethuisje, op een heuvel tussen enkele bomen. Daar vullen we onze waterflesjes en eten we zalmsoep. Tussen de imposante bogen en wallen van het fort vervolgen we onze weg, en overal zien we de natuur van het noordelijke zeewezen, een prachtige symbiose. We passeren een klein sportpark, waar we ons aanstellen op de half vergane apparaten, en na dat gelach belanden we terug in de haven. Omdat we nog een poos moeten wachten op de busboot verkennen we een laatste hoek van deze eilanden, over een lange houten brug, tussen de gerenoveerde gebouwen van de kapiteinsschool. Tegen één van de hoge gevels staat een reusachtige ladder, die me de kans geeft een kijkje te nemen vanop het dak.
En nog altijd zijn we niet moe. Daarom nemen we de metro naar een aangrenzende wijk, waar een eiland volledig aan dieren gewijd op ons wacht. Als stad op een archipel heeft Helsinki een dierentuin omringd door zeewater, uitsluitend bereikbaar via voetgangersbrug. Maar Google heeft ons beloven, de zoo sluit twee uur vroeger dan online verkondigt. We mogen niet meer naar binnen, terug aan het vasteland troosten we ons met pizza. Op de hotelkamer blazen we even uit, een hoognodige adempauze schenkt ons rust, mij de kans om wat te schrijven, mijn compagnons kleden zich om en ik stel voor dat we naar Gate A21 gaan om deze dag af te sluiten.
Deze hippe bar is volledig naar de vliegwereld gethematiseerd, met compact geel sportvliegtuig hangend boven de toog. We bestellen drie pinten, ik blijf vanavond van de drank, tevens van plan straks al te gaan slapen, want morgen moeten we er om zes uur al uit om op de boot naar Tallinn te geraken. Tussen de stapel gezelschapspelletjes vind ik een doos jenga. Met Joachim bouw ik de houten toren, en beurt om beurt trekt ieders een blokje uit het geheel, om het bovenop bij te stapelen. Het structuur wordt steeds magerder, naar het einde van het spel toe grijpen we onze drank stevig vast, zodat de vallende toren ons niet tot verspilling brengt. Het is Gijs die verliest, en ik bedenk dat ik ons nog moet inchecken voor de ferry van morgen. Nog voor elf uur vertrek ik naar de kamer, en zodra ik klaar ben met die laatste verplichting ligt ook Seppe in bed. De andere twee laten nog een tijdje op zich wachten.
Rond drie uur wekt het rinkelend slot van de deur mij, en ik hoor het krachtig gefluister van mijn vrienden. “Amai, ik ga die morgen zo hard *** in al haar ***.” Dat deert Joachim echter niets. “Gijs, zwijg! Ik ga slapen!” Een seconde is het stil. “Man, die Asbak was zo fucking geil!” Wederom; “Bek dicht, Gijs, ik slaap al!” Zo gaat hun speelgevecht nog een minuutje verder, en ik kan het niet laten breed te grijnzen om hun gesol.
Dag 3
Drie uur later rinkelen vier wekkers, en als bij wonder staan we allemaal op. Ik vul een tas met wat ik noodzakelijk acht, douchte gisterenavond al dus laat nu de kans aan mijn vrienden en we zetten er een razende vaart achter. Een kwartiertje met de tram en we zitten op de boot. Of cruiseschip, zo groot is het, verschillende verdiepingen, genoeg plaats om te verdwalen. Kort dwalen we door de bar op het gelijkvloers, waar andere passagiers slapen op de lederen banken en de toog op zo’n vroeg uur nog onbediend blijkt. Een verdieping hoger branden felle lichten in het met hout beklede ontbijtrestaurant. Voor zeven en halve euro mag je een bord volledig volscheppen, dus zorgvuldig bouwen Seppe en ik een zo hoog mogelijke toren eieren, spek, worstjes en tomaten. De dame achter de kassa wordt niet genoeg betaald onze roekeloze misdaad ook maar een blik waardig te gunnen. De rest van de overtocht wordt er geslapen en gelezen.
Tallinn is veel ouder, gesticht door een middeleeuwse Deense koning, en daarna in handen van Teutonen, Zweden, Russen, en pas recent van de Esten zelf. Dat diverse verleden geeft de stad een veelzijdig aanschijnen. Nagenoeg de hele omwalling is bewaard gebleven, met haar spitse toren en stadspoorten. Daarnaast bestaat de collage van de horizon uit de naaldscherpe klokkentoren, de eerste helft wit en van steen, de tweede kopergroen, van de Sint-Olafkerk. Ook de karakteristieke Russische druppelvormen van een recentere toevoeging steken af tegen de blinkende spits van de oude Domkerk en dichterbij danst het smallere torentje van het raadhuis tussen de imposantere monumenten van een stad waar de defensieve slotgracht een ring vormt van groen en natuur.
Het grote plein wacht ons op met haar koffie en hier kunnen we even kaarten. Pastelgekleurde gebouwen omringen ons en de waterspuwers zijn metalen draken met gruwelijke tanden. We maken een wandeling door de oude stad, passeren over de wallen en belanden in een nauwe steeg die zo goed als onveranderd lijkt. Vol ondergrondse winkeltjes waar men handgemaakte ambachtszaken verkoopt en van het pakhuis maakten ze een kunstgalerie. Hier voel ik me een beetje Venetiaans. Moderne werken zonder duidelijke betekenis, maar het grommen in onze magen is echt en we zoeken eten. In een middeleeuwse kroeg krijgen we ons bier in reusachtige aardewerk bekers, net bloempotten. De herbergiers gaan gehuld in Jan van Eyckse gewaden en dragen schotels vol wild en wintergroenten, bereid naar betovergrootmoeder wijze. De muren zijn beschilderd als archaïsche manuscripten en tonen kaarten verwrongen en vol fouten.
We vragen de serveuse met het blondste haar, eigenlijk zo goed als wit, om winkeltips voor deze namiddag. Een eerste boekenwinkel is enkel Estlanders gewend, maar twee winkelcentra later is mijn tas toch wat zwaarder, mijn bankrekening gekrompen en leesvoer maakt de beste souvenirs. In de drukke hoofdstraat wisselen goedkope brolverkopers af met veel te dure zaken waar ze echt toffe spulletjes etaleren. Ik ga verschillende keren op en af, na een tijdje herkennen de jobstudenten achter de kassa’s mij als de toerist die het niet goed weet, maar uiteindelijk wandel ik ergens naar buiten met een schattig handgemaakt popje in mijn rugzak. Mijn vrienden vind ik terug op het marktplein, een halfvolle schotel Estse hapjes siert de tafel, het lekkers reeds uitgekozen en wat rest staat niemand aan. Nu willen zij shoppen. Hun beurt en dan vullen we het straatbeeld met twee flessen wodka, de goedkoopste variant, en evenveel flessen mengdrank. Weggestopt in de hoek van een stil park nemen ze de tijd om alvast de eerste fles soldaat te maken, en ik maak nogmaals een ronde van Tallinn. Mijn lus passeert langs pastel gekleurde gevels, nu gehuld in het avondgoud van een late zon. Tussen kerktorens, de stadsmuur en terug bergaf, het groene plein waar mijn vrienden zitten.
Ik vertrek alvast, zij werken nog even door aan hun cocktail, en ik stuur het adres van een gezellig barretje. Twintig taps, maar in fles nog eens vijf keer zoveel soorten bier. Blauwe Chimay, Lindemans Geuze, ze hebben natuurlijk ook Duitse en Tsjechische bieren. Na Estlandse bieren staan de Belgen op nummer twee. Echt recht lopen ze niet meer, maar voorlopig gaat het nog, flessen gesmokkeld in broekspijpen of onder truien, nu aan mij om ze weg te moffelen in mijn rugzak. Hip ingericht met zacht licht en de muren beklad door viltstiften in de handen van voldane klanten, onderstreept door smaakvolle rock en we bestellen Spaanstalige snacks, fajitas en chili con carne. Na het eten hebben we kort tijd om uit te blazen. Genieten van een Estse pint en Tallinn met lof overladen. Uiteindelijk rijden zwart op de tram, mijn kameraden speeldronken en de boot vertrekt over een half uurtje.
De grote glazen hal van het havenhuis is nagenoeg verlaten, felle lichten schijnen, en slechts enkele kalende kapiteinen met lange groezelige baarden knikken ons toe wanneer we de controle passeren. Of, we? Seppe, Joachim en ik scanden onze code, door de poortjes, waarachter we nu op Gijs staan te wachten, meermaals poogt hij te scannen, nooit succesvol. Hij zet zijn grote fles fanta met wodka op de grond en blijft proberen. Ondertussen wandelen de twee anderen langzaam de lopende band af, de band die gewoonlijk passagiers met zware bagage naar de volgende verdieping brengt, maar nu mijn stationaire vrienden draagt. Hun tempo bergaf evenaart het opwaarts gerol. Bij hun tweede akte nemen Seppe en Joachim al zittend plaats, en langzaam roeien zij naar boven, witte vloeren en glazen muren. We gaan langs de wc, en bij terugkomst nog altijd geen teken van Gijs, dus we wachten even, proberen hem te bellen, maar hij neemt niet op.
Hier staan we dan, de tijd loopt, ondertussen stressvol nabij het vertrekuur. Voor ons de volgende automatische deur, erboven een digitale klok en we hebben nog zes minuten tijd. Daar staat Joachim, niet volledig nuchter, onze situatie uit te leggen aan een walrusachtige bewaker. Hij schudt niet begrijpend en ik probeer bij het paar dat het einde van de rolband bewaakt. Ze verbieden ons terug af te dalen, onze hulpeloze en hopeloze stakker te helpen, en wanneer Joachim toch probeert roepen ze naar hem, dwingen hem op te geven en te gehoorzamen. Nog vier minuten. Door het glas heen zien we Gijs, Seppe heeft gebeld, hem gedwongen langs de kassa te gaan en zijn ticket te laten printen. Maar nog altijd slaagt hij er niet in de deur te openen. We beginnen na te denken. Stappen we zonder hem op de boot? Drie minuten. Hij komt terug, scant opnieuw, maar is ondertussen zo gehaast dat wanneer er niet meteen iets gebeurt, hij omdraait en terug naar de balie rent. Zodra Gijs zich omkeert opent het poortje, ernaast staat zijn fles fanta met wodka, en ik roep naar beneden dat hij erdoor kan. Niet luid genoeg. Twee minuten. Uiteindelijk raakt hij boven en we hollen naar het schip.
Alle vier overstuur, drie boos op dezelfde, die vierde boos op ik weet niet wat, maar Joachim weet het tij te keren. We zijn natuurlijk voornamelijk opgelucht dat we toch aan boord zijn geraakt, en drie glazen deelt hij uit. Na een tijdje zet ik mij op het achterdek, waar de maan vol is en het water onder zich verandert in aluminiumfolie. Bij een krachtig licht zet ik mij te lezen. Dat duurt echter niet lang, geniepig en stil is Seppe tot achter mij geslopen, en hij viert mijn verschieten met enkele plezierige dansjes. Mijn hoge vriend druipt terug af, gaat op zoek naar de andere twee. Een tijdlang lopen we alle vier elkaar te zoeken, en uiteindelijk belanden we tezamen in de Burger King op het bovenste dek. Onderweg legt Joachim zich even komisch op de trap, alsof hij bewusteloos is, en vraagt mij zo enkele foto’s te nemen. Boven valt hij in slaap, samen met Gijs, als twee speelkaarten en steunen ze elkaar. Een tijdje rust, Helsinki nadert, maar Seppe is verdwenen. Ik besluit de twee schone slapers te laten rusten, hier is toch niemand om hen te storen, en ga op zoek. Aan de uitgang vind ik hem, tussen de wachtende mensen. Hier staat ook een poetskar, zo’n wagentje van de kuisdienst met allerhande producten en materialen. Met veel te lange benen en bijna instinctief grijpt Seppe een kleine bezem van het karretje, een enkele denkrimpel verschijnt op zijn voorhoofd en dan gaat een lampje branden. Hij stouwt de steel in zijn broekspijp, en trek dan zijn pull vooruit, om daarachter de kop te verbergen. Tevreden met zijn geniale daad glimlacht hij uitbundig, net op tijd want de deur gaat open. Ik moet voor hem gaan wandelen, zodat zijn nu immobiele been minder opvalt. Buiten op de stoep geraken we wederom herenigd, en zodra we met vier zijn kondigt Seppe een machtige tovertruc aan. Hocus pocus, zijn onderbroek gescheurd, en opeens staat hij met bezem op straat, rondzwaaiend en trots. Dan steekt zijn plichtsbewuste karakter de kop op en begint hij stof bij elkaar te vegen. Doorheen de lachtranen zie ik onze tram staan.
Als trotse vader poseert Seppe met zijn bezem. Hij vraagt me een gepaste post op zijn Instagram te zetten, iets over ‘the miracle of birth’. De andere twee slapen een kwartiertje, gelukkig ligt onze halte vlakbij het hotel. Daar kiezen we voor een dikkere trui, laat ik mijn tas achter en volgen Joachim en Gijs naar de karaokebar van hun dromen. Waar ze gisteren de Asbak troffen. Mij laten de buitenwipper niet binnen, klein van gestalte maar struis als een rotsblok met een gepommadeerde en fijn gekrulde snor. Ik heb mijn pas niet bij, mijn hele portefeuille niet, om hem niet te verliezen. Begrijpelijk, en toch weigert hij alle entrée, dus maak ik rechtsomkeer om die te gaan halen.
Binnen staat Fins volk luid te zingen, zo vals en opgevuld door figurantklanken op de achtergrond dat eerder een geluidsmuur dan muziek mij treft. Toch ga ik kort naar binnen om zeker te maken dat mijn drie musketiers nog leven. Met elks een halve liter zitten ze aan het einde van de lange bank tegen de muur, zo ver mogelijk van de deur die koude lucht binnen laat, onder de tv die de songteksten toont. Seppe is nog niet helemaal overtuigd van de sfeer hier, maar Joachim en Gijs vlijen zich tegen de Asbak, aan het kleine ronde tafeltje naast ons. Ze is minder lelijk dan verwacht, ondanks haar dood grijs haar, en haar adem die walmt als de uitlaat van een tankvrachtwagen. Zij met drie zien er enthousiast uit, levendig en Gijs mag zoveel handjes wrijven als hij wil. Ik hoop dat ook Seppe op dreef raakt. Met behulp van zijn grote glas komt dat wel in orde.
Overtuigd dat mijn vrienden nog leven ga ik al snel terug naar buiten. Daar staat jonger volk, net klaar met hun legerdienst. Beiden torenen ze hoog boven mij uit, de één een puurbloed Fin die denkt dat ik Zweeds spreek, de andere zijn vader werd geboren in Benin, maar hij kent geen andere thuis dan Helsinki. Arne en Emil. Af en aan praat ik met hen, ontzettend sympathieke kerels, en afwisselend ga ik naar binnen op controle. Daar tref ik Joachim in een Olympische confrontatie. Een corpulente man in rood tracht zijn winnersreputatie te verdedigen en bestelt vier halve liters bier. Twee per persoon, eerste leeg, die wint. Rondom verzamelen zich toeschouwers, de twee strijders schudden de hand, tellen tot drie en grijpen beide het eerste glas. Razendsnel leeg, Joachim zet zijn beker het eerste naar, maar deze is niet volledig leeg, nog een bodempje blijft over. Daartoe dient het tweede glas als definitieve herkansing. Het is een fotofinish, volgens mij wint Joachim, maar daar zijn de Finnen het niet mee eens. Links van ons probeert Gijs te vozen met de Asbak, zij is eerder geïnteresseerd in een Spanjaard slechts één decennium jonger dan zij, in plaats van de tiener die haar zoon zou kunnen zijn.
De avond vordert in goede moed, gelukkig blijft Seppe de grootste reus, en buiten verbroedert hij met het diverse volk van deze bar. Na een tijdje groeit Joachim’s overmoedigheid te zeer, en de buitenwipper stuurt hem weg. Initieel werkt hij aan een infiltratieplan maar zijn beneveld brein en waggelend lichaam kunnen niet op tegen de nuchtere en alerte bewaker. Hij sliep de vorige nacht ook slechts drie uur, en dus vindt hij zijn bed niet eens zo slecht klinken. Het duurt niet lang voor Gijs panikeert. De Asbak is vertrokken, en dat geeft hem tijd te merken dat zijn gsm verdwenen is. We vragen de barman naar gevonden voorwerpen, kijken onder de lange bank en alle stoelen, en ook buiten vinden we niks. Dan poneert Seppe dat Joachim vast die gsm in beslag had genomen, en om zeker te maken sturen we Gijs richting het hotel. De meesten zijn blij dat onze twee chaoten naar bed zijn, en tegelijkertijd ik sta te babbelen met Mariliis. Een meisje uit Estland, al woont ze ondertussen langer hier dan daar. Ze is bevriend met Arne en Emil, dat maakt drie geweldig lieve mensen, en grappig zijn ze ook. Het hardst lachen moet ik echter door Seppe. Kordaat en met luide stem, als een echte drilsergeant, leer hij zijn nieuwe vrienden een basis Nederlands. Hij begint met ‘aftrekken’ in het kempisch, en eindigt met ‘bok’, Fins voor ‘homo’.
De nacht wordt kouder en wij krijgen alweer honger. We zitten buiten op het terras ter grote van een parkeerplaats, twee tafels met stoelen errond. Daar discussiëren we niet over eten, maar over muziek. Mariliis eist een lied, samen zingen, gebruik maken van de karaokebar, voordat we onze magen vullen. Het probleem is dat het systeem van de bar niet goed werkt, de meeste van onze nummers hebben ze niet, aanvraag na aanvraag worden we teleurgesteld, en verplicht onze discussie opnieuw te beginnen. Daar voelt Seppe niets voor, en daarom zoekt hij beter gezelschap aan de toog. Uiteindelijk landen we op mij onbekende popmuziek, en onderweg naar het podium grijpt iemand me bij mijn schouders. In een handomdraai zet Seppe mij op zijn plaats aan de toog, verplicht het complexe gesprek verder te zetten waar hij nu uit vlucht om mee te zingen met het poplied dat onze Finse vrienden gekozen hebben. Met een lokale filosoof pleit ik voor Nietzsche, en hij argumenteert tegen. De muziek uit de boksen loopt niet synchroon met de teksten op het scherm en daarom faalt onze opzet, het zingen lukt niet en vernederd druipen we af.
Gelukkig vinden we twee straten verder een McDonalds, en hoewel we onderweg achtervolgd worden door twee ongure types uit de bar, laten zij ons gerust na een dreiging van Seppe’s torenhoge gestalte, blij dat het niet uitdraait op een daadwerkelijke confrontatie en een minuut later genieten we van warme, vettige snacks. Emil slaapt op zijn arm, stijlvol en volledig in G Star. Alle drie moeten ze naar dezelfde bestemming, het moederlijke huis van Arne, die ook begint in te dommelen. Maar het is half vijf, en de eerste trein vertrekt pas over een dik half uur. Seppe overlegt even met mij, en we nodigen hen uit bij ons in het hotel. Dan moeten ze niet wachten tussen het junkfood, of buiten in de kou
Zij kennen schijnbaar de weg beter dan wij, en we volgen tot aan de voordeur. Uitermate trots over zijn goed werkend brein toetst Seppe de juiste code in, elk cijfer luid scanderend. We stappen met vijf in de lift en wanneer twee verdiepingen hoger de deuren openen worden we geconfronteerd met een bevreemdend beeld. Initieel, de eerste halve seconde, groeit er een glimlach op mijn gezicht en hoor ik gegrinnik naast mij. Gijs en Joachim liggen opgekruld en volledig gekleed op de vloer voor ons, schijnbaar in een diepe slaap. Maar dan schrikt Gijs wakker, zijn gelaat is groenig en het wit van zijn ogen kleurt helemaal rood. Hij spert ze volledig open, twee volmaakte cirkels en ook zijn mond scheurt zich open, een tafereel dat Munch’s Schreeuw oproept. Nu denken we dat dit een grap is. Dronkemans- gedrag, onschuldig. Maar de spieren in zijn gezicht spannen zich op en er is echte, diepgaande angst te lezen in zijn mimiek. Hij probeert half overeind te komen, hoofd en voeten van de grond, en deze inspanning gaat gepaard met een holle, hese schreeuw, grenzend aan het gekreun van wind onder dakpannen rond middernacht. Pas nu schrikken we echt, deze golfstroom van snel wisselende indrukken overweldigt ons en we weten niet wat er aan de hand is. Als laatste fase begint Gijs al liggend met één been in de richting van de lift te stampen. Dit alles gebeurt in slechts een seconde of twee, hoewel het veel langer lijkt in onze percepties, en dan als een machine die zonder stroom valt stopt Gijs terug met bewegen, hij ligt zielloos en bewusteloos op de vloer van de gang.
Nog een half uurtje spenderen we met onze nieuwe vrienden. Zij hielpens ons, de oude vrienden tot op een matras te slepen en als afsluiter zet ik thee. We maken foto’s als memento’s, lachen om deze steeds verrassende avond, en wanneer de eerste trein van de dag, een dag die nog altijd pikzwart is, en koud zoals het rillen van klappertanden, wanneer die trein vertrekt verlaten de jonge Finnen ons, zij gaan naar huis. Gratis knuffels voor iedereen, met het openen van de deur stroomt fel licht naar binnen en vier studenten vertrekken naar buiten. Met zijn laatste restje menselijkheid dacht Joachim dat het volgende feest alweer begonnen was, volgt de kleine groep, bijna tot in de lift, wanneer Seppe en ik hem lachend bij de schouders grijpen en op de matras duwen. Ga slapen! Dat gaan deze mensen ook doen, er is geen nieuw festijn dat op je wacht, zelfs al ben je klaar om hen loyaal te vergezellen tot in een volgende dimensie! Het duurt lang voordat Seppe en ik de slaap vatten. Gelach rispt uit ons op, we kunnen het niet beheersen, de beelden van vannacht houden ons op, en we weten niet wat nu het strafste was.
Dag vier
Nog vergeten te vertellen, maar wanneer de wekker zijn taak stipt volbrengt heb ik reden om tevreden te zijn. Afgelopen nacht, of was het al bijna ochtend, net voor het slapengaan verzamelde ik reeds al mijn spullen, mijn tas is gepakt, ik moet me enkel even opfrissen en ben klaar. Dat geeft me de tijd en vrijheid om mijn kameraden wat op te jagen. De wijzer toont reeds elf, een uur geleden moesten we hier al buiten zijn. Gelukkig komt niemand van zijn tak maken en in de trappenhal onderweg naar buiten check ik onze avondlijke vluchten in. Mijn favoriete souvenir uit Berlijn is een goedkope T-shirt uit de Uniqlo daar, dus heb ik opgevat ook hier naar een tof kledingstuk te zoeken. Daartoe gaan we enkele vintagewinkels en tweedehandszaken langs, waar ik mijn rugzak tot barstens toe vol prop. Ik koop een lichtgele shirt uit de jaren tachtig met jachtvliegtuig erop, onderstreept door Finse woorden.
Maar mijn vrienden zijn minder geïnteresseerd en wachten op mij in een Chinese noedeltent. Door de katers krijgen ze hun reusachtige kommen niet leeg, wat mij de kans geeft ook wat te proeven van de drie pittige gerechten. Joachim en Gijs voelen zich compleet belabberd, wat natuurlijk niet verbaasd. Toch willen Seppe en ik nog wat van Helsinki zien en hier scheiden onze wegen. Met twee stappen we bergop, waar een verbluffende moderne kerk op ons wacht. Meer dan een halve eeuw geleden bliezen de Finnen een enorme krater in een granieten heuvel in het midden van de stad. Die overdekten ze met een schijnbaar vederlichte en zwevende koepel van koperen latjes. Binnen pronkt een hoekig en glimmend orgel, meer ruimteschip dan instrument. Wat een uniek architecturaal pareltje.
Het is een zoektocht doorheen het Finse openbaar vervoer, vinden niet meteen de correcte weg en staan aan de verkeerde halte, maar dan belanden we op de bus richting het openluchtmuseum. We kunnen niet betalen, de chauffeur accepteert geen cash en het online systeem werkt niet voor ons domme toeristen, maar dat deert de bestuurder niets, hij verwelkomt ons toegevend en brengt ons graag tot onze bestemming. Dit museum ligt op zijn eigen eiland, verbonden met de rest door een oude houten brug, volledig wit geschilderd en in combinatie met de middeleeuws gebouwen op de achtergrond een pittoresk zicht. Want dat is waarvoor we hier zijn, het Bokrijk van Finland. Een park gevuld met historische huizen, boerderijen en meer van over heel het land.
We maken een lus tussen boothuizen gevuld met ellenlange schepen, een houten kerktoren waar geen belt ooit luidt, in het oude herenhuis verkoopt men handgemaakte souvenirs en bij elke locatie zit een middeleeuws geklede Fin, hier om uitleg te geven en vragen te beantwoorden. Maar voordat we ver geraken botsen we op een soort Hindoe God, een man uit India, onder gek hoedje, vredige glimlach, en in beide handen houdt hij kastanjebruin en knagend een eekhoorn. Rondom onder het kruid en de bladeren horen we geritsel van nog eens een handvol knaagdiertjes, en tussen de laaghangende takken vliegen koolmeesjes, net zo geïntrigeerd als wij. Deze vredige figuur giet onze handen vol pindanootjes en geeft ons zo de kans ook Sneeuwwitje te spelen. Eekhoorns klimmen langs een broekspijp naar boven, langs een uitgestrekte arm tot een hand en vechten daar met de meesjes om wat lekkers.
Ons laatste uur vullen we vrij belazerd. Ondertussen terug voltallig en het internet acht het museum van moderne kunst zeker een bezoekje waardig. Maar daar verliezen we heel wat geld aan de hallucinante toegangsprijs, enkel en alleen om geconfronteerd te worden met leegstaande verdiepingen. De meeste staan zonder kunst, of bevinden zich momenteel in een onduidelijke fase tussen exhibities. Enkel wat felle kleuren en gekke geluiden waar er dan toch iets te vinden blijkt. Ik koop een souvenir ter afscheid, ter herinnering een magneet voor op de keukenkast, en ben blij dat mijn kaart nog werkt, mijn rekening nog niet leeg is. We dwalen even door het mierennest van een station, onnodig in de kelder want de trein vertrekt in het daglicht. We stijgen op in het duister, ik begin alvast in mijn Ests boek, en het is middernacht wanneer we landen. Een op voorhand geboekte taxi pikt ons op en brengt ons thuis. Samen met mij sprint Spoetnik naar binnen.
6 – Wenen
Dag 1
We stijgen voor de tweede keer op.
Vier uur geleden, ruim voordat de wekker ging, liep Hans al een tijdje heethoofdig door de kamer. Valies terug uit- en ingepakt, de ruimte heringericht; blijkbaar enige meditatie over- geslagen, en met zekerheid besluit hij dat de luchthaven deze ochtend rond half vier zo druk is dat we niet in Wenen zullen geraken. Zelfbeheersing gaat zijn petje te boven, maar ik wacht geduldig op het rinkelen van mijn telefoon en sta dan op.
Een kwartier later zijn we de controle voorbij, daar stonden slechts een handvol mensen, en ook in het ontbijtcafé heerst de rust van vroege vrijdagochtenden. Ik wolf mijn full English breakfast naar binnen, Hans zijn banaan met minder haast en we begeven ons naar de gate. Daar zit vrij weinig volk. Het is wachten geblazen. Met de ogen toe zitten, net slapen. Of berichtjes wisselen met de Leuvense studenten die na een avond uitgaan nu pas in bed duiken. Een uur passeert. Hans zegt, misschien hadden we iets langer kunnen slapen. We zitten vooraan in het vliegtuig, minder last van het lawaai dat achter ons uit de motoren scheurt.
We vliegen over de nachtverlichting van Brussel, en daarna de duisternis van kale akkers. Ik haal enkele vellen Japanse vocabulaire boven ter herhaling, een heleboel zaken die ik moet inprenten. Maar zodra ik aan de laatste pagina begin dringt er zich een vreemde geur in mijn neusgaten. Is het de passagier achter mij? Ik studeer nog even verder, verlies de concentratie. Wat zou die bizarre chemische geur kunnen zijn? Hans merkt het ook, en er hangt een vage mist in de cabine. Of is het rook? Vooraan lijken de stewardessen bezorgd. Ze fluisteren verwoed, en grijpen naar een microfoon. Dear passengers….
En dus staan we terug op Brusselse grond. Het vliegtuig kapot en even weten we niet of vandaag in Wenen zullen geraken. We maakten een mooie lus, maar gelukkig bollen we nog voor de middag al wederom over dezelfde macadam. Deze keer met een werkend tuig, en een fris opgetrommelde bemanning. Dus ik lees een uurtje in mijn Zweedse roman. Geen ongure geuren ter verwarring. We landen met de zon aan het zenit en een taxi brengt ons naar het centrum. Onderweg krijgen we al een voorproefje, zien de majestueuze gevel van de opera, daarnaast het Albertina museum op haar heuvel, en door de straten als je goed tuurt, toont met momenten zich de Stephansdom.
Een prachtig barok gebouw, gevuld met Habsburgse verwijzingen en een sjieke kamer waar lange gordijnen een raamkozijn verbergen, er achter de torens van de Stephan. Tijd om van sokken te wisselen en dan staat onze gids beneden aan de lobby. Ze sleept ons door brede straten vol dure winkels, langs een broodje gefrituurde vis met tartaar, onder het winterpaleis door en we staan voor de deur van het kunsthistorisch museum. Onderweg leerde ze ons over de stad en de dynastie die haar groots maakte. Reusachtige bronzen beelden van Karls en Ferdinands, het motto van Leopold en het zoveelste paleis gezet door Maria Theresia. Alleen maar Habsburg.
Het museum is een kunstwerk aan zich. Uitsluitend kostbare materialen, verwerkt in een architecturaal spektakel van neo-renaissance, waar enkele vierduizend jaar oude pilaren de zaal van de Nijl dragen, de aanvullende muurschilderingen werden volbracht door een jonge Klimt, meer sneeuwwitte marmer te vinden is dan Carrara zelf, en de verzameling kunstenaars niet binnen het alphabet past. We drukken onze neus tussen de schaduwen van Caravaggio, voelen ons middeleeuwse boeren bij de taferelen van Breugel, iets goddelijker bij Rubens, en gaat het een hele namiddag verder. Elk gewelf versierd met grotesken, de achthoekige koepel toont evenveel monarchen, elks in diep reliëf, met sprekende passages uit hun leven, of nobele elementen uit hun heerschappij.
Een andere vleugel herbergt ambachtelijke werken, en het is verbluffend hoe Italië gaat lopen met alle roem. fotorealistisch en prachtig geglazuurd terracotta van della Robbia uit Firenze. Levensecht goudwerk op de schaal van insecten en muizen, opgefleurd door emaille en edelstenen, meesterwerk van Cellini, wederom Firenze. Wie zien bekers, schalen en vazen, geslepen uit glashelder bergkristal, of diepblauw lapis lazuli, agaat, topaas, jasper, de felste kleuren uit moeder natuur, in riskante krullen en drakenkoppen gesneden, en bekleed met haarfijn goud, kleinere accenten nog waardevollere mineralen. Topstukken van de generaties oude Miseroni familie uit Milaan.
Zo beschrijf onhandig de eerste bladzijde uit een kunstbijbel, alsof ik met mijn pink een stukje van de bovenste glazuur schraapte, maar nu niet verder durf te eten van het zoete gebak. Mijn maag zit nog vol van vandaag zo te feesten. Naar die metafoor heeft Hans zich overeten en hij scharrelt zich richting het hotel, een hete douche en de kans om uit te blazen. Maar ik hoorde uit de luidsprekers boven mij dat het museum over een half uurtje zal sluiten, en ben van plan die tijd zo optimaal mogelijk te benutten. Op sneltempo door de klassieke zalen, Griekse amforen, Romeinse koppen en stukken van Egyptische tempels. Met mijn laatste seconden koop ik enkele postkaarten.
Ik toon me even in onze kamer, waar ik mijn winkelzakje achterlaat en wandel nog een tijdje door een levendig Wenen. Iets wat lijkt op de lokale Meir, veel grootser, duurder vast ook, en frisser nu de zon weg is, en dat tot aan het Operagebouw. Daarnaast staat het Albertina op een bescheiden heuvel. Dat geeft een beter zicht op de omliggende praal. Terug in het hotel snoepen we van Japanse happen, vol zeebeesten en verse groenten. Een lekker lokaal pintje en we sluiten af met dessert, gedeeld over twee bordjes. We weten niet goed wat het is, maar de smaken van chocola en pistache stellen niet teleur.
Ik zit op bed, schrijf deze tekst. De dag is voorbij, Hans slaapt al een tijdje.
Dag 2
Omdat we vandaag gaan uitslapen maakt Hans mij wakker rond zeven uur. Aanvankelijk met geschuifel en de geluiden van kleding. Daarna omdat hij ‘per ongeluk’ alle lichten aan doet. Dus ik begin de ochtend op mijn gemak, de gids zal hier immers toch pas rond tien uur staan. Dat doe ik met een lekkere eggs benedict, roos door bietensap, begeleid door een heerlijk potje ontbijtthee. Wat later begroeten we onze gids, met hippe klak en vloeren vest. Een goede eerste indruk.
We stellen elkaar voor, in minder dan vijf zinnen, houden het kort en wandelen tot aan de Stephan. Hij weet ons heel wat te vertellen. Verklaart de ligging van Vienna, de geschiedenis van de Oostenrijkers, hun stad en haar prachtige kerk. Twee struise torens flankeren de Romaanse ingangspoort, en de gevel toont ons twee geslachten. Een teken van vruchtbaarheid? Dat zou de naam verklaren. Dit zijn namelijk de heidenturm. Of diende ze om aan te geven welke helft voor de vrouwen, welke voor de mannen was? Binnen treft ons een eerste gelukkig toeval. We krijgen de kans een generale repetitie bij te wonen. Een Weens orkest speelt muziek uit de renaissance. Langs de leuning van de preekstoel kruipen stenen kikkers en hagedissen naar boven. Bovenop blaft er een eveneens versteende hond om deze zondaars ver van de bisschop te houden. Het interieur; aangekleed in een eclectische mengelmoes van kunststijlen die vele eeuwen overspannen.
Langs de buitenkant zien we het dak, de pannen als mozaïek vormen het Weense wapenschild en de Habsburgse adelaar. Slechts een enkele klokketoren werkte men af, de andere geraakte niet verder dan halverwege en kreeg toen een bescheiden koepeltje. Die informatie steel ik natuurlijk van onze toffe gids. En hij vertelt nog veel meer, maar deze tekst mag niet te lang worden. Daarom wandelen we verder. Langs de universiteit, ooit in handen van de Jezuïeten. Daar weet Hans eindeloos veel over te zeggen, met zijn verleden op één van hun internaten. Hun kerk gaat alles te buiten, volledig over de schreef. Alles blinkt van het goud, barok op zijn rijkste gepresenteerd. Dat wil zeggen, intens gekleurde marmer, elke fresco trompe l’oeil, en kinnen tot op de vloer van verbazing. Maar onze gids vertelt. Dit is propaganda. De marmer is beschilderde natuursteen, en dus nep. En al wat blinkt is bladgoud, al bij al niet zo rijkelijk!
Ondertussen komt het middaguur dichterbij. We vullen onze blikken in de Art Deco wijk, ooit hypermodern, rechtere lijnen, andere materialen, invloed uit Chicago, gezet door rijke Amerikanen, en ondanks de leeftijd blijft het tijdloos. Ook een aantal toffe winkeltjes, te onthouden voor later, tijdens de zoektocht naar souvenirs. Perfect getimed door onze uitstekende gids passeren we langs de stallen van de Spaanse rijschool, waar dagelijks de Lipizzaners vertrekken naar hun training. Dit ritueel duurt slechts een minuut, en wij zijn perfect op tijd, zonder ooit te treuzelen of te haasten. De gids kent zijn vak.
Door de starten weerklinken Habsburgse verhalen, daar het kantoor van Frans Joseph, het museum over dame Sisi, het plaagmonument gezet door Leopold, waarmee hij God bedankt voor het sparen van de stad; zijn stad, en haar bevolking. We passeren langs de Opera en het Albertina museum, beiden aanraders voor de komende dagen, niet te missen. En nu steken we de ringweg over. Een brede boulevard, waar de oude stadswallen plaats maakten voor paleizen en musea. Onze route vervolgt zich langs de markt. Die begint met het verkopen van kruiden, Turks fruit, en heerlijk geurende happen. Onze rommelende magen moeten niet lang klagen, want midden in de levendige atmosfeer hebben we een tafeltje gereserveerd. Meer verhalen en een enorme plateau Griekse lekkernijen.
Daarna etaleren de marktkramers oude spulletjes, prenten, camera’s, maar voornamelijk rommel. Langs de zijkanten lopen de Barokke villa’s langzaam over in secessionisme, de stijl van Klimt, en vervolgens abrupt in kale blokken, puur socialisme. Minder te zien en ook de markt loopt op zijn einde. De metro helpt ons enkele haltes verder; dat kost nagenoeg niets, laat niet lang op zich wachten en daarmee een inspiratie voor vele wereldsteden. Wij komen aan bij wat goed mogelijk het kroonjuweel van deze stad zou kunnen wezen. Het Schönbrunn paleis, eindeloos, gegroeid over vele decennia, verpletterende rijkdom, en van begin tot einde te bezichtigen voor ons arme stervelingen.
Zaal na zaal, zijde aan de wanden, vergulde gewelven in gloeiende krullen en kristallen lusters boven ons. Meubilair in satijn, rozenhout en daarna leder, wanneer de mode wisselde. Levensgrote portretten van alle monarchen, hun neven, nichten en kinderen, en later ook kamervullende werken met huwelijken, veldslagen en vermakelijke spelen in de Spaanse rijschool. Kamers bekleed met Japanse objecten, maar vooral de Moghul Zaal op z’n Indiaas en de Chinese ming vazen die overal rondslingeren blijven impressionant. We leren over de dynastie. Haar tragische figuren en haar overwinningen; pijnlijke geheimen en schandaleuze roddels.
Het paleis vult onze hoofden, weerspiegelt in onze ogen en omdat het verboden is foto’s te trekken moet ik erg voorzichtig zijn. Deze residentie diende enkel tijdens de winter, stond dus steeds een half jaar leeg, voor de dienaars om te kuisen. De spiegelzaal reflecteert duidelijk Versailles, de uitgestrekte fresco’s tonen allegorieën voor het keizerrijk en haar heersers, ergens herkennen we onszelf als de Oostenrijkse Lage Landers. Buiten in de tuin staren we de heuvel op, waar een tweede gebouw rijkdom uitstraalt. Of is het macht? Waarschijnlijk een galerie of orangerie, ik ben het onze gids vergeten vragen.
Niet makkelijk een avondmaal te vinden, alles is volgeboekt, niemand heeft een tafel voor ons. We frissen ons op in het hotel in vinden op goed geluk een plekje. Quiche vol groenten en een croque met zalm. Daarna loods ik Hans tot in een Amerikaanse Art Deco bar. De sfeer zit goed, op olympisch tempo vliegen er cocktails over de toog en op de achtergrond speelt heerlijke muziek uit de roaring twenties. Het plafond bestaat op cassettes natuursteen, gelijkend op het Roomse Pantheon, een warme gloed schijnt door dun geslepen agaat en alles lijkt ruimer door de vele spiegels die de muren bekleden. Grappige verhalen vertellen en daarna op zoek naar een dessert. In onze tas een stuk Sachertorte, maar Hans heeft liever wat cheesecake.
Toch vlakbij en we groeten voor het eerst de Donau. In de hotelbar drinken we nog een pint en omdat die even op zich laat wachten dwingt Hans de manager nedering tot op de vloer. Daarna staat onze drank razendsnel op tafel. Eng hoor. Op onze kamer lozen we vlug onze schoenen, en snoepen al wat van ons gebak. De rest houden we voor morgen. Naast mij Kaal en de Toverberg, en ik schrijf mijn eigen teksten.
Dag 3
Deze morgen zitten we in ‘Zum Schwarzen Kameel’, een Art Deco bistro en Hans bestelt vijf gerechten. Enkele foto’s van het mooie interieur en dan volgen de borden elkaar op. Eieren, geroerd en gespiegeld, met spek of zonder, ook brioches en croissants, potjes confituur daarbij en voor te drinken vers geperst fruitsap en warme chocolade voor Hans. De zoutmolen kraakt en maakt alles nog lekkerder. Voor af te rekenen kiezen we elks een doosje snoepgoed, souvenirs voor thuis uit te delen.
Terwijl ik rond de Stephans wandel, die kerk blijft verbluffend, maakt Hans een pitstop in het hotel. We besluiten onze voormiddag te vullen met kunst. Meer specifiek, secessionisme in het Leopold Museum. Daartoe wandelen we door een kleurrijk stadspark, de herfst schildert alles geel en oranje. In het midden vinden we een Griekse tempel, met erachter tot nog toe onbekende spitstorens. Fijn dat de laatste rozen uit een indrukwekkende collectie hier hun bloei afwerken, heerlijke geuren en opbeurende kleuren. Op onze route springen we ook kort binnen in de Peterskirche. Barok, veel zilverwerk en goud, de ovale koepel beschilderd met engeltjes op wolken, en alle kleuren veel te diep, elke decoratie gekruld en golvend.
Wat later en we bevinden ons in het Museumkwartier, een centraal plein omringd door artistieke heiligdommen. Moderne blokken, experimentele lijnen, rechts in grijze natuursteen, maar wij moeten links zijn, volledig spierwit. Op de vierde verdieping wandelen we tussen Klimt en zijn tijdgenoten. Bladgoud en lieflijke kleuren. Een enorm raam geeft uitzicht op de stad, koepels en torens, rijkdom, maar vandaag geen zon. Op het doek veel naakt, om te provoceren en te shockeren. Het de experimentele sfeer maakt elk werk verrassend en interessant. Honderd jaar oude posters die ooit reclame maakten voor deze kunst spelen met typografie en gebruiken even vaak leegste als drukte om iets te zeggen.
Een verdieping lager treffen we Egon Schiele. Ruwe vormen, verwrongen lichamen. Veelal naakt, en vaak zelfportretten, dat wekt emotionele reacties op. Maar we zien ook zijn ouder werk, oefeningen en opdrachten. Bijvoorbeeld idyllische natuur scenes, of Oostenrijkse dorpjes bij nachtlicht. Sommige zalen zijn gevuld met meubilair, rechte lijnen en patronen, of net evocatieve, dansende bewegingen in cocktailglazen, kandelaars en glas in lood ramen. Een volgende zaal toont Klimt’s bureau, objecten gestreeld door zijn handen. We zien even- eens veel prachtige kunst van tijdgenoten, leermeesters en leerlingen, onbeschrijfelijk, doch de meeste namen ben ik ondertussen vergeten.
Ik verlies veel tijd in de winkel van het museum, te veel keus. En dat niet alleen, ook Hans geraak ik kwijt. Hij voelt zich niet op en top, dus gaat even rusten in het hotel. Met een half uurtje tijd werp ik mij op de laatste twee verdiepingen. Kijk veel selectiever, slechts drie of vier foto’s, maar ook hier enkele meesterwerken. Het provocatieve blijft, een Japanse invloed valt te bespeuren, of beeld ik me dat slechts in? Terug naar het winkeltje en vul een hele tas, kaartjes, een Schiele catalogus en een poster. En enkele andere leuke spulletjes, nog te zien wat voor wie.
Met zware papieren zak in de hand terug naar het hotel. Ik wandel door het park achter de Hofburg, Over de schouders van Mozart op zijn memoriam, tussen de herfstkleuren, zie ik enkele torenspitsen. Palmenhaus begrenst de rechterzijde van het park, de imperiale serre’s vol exotische planten, munt geschilderd en een plaats waar Hans voor geen geld wilt gaan eten. Gelukkig heeft hij een half uurtje kunnen slapen. Wat frisser en ik laat mijn spullen achter op de kamer. Nu kunnen we op zoek naar onze gids van gisteren.
Want vandaag gaan we opnieuw op stap met Jan, deze keer al fietsend. Guten tag, How are you, Konnichiwa? Daar staan onze fietsen, en voor ik het vergeet, hier, Emiel, Happy birthday! Een antiek postkaartje van Wenen, het beeld van Maria Theresia geflankeerd door de historische musea. Wat een tof cadeau! Veilig in Hans rugzak, van harte bedankt, en ook ontzettend en wauw. Nu kan onze toer echt van start gaan. Die begint langs de ringweg, de brede boulevard rond het oude hart van Wenen. Deze vormt een streng van architecturale meesterwerken. Eerst de gigantische universiteit, verbonden aan het ziekenhuis. Sprekende neorenaissance, de stijl van ontdekking en wetenschap. Vervolgens een neogotische kerk in restauratie, ernaast in dezelfde stijl het stadhuis. Doet enorm denken aan het onze in Brussel, maar zoals het hoort is alles hier veel grootser. Onze derde stop is het kraaknette parlementsgebouw, net gerenoveerd, als een neoclassicistische collage. Want het oude Griekenland is de bakermat der democratie, en dat mogen vergulde accenten en massieve bronzen beelden onderstrepen. Deze verbluffende en eclectische verzameling gebouwen zijn van begin tot einde perfecte voorbeelden van hun stijlen, piekfijn en imposante weerspiegelingen van macht en rijkdom.
Onze volgende halte ligt een eindje verder. We fietsen langs het Donaukanaal, een plaats gekoloniseerd door graffiti artiesten. Met elke meter weg van de Stephan gaat de architectuur achteruit. De woningen groeien kaler, grijzer, en wij zijn niet de enigen die dat merken. Vijftig jaar geleden bracht een vrolijke ziel nieuw leven naar dit deel van Wenen. Hundertwasser ontwierp een wijk vol kleuren, asymmetrie, willekeurig geplaatste ramen, elks een ander formaat. Net alsof enorme, aan elkaar gelijmde parels deze warboel ondersteunen. Ook de ziel van Gaudi kruipt hier over de stenen. Hand in hand met het vele groen, bomen en struiken ontspruiten op de dakterrassen en elke open plek. Ik vind het geweldig, de chaos, de willekeur, zoveel natuur aanwezig, en kleuren. Hans verkiest orde en rechte hoeken, dit hier is niet zijn ding. Een braadworst met gesmolten kaas erover koelt de gemoederen en we kunnen verder fietsen.
Dat doen we door Praterpark, drie keer zo groot als Central Park in New York. Ooit blaften hier de dubbelloopsen en de honden van de Habsburgers. Dit was namelijk hun privé jachtgebied. En ook nu is het grootste deel verwilderd bos, met paden en wandelwegen doorwoven. De herfst kleurt alles geel, en volgens Jan wonen hier verscholen enkele hertjes. Verder loodst een enorme brug ons over de brede Donau, de grootste rivier van het continent. Aan de overkant zien we het internationale district, met centraal de aanwezigheid van de VN. We zitten reeds een half uurtje over tijd, rijden wederom over de weidse Donau, voorbij het oudste reuzenrad nog in gebruik. Niet veel later maken we onze lus af. We leveren onze fietsen in en bedanken elkaar voor de erg fijne en leerrijke dag. Hou me op de hoogste als jullie ooit terugkeren naar Wenen. We zullen thuis in België reclame maken voor Jan, de beste gids van Oostenrijk. Auf wiedersehen!
Hans toch ietwat moe, en natuurlijk zoveel gezien en gehoord dat even bezinnen niet misplaatst is. Wanneer we het hotel passeren verlies ik hem daar, maar ik been stevig door. Met de verschuiving van het uurwerk schemert het nu al, ook al moet de klok nog vijf uur slaan. Dat geeft me een uur tijd, want op zondag sluiten de musea om zes. Op naar het Weltmuseum met andere woorden. Tussen de Habsburgse collecties pronkt een Azteekse hoofdtooi, één en al goud, paradijsvogelstaarten en andere glanzende veren. In een andere zaal, een oud schaalmodel van een Japans landgoed, gemaakt in Tokyo ter deelname aan hun eerste wereldtentoonstelling. Maskers uit Patagonië, gewaden uit het midden oosten en van de bedouin, een honderdtal tulbanden uit het Ottomaanse Rijk, een verzameling Indiaanse wapens, van meterslange speren tot korte, gekromde dolken, en een heleboel moordtuigen waarvan ik de naam niet ken. Ik zie catamarans uit Polynesië, tapijten uit Indonesië, waaiers en parasols van papyrus uit Egypte, en elegant porselein uit China.
Door de luidsprekers weerklinkt het einde der tijden, zodra zal het museum sluiten. Ik haast me langs de wapenuitrusting van Karel de Vijfde, de trappen af, koop niets in de sluitende winkel, en ook niet in de drukke straten, want na zeven uur op een zondag is alles gesloten. Of; gelukkig is dat niet waar. Hans levend aangetroffen in het hotel en we keren terug naar de Zwarte Kameel. Ditmaal voor een heerlijk Wiener Schnitzel, met zoete veenbessen- confituur en zure aardappelschijfjes. Dat alles spoelen we door met een frisse pint, en de dag is af. Terug op de kamer begin ik te schrijven, Hans leest wat over de stad, eerst in zijn gidsboekje, daarna online. Hij wil meer leren over wat Jan vandaag vertelde. Misschien tijd om te gaan slapen. Zometeen is het middernacht.
Dag vier
Onze laatste ochtend in Wenen. Laten we dat woord ‘laatste’ niet al te vaak gebruiken.
Rest ons nog Café Central. Steeds druk, lange rijen tot het volgende kruispunt, daarom staan we op met de eerste zon. Zonder reservatie geraken we toch binnen, het scheelt weinig tot acht. Of wel zon? Die zien we niet, enkel mist en laaghangende wolken. Rondbogen, munt en bordeaux, de gewelven cremekleurig en daartussen Art Deco kandelaars. Spiegels aan de muren, alles lijkt lichter, groter. Een Weens ontbijt, of twee. Dat zijn croissants met honing, broodjes met boter en zachtgekookte eieren. Kopen we souvenirs? Thee, chocolade, gebak voor later? Te duur voor wat het is.
Een blok verder, achter twee straten en driehonderd meter, staat een Romaanse kerk zonder naam. Ik ken ze alvast niet. En ze oogt eerder gotisch. Met lijm, maar zonder geodriehoek, beplakte iemand het kader met enkele eclectische elementen. Geeft het gebouw een speelse, asymmetrische indruk. De smalle torenspits geraakt slechts enkele meters voorbij de nok en stopt dan abrupt. Net alsof ze een keppeltje draagt. Jan vertelde gisteren. Bij de Turkse belegering gebruikte men de klokkentoren en als uitkijkpost en schoot haar daarom aan flarden. Nooit de moeite tot heropbouw. Binnen hangt een immense replica van het Laatste Avondmaal.
Hier scheiden onze wegen. Hans slaat of, het nadert half negen. Ik zal hem niet meer zien voor de lunch. Met grote passen beweeg ik richting de Karlskirche, de eerstvolgende halte op mijn schema, daar deze het vroegst opent. Onderweg passeer ik het museum van de Secessionisten. Een gouden krans, rond als de zon, gedragen door een elegant wit gebouw. Geen kinderen spelen in het park, zo vroeg, en het weekend is voorbij. Maar in de kerk ben ik niet alleen. Een tijdelijke stellage huist een lift tot boven in het gewelf. Daarvandaan een wonderlijk zicht op Wenen, de Stephen van hier hoog, omliggend de gewelven en spitsen die ik ondertussen goed ken. Naar binnen toe de impressionante fresco, het Barokke druipt ervan af.
Gewetenloos kruipt mijn uurwijzer langzaam verder en binnen tien minuten zal het Albertina zijn deuren openen. Ik sta voor de balie en krijg slecht nieuws van Hans. Waar Klimt’s Kus hangt; het Belvedere is voor vandaag volledig uitverkocht. Geen online plaatsen meer over. Tot daar gaan voor een ticket blijft mogelijk, maar daar zijn mogelijk vele uren aan verbonden. Nog even tijd om die knoop door te hakken.
Voor het zover is, Basquiat in de kelder van het Albertina. Felle kleuren en rudimentaire herkenbare vormen, soms aangewezen met kort gekrabbelde uitleg. Kritiek voor de Amerikaanse politie. Sommigen zien zijn werk als kinderachtige schetsen. Ik ben niet zeker. Gelukkig hangt er enkele verdiepingen hoger wat vertrouwder werk. Lelies van Monet, lopen over in rozentuinen en een Bretoens tafereel van Renoir. Na de franse namen ook naakte strandgangers van Munch, en het abstracte zegeviert onder bewind van Kandinsky en Miro. Het internationale theater groeit met enkele klassiekers van Picasso, gezichten van links, rechts, boven en onder door elkaar, gemengde perspectieven. Maakt dat monsterlijk of kunst?
Een verdieping lager verzamelt iemand schetsen uit de renaissance. Ik zie een anatomische studie van Michelangelo. Een speerwerpende rug met elk spiertje uitgedokterd. Een betoverend mooi elfengezichtje getekend door Rubens, met daarnaast een eerder helse schepping uit de verbeelding van Jeroen Bosch. Monsters uit het vagevuur, strompelend door een Hollands landschap. Mooist zijn de prenten van Dürer. Perfecter dan Gods schepping, de vleugel van een kleurrijke vogel, een eenvoudige haas, elk haartje op zijn plaats en een assortiment van moerasplanten, verbijsterend ondanks zijn misleidende eenvoud.
Op dezelfde verdieping, maar tegenoverliggend, een tijdelijke tentoonstelling over eigentijdse artiesten. Om te beginnen enkele reusachtige prenten, getekend met vetkrijt. Monotoon, een enkel tekenpigment op de drager. Hier hangen verlaten fabrieken, overvolle ateliers, intieme blikken op complex gestauwde werkruimtes. Leuk om naar te kijken. Vervolgens nog grotere schilderijen, benadrukt door dramatische zinsneden, onderaan het doek. Ik zie verloren mensen, verdwaald en door elkaar geposeerd, wat doet denken aan collages. Binnenkijkend in een wereld waarvan de structuur niet klopt, mensen wiens levens nooit echt zijn geweest. Dit werk vind ik echt goed.
Voor het middagmaal reserveerde Hans eerder een tafel in Lügeck, een prachtig Art Deco restaurant in het centrum. Daartoe mag ik niet schandalig te laat komen en ik haast me door de souvenirwinkel van het Museum. Onderweg maak ik een extra stop. Al sinds onze eerste dag heb ik dat plan. Een miniatuur winkeltje voor antieke prints, of nieuwe drukken met de oude kopergravures. Hier lopen de prijzen op tot in de vele duizenden, en daarom kies ik een kleine, maar erg mooie prent van de Stephen. Voor op mijn kamer, als ik daar nog plaats kan vinden.
Omdat het gisteren zo heerlijk was in de Zwarte Kameel bestelt Hans een extra copieuze portie Schnitzel, maar ik verkies iets onbekends. Een stoofpotje waarvan ik de bouillon met knoedels moet eten, min of meer als voorgerecht, en daarna het vlees en de groenten met zurige en pikante sausjes dien te garneren. We sluiten af met een imperiaal dessert; een portie Kaiserschmarrn. Dat zijn dikke pannenkoeken, versneden tot kleine stukjes, geserveerd met zoete kersenconfituur en zure appelcompote.
We aten vroeg, dus hebben nu tijd. En dat is goed voor de vertering, een half uurtje wandelen. We gaan te voet tot bij het Belvedere, een groot paleis net buiten de oude stad. Daar hangen de bekendste schilderijen van Klimt, en vast nog een heleboel andere prachtige kunstwerken. Aan de kassa blijkt de wachttijd op te lopen tot twee uur. Dat zie enkel ik zitten, één ticket met andere woorden, en opnieuw scheiden onze wegen. Hans maakt een wandeling door de haarfijn onderhouden parktuin, terwijl ik nadenk. Hoe kan ik mijn beperkte vrije tijd uur zo vol en zo efficiënt mogelijk spenderen?
Begin met een dagticket voor het openbaar vervoer te kopen. Zo sta ik razendsnel voor de Kaiserliche Schatzkammer, waar Wenen de duurste schatten, rijkste gewaden en meest decadente juwelen van de Keizers bewaart. Onder meer zie ik de gouden Bijbel van Karel de Grote, en de middeleeuwse kroon van zijn afstammeling Otto II, vol edelstenen, blinkend als de sterrenhemel. Kleding gesponnen uit zijde en gouddraad, satijn en zilver herwerkt tot gedetailleerde patronen en prenten. Hier staat ook de kribbe waar Napoleons zoon sliep en schreeuwde, en een verzameling complexe sieraden in tientallen kleuren, met als kroon enkele Hongaarse opalen. Ook religieuze objecten, waardevol op een andere manier. De Heilige lans die Jezus doorboorde, en onder hetzelfde glas bewaard, ook een fragment van het Heilig Kruis. Dat is toch wat de bordjes zeggen. Of het echt zo is betwijfel ik.
Met een dikke dertig minuten haast ik me naar de dichtstbijzijnde tramhalte. Het schemert wanneer ik de enorme tuin van het Belvedere doorwandel, gelukkig nog op tijd. De zalen op het gelijkvloers en de eerste verdieping sla ik over. Mijn brein loopt reeds over van de kunst, en een beperkte collectie middeleeuwse schilderijen kunnen momenteel mijn aandacht niet grijpen. Met grote passen passeer ik ook de realisten en hun niet prikkelende voorstellingen van doorsnee levens een eeuw geleden. Waar ik al mijn tijd spendeer is de verdieping van Klimt. Blinkend van goud en zilver straalt de Kus, omringd door een internationaal publiek. Van dichterbij bekijk ik al zijn technieken en kleuren, neem vele foto’s voor later, en werp ook een blik op de omhangende kunst. Portretten van rijke vrouwen, zonnebloemen die doen denken aan Van Gogh, en zweverig portret van Adam en Eva.
Terug op hotel plof ik neer op het bed. Inprenten wat ik vandaag allemaal zag, zoveel mogelijk beschrijven, mijn verzuurde benen laten rusten. Ik douch en typ. Niet veel later zitten we op de eerste verdieping van een authentieke negentiende eeuwse bistro. Braadworst met mosterd, daarna een apfelstrudel, gebracht door een Servische jongedame. Lokale kost voor een lokaal spektakel; een Weens concert.
In een zaal beplakt met goud, waar enkel chic geklede gasten en hoog opgeleide muzikanten binnen mogen, vernoemd naar Mozart en ontworpen naar een eclectisch samenraapsel aan stijlen. Daar zitten wij, op het balkon, met zicht op het orkest, kleurrijk gekleed in ouderwetse kostuums. Het publiek, een daverend applaus, krijgt kippenvel en twee uur zinderen voorbij. Klassieke melodieën, doorborende zangstukken, duet of alleen, evenals de vioolsolo door merg en been. Pauze ter ademhaling en na afloop een staande ovatie zonder eind. We krijgen enkele bisnummers, ook van Strauss; iets losser, vrolijker. Het publiek klapt mee.
Op de kamer. Overweldigend vandaag, en ondertussen ook al laat. Vooral omdat we er morgen zo vroeg uit moeten. Onze ochtendvlucht. Met moeite krijg ik mijn vele souvenirs en nog meer cadeaus weggestouwd, de valies barst bijna open, net zoals mijn hoofd. Gelukkig kan Hans ondanks mijn gerommel slapen. Ik plan hetzelfde. Dat schrijven volgt later wel.
7 – Antwerpen & Amsterdam
Dag 0
Gisteren beleefde ik de stad in haar koude winterzucht. Enkele goede vrienden had ik niet gezien sinds voor mijn verjaardag, en daarom kwamen ze die avond richting het Leuvense centrum. Seppe, de bijna twee meter reikende reus, ons moeiteloos kleiner makend, zat op de trein vanuit Hoboken. Tijs bewoont de Ringstraat, zou tot hier fietsen, en James wachtte ons geduldig op, zijn kot het best bewaarde geheim aan de overkant van de Bondgenotenlaan. Nicolas bracht zijn verlangen aanwezig te zijn digitaal door, de concrete details zouden we later regelen.
Op kot begonnen we met drie, pizza en frieten gedeeld, evenals de eerste pintjes, en de boeiend vloeiende verhalen voor zulke gelegenheden bewaard. Dat gaat met schaterlach en na negenen doorsnijden we de kou tot halverwege de Keizersberg. Gastvrij bij James, die onze hulp inschakelt voor het ledigen van zijn laatste biervat. Dat gaat via de tap, zijn meest geprezen bezitting, en tussen de elpees en CD’s vindt Seppe nagenoeg al de albums van Nirvana. We proeven de bittere nocino, zelfgemaakte likeur op basis van walnoten, zwart als olie, gelukkig niet te straf.
Op zoek naar een gezellig café mislopen we de pooltafels, daar staan reeds lange wachtrijen, maar wel passeren we Nicolas op de fiets, die zich prompt bij ons pakt aansluit. Hij lost Tijs af, die slapen wil, en met onze nieuwe, recentelijk geblondeerde vriend zoeken we een toffe bar. Nicolas vindt ergens een sjotterkas, waar we ons rinkelend ros geld tellen, en in ruil heel wat plezier delven. Na ons eigenste wereldkampioenschap zetten we de tocht door Leuven verder. Langs verschillende bars, elks met eigen karakter. Waar de rust heerst nemen we tijd om te zeveren, waar een krachtige beat door onze beenderen trilt dansen we even mee, en waar ze lekkere shotjes voor uitstekende prijzen aanbieden bestellen we er enkele te veel.
Zo maakten we van die nacht een geslaagd avontuur, voor ieder wat wils, en zelfs ons slapengaan ergens tussen één en twee uur na middernacht valt niet erg schandaleus uit. Deze ochtend word ik verwacht bij een les online, door de staking geen professor in de aula. Zijn stem mompelt door de koptelefoon terwijl Seppe en ik opruimen. Hij overnachtte hier op een extra matras, onder een kleurrijke verzameling dekens, en zodra mijnheer Coppens zijn relaas afwerkt vertrekken wij richting de Stad.
Daar een heerlijk en gezonde lunch met Tati. Uit het oog, maar steeds in het hart, en we zagen elkaar al weken niet. Verhalen uit Wenen, over gisteren, en natuurlijk ook de plannen voor morgen. We zoeken warme kleding tegen de winter, of een heldere lamp voor in mijn kamer, maar vinden niets. In zulke noodgevallen stelt de boekenwinkel nooit teleur, en ook deze keer vertrek ik verheugd met twee prachtige boeken. Zodra de avond begint te wijken wandelen we richting de kapper, die me heel wat maanden geleden vaardig knipte. Vandaag hetzelfde, hoewel wat korter. Een tram naar Zurenborg en een zwaaiende Tati.
We verliezen de match tegen Spanje, waarvan ik slechts de laatste minuten meekijk. Om zijn frustratie te koelen gaat Gordan naar het frituur, en met Sara babbel ik over Leuven. En over reizen, plannen voor na Kerst, of voor tijdens de zomer. We eten samen met vettige vingers, maar dat mag zo tijdens de voetbal. Terwijl Japan wint tegen Spanje babbelen we nog wat verder. Gaan we naar Costa Rica, of vliegen we liever naar Zuid-Afrika? En ik probeer ook al wat de professor uit te hangen met mijn beperkte, maar groeiende kennis van Japan en haar taal.
Johanne is flink verkouden en ik slaap op de vloer. Maar dat is gelogen, ik lig op een stapel matjes en een kampeermatras. Over mij nog wat dekens en er is ook een slaapzak. We kiezen een uur voor de wekker, regelen na wat paniek en een laat belletje naar Tati twee treintickets, en praten nog wat over onze dag. Net voor middernacht gaan de lichten uit, en hoewel het laat is en we morgen op tijd uit bed moeten, fluisteren we nog even verder. Zin in morgen.
Dag 1
De wekker is rond; ze is ook lamp en radio. Dus zodra haar rode cijfers 7:30 tonen, vult de kamer zich met licht en het eerste nieuws. Ik drapeer er een t-shirt overheen, want mijn prille ochtendogen protesteren tegen dat bombardement, en kruip onder de warme dekens bij Johanne. Vijf minuutjes soezen worden er tien, maar die zijn ingerekend en daarom geen probleem. Ontbijt slaan we over, en voor het pakken van onze zak planken we een liedje lang op de krakende houten vloer. We pakken ons dik in tegen de koude, nemen beide wat leerstof mee voor tijdens de lange rit, en Johanne ook haar laptop. Later deze namiddag moet ze even videobellen voor school.
Met vaart in onze pas en de eerste kreukels in mijn maag haasten we ons naar Antwerpen-Centraal. Een klein ontbijt klinkt nu wel goed, maar daarvoor geen tijd en onderweg proberen we aanvankelijk wat verder uit te slapen. Maar Johanne moet voor straks haar speech nog voorbereiden, en daarom typen we samen zo’n halve pagina over de Belgische politiek. Er volgt een dikke stapel juridische terminologie, te studeren in het Frans en het Engels. Ik ondervraag en zij bromt.
Amsterdam is zowaar nog kouder, en hoewel goed gewaarschuwd weet ik nu al dat ik de hele dag lang mijn muts missen zal. En toch is het ontzettend druk, de toeristen laten zich niet tegenhouden door wat bekrompen kwik. Na de middag hebben we een afspraak in het Van Gogh Museum, voor de expo over Klimt daar. Dat geeft ons nu ruim twee uren van vrijheid. We zien het stadhuis en de oude kerk, waar we snel een benieuwd oog binnen werpen om geniepig en zonder schroom onze kille vingertoppen opwarmen. Op het plein verzamelt zich een massa duiven, waggelend van slachtoffer tot slachtoffer, op zoek naar een toerist met brood, of op z’n minst kruimels.
Onverwacht stuiten we op het begijnhof, verstopt tussen de mooie Amsterdamse woningen. Smalle bakstenen huizen met hoge, rechthoekige ramen, veelal in aardse kleuren geschilderd, maar vaak ook naturel gelaten, met witte accenten en een weerspiegeling in het ijskoude kanaal. In de kleine kapel branden we een kaarsje voor de wereld, en terug buiten lokt een verhuld rumoer ons enkele stegen door. Het kleine, door gelende bomen overdekte plein vult zich met kraampjes. Het is een boekenmarkt. Een handvol knoestige Hollanders poogt hun oud papier te verkopen. We zien heel wat toffe dingen, er liggen ook oude kaarten en prenten, maar uiteindelijk kiezen we onze eerste consumptie anders. Want niet veel verder zetten we ons neer in een gezellig koffiehuisje, waar we met warme choco en thee in de hand door het raam naar de stromende toeristen kijken.
Internationale toestroom voor een koekjesbakkerij, en wij staan in de kou voor de draaideur van het Rijksmuseum. Na wat gehaspel bemachtigen we onze tickets en haken al wat we dragen aan de vestiaire onder de ingang. Onze tijd hier is beperkt, dus nemen we elks een plannetje van het gebouw, waardoor we ons naar de zalen van Vermeer laten leiden. De hallen van het museum zelf zijn ook prachtig, rijk gekleurde neo-romaanse elementen overheersen, maar op eclectische wijze komt vanalles aan bod.
Twee meesterwerken zien we hier; het Melkmeisje en de Nachtwacht. Het eerste blijkt kleiner dan verwacht, en het ander een pak groter. Omdat men het momenteel restaureert staat het in een grote glazen ‘doos’, we kunnen niet van dichtbij gaan bekijken. Een andere kamer pronkt met haar schilderijen, schetsen en schaalmodel van Hollandse schepen op zee. Daarna tevens de oude bib, een hoge zaal waar natuurlijk licht binnen stroomt langs ladder en draaitrappen, beneden blokken enkele studenten en men vraagt de toeristen te zwijgen.
Ons tijdslot voor het Van Gogh Museum nadert, dus zaal na zaal groeit ons tempo. We joggen voorbij Goya en Tadema, kleden ons terug warm, en zoeken de voordeur. We stappen snel en hopen zo de kou te bestrijden, maar alles tevergeefs want de portier laat ons aanschuiven voor de deur. Ditmaal stouwen we alles een locker in, waarvoor we wederom de kelder in moeten, langs een roltrap die we meteen opnieuw bestijgen, op zoek naar Klimt.
De entree wijkt in de vorm van een inham, en ruimte zonder ramen, half in schaduw, gevuld met zelfportretten. Van Gogh doorheen de jaren en de stijlen, soms netter dan anders, maar steeds met dezelfde trieste, donkergroene ogen. Het is tevens middag, dus voor we ons verder onderdompelen, vullen we twee plateau’s met er heerlijk uitziende happen. Buiten werken mannen in fluo en wij eten gezond, lekker, en praten over bizarre kunst.
We spenderen veel tijd bij Klimt, en zijn tentoonstelling in de kelder. De schilderijen hangen in chronologische volgorde, van realistisch en historisch, naar goud en met krullen gevuld, tot sober en helaas onafgewerkt. De kaders vaak handgemaakt en afgestemd op het werk, later ook schetsen en gerelateerde kunst. Figuren die hem inspireerden, oudere meesters als Monet en Jan Toorop, met hun evocatieve impressies en vormen. De zaal is vol en per portret pauzeren we om vol ontzag elk detail te bestuderen, het aanhangende tekstje te lezen en met elkaar te overleggen. De volgende ruimtes, toegewijd aan zijn navolgers, vaak minder bekende namen door Klimt geïnspireerd, doortrekken we sneller en met minder aandacht. Het is namelijk tijd voor Johanne haar les.
Waar we daarnet aten zoeken we stil en afgezonderd een plek voor die les. En het is eigenlijk geen les, maar een presentatie, die ze in het Engels moet brengen, een monoloog over Belgische politiek. Door technische problemen belandt ze wat lager in de wachtrij, het zal dus langer dan een kwartier duren. Omdat ook het Museum volgens de klok leeft, een klok die ons rond vijf uur naar buiten zal sturen, wat nog een dertigtal minuten van ons af is, daarom ga ik toch even alleen de andere verdiepen verkennen. Met twee treden per pas spring ik de trap op, voor zijn beroemdste schilderijen. De Zonnebloemen en Amandelbloesem, zijn slaapkamer en daartussen nog tientallen minder bekende pastellen werken.
Tien minuten voor de sluitingstijd en dat kondigen ze in alle talen aan door de luidsprekers aan het plafond. Johanne is halverwege door haar pleidooi wanneer ik terugkeer met onze winterkleren en rugzak, opgehaald bij de lockers. Ze klapt met diepe zucht haar laptop dicht en ik stuur haar naar de juiste verdiepingen, naar de Van Goghs die ze zeker zien moet. Ondertussen raap ik alles bij elkaar, maar al gauw keert ze terug, afgewezen door de museumbewakers. Geen nood, dat geeft reden tot terugkeren, en met nog dik anderhalf uur voor de boeg stappen we wederom door de ijskoude Amsterdamse straten.
Nog net zonder te bevriezen belanden we voor het huis van Anne Frank, langs de kanaaltjes, maar ondertussen donker. En spijtig genoeg staat het achter stellingen, zoals de Nachtwacht in renovatie. Dus we verkleumen verder onder de fonkelingen van winkelstraten, waar de drukte ons in haar stroom vangt. Johanne koopt haas, kiest een aantal maanden, niet te jong, noch te oud, dat had haar zuster gevraagd, en ik zoek kleine souvenirs voor thuis, en eventueel een kerstcadeau.
Dat geeft ons nog wat tijd, langzaam richting het centrum, en respijt in een of ander café. Daar spelen de laatste minuten van een match, en toch zonder ambiance. Want voltallig en iedereen staat aan de toog, te wachten op een drankje, leeg glas in de hand, en op een enkele langzame barman rust ons ongeduld. Wij gaan niet aan bod komen, zeker niet zo aan het eind van die lange rij, dus we verdwalen per ongeluk nog eens door de rosse buurt, en belanden dan eindelijk in het station.
We geraken niet meteen probleemloos thuis, oh nee, beste jongens en meisjes, slechts één halte verder en deze trein is al kapot. We stappen drie keer over, pogen de redding van een roodneuzige Engelsman, vertrouwd met het glas, maar dan, en het is nog geen tien uur, staan we wederom in Antwerpen. Op kot doen we de was, alles in de juiste tassen, hopelijk niets vergeten, en moeder Liesbeth brengt ons naar Halle.
8 – Marokko
Dag 1
Wanneer we fris en vroeg, ‘s ochtends nog voor het achtste uur, in het donker van de afdruipende nacht, elkaar de hand toesteken, toont de bronzen bakker op het kruispunt zijn eeuwige glimlach. We controleren elkaar op enthousiasme en correct ingevulde papieren. Daarna zitten we op de trein, hete koffie en inreisdocumenten op het tafelblad. Geen menigte onder de gewelven van Zaventem, net gedragen door enorme, stalen ribben. We speuren over kaarten, laten onze pas scannen en geraken probleemloos op de vlieger.
De stad is bijna duizend jaar oud, gesticht door overspel; beschermde vestiging tegen de bedrogen echtgenoot. Doorheen de eeuwen groeiden hier nieuwe architecturale experimenten op de smeulende restanten van vorige pogingen.
Onze bus rijdt naar het Djemaa el-Fna, uitgestrekt plein in het centrum van het oude quartier. Overweldigend om hier rond te wandelen. Schelle muziek tussen markters met schapenhersenen in de aanbieding, of dansende slangen rond de schouders van verraste toeristen die kijken naar de rondspringende aapjes. We volgen een lange winkelstraat, links en rechts horen we het geroep van verkopers, want met elke nieuwe steeg ontstaat er een souk. Zo gaat hier de naam van een markt. En aan het einde van deze onbegrensde reeks suikerpasteien, namaak merknamen en stapels felgekleurde, sterk geurende kruiden krijgen we de kans onze valies te dumpen op het stapelbed van onze gedeelde kamer en een positieve boodschap te sturen naar het thuisfront.
We keren terug richting het plein, overtuigd daar later diner te vinden, maar gebruiken daartoe een omweg; sikkelvormig. Pas na pas tussen ruwharige katten, karren getrokken door oude mannen met witte keppels of muilezels waarvan we de ribben kunnen tellen. Mierzoet gebak van gemalen noten, groen door pistache en overweldigend qua smaak. Marokkaans aardewerk tussen geëtaleerde tegels, eenkleurige tajines en goedkope rommel, maar ook gebouwen gehuld in tapijten, en kraampjes met geurende producten als wierook en arganolie.
Ons eerste ticket, voor de Ben Youssef Madrasa. Deze middeleeuwse school onderwees voornamelijk theologische thema’s, maar daarvoor zijn we niet hier. Het binnenplein is een meesterlijk samenspel van materialen, vormen en kleuren, uniek en overstijgend in haar aard. De sobere vloer bestaat uit vaalwitte rechthoeken marmer, waar centraal een eenvoudige waterpartij rust schept. Twee fonteinen en onder het kabbelende oppervlak een ruitpatroon van het hier typische tegelwerk. Links en rechts wandelen we in de schaduw van twee inhammen, verbonden met de centrale ruimte door vier paar vierkante pilaren. Tot ooghoogte gaat alles gekleed in verbluffende zellige tegels, waarvan de geometrische patronen schijnbaar eindeloos terugkeren, maar tegelijkertijd steeds uniek blijven, en enkel reflecteren in de steeds ongebroken symmetrie. Daarboven al even onmogelijk stucwerk, puur wit, maar tot leven gebracht tot haarfijn snijwerk. Ritmes en patronen, soms van bloemen, maar meestal bespeurt het nauwkeurige oog een gestileerde Koranvers in kalligrafisch schrift. Cederhout bekroont de ruimte, want de groen gelakte dakpannen kunnen we niet zien van binnenuit. Zoals de rest van deze prachtige binnenplaats is het houtwerk tot in de minutieuze details uitgewerkt, met nieuwe motieven die het menselijke oog overvallen. We erkennen subtiel ook een Grieks-Romeinse erfenis, maar deze plaats is eigenlijk buitenaards. De koepel van de belangrijkste gebedsruimte bestaat eveneens uit cederhouten veelhoeken, beschilderd met natuurlijke kleuren. Rondom zien we de rest van het complex. Tientallen kamertjes, niet groter dan een kubieke meter of drie, waar middeleeuwse studenten hun lessen leerden.
Even terugkeren tot de stoffige stegen van een imperfecte wereld, over pleintjes met gezellige eethuizen en kraampjes vol uitgestalde waren. Pigmenten koop je per gram, gekleurde draad per meter, of het tapijt afgewerkt moest je dat verkiezen. De kat krijgt een kippenkop en kauwt gulzig onder een stoel. De koepel van Almoraviden, het oudste bouwwerk van Marrakech, is tegen dit uur reeds gesloten, dus we stappen verder richting de ritmiek tussen de benen van de massa.
De zon staat laag, werpt lange schaduwen en verft alles oranje. Maar de avond begint pas, het plein slechts halfvol en we hebben reuzenhonger. Rammelaars, trommels, toeters uit een vorig tijdperk; al dat lawaai jaagt ons naar stapel gekookte slakken, piramidaal gestut op een kruidige, bruine bouillon. Onze eerste hap. We doorkruisen de markt, slingeren tussen overdekte kraampjes en bestellen ons een aardewerk vaas om te delen. Daaruit tovert de chef een stel vleesbrokken, stukken tong en hersenen, niks gaat hier verloren, en daarbij krijgen we wat brood. Daarvoor aten we elks een kom harira, soep van kikkererwten en linzen, vet door olijfolie en voor ons samen net een halve euro.
Een knoop van rijvakken scheidt ons van de Koutoubia Moskee, vernoemd naar de vele boekverkopers die in eeuwen vervlogen hun waren aanboden onder de schaduw van haar minaret. In het licht van de vallende avondzon kleurt haar zandstenen gezicht een zacht oranjegoud. Sobere vormen bekleden haar spits, enkel de kroon steekt zich af in turquoise tegels. Slechts de helft van het gewelf staat nog, op de ruïnes van een middeleeuws paleis. De wederhelft bestaat slechts uit een rooster stompjes, uitstekende halve meters van zuilen die ooit meer moskee droegen.
We keren terug naar een dakterras met zicht op de markt, het plein volledig gevuld, duizenden hoofden vloeien in een zee van dwingende stemmen. Ook de klanken van toeters en rammelaars blazen over onze Tajine, en de zon zakt weg achter de hoge minaret waar we zonet nog zaten. Ze staat in brand. We genieten van het malse lam en de bijhorende groenten, maar zijn volledig uitgeput. Onderweg proef ik nog een suikerbom vol noten, op het hostel douchen we om de beurt in de kleine, stomige badkamer, en voegen ons bij de ambiance op het dak.
We praten met een oude Canadees, zijn stem herkennen we uit donkere muziek, en hij vertelt ons de beste anekdotes uit zijn leven. Tuinarchitect, driemaal in India, de rest van de bol zag hij ook, en nu zit hij tegenover ons. We krijgen nog wat traditioneel gebak, maar druipen al snel af naar onze kamer. Daar slaap ik niet veel, het stapelbed naast me snurkt, het dakterras hult zich in vrolijk, maar niet volledig nuchter gelach, en vroeger dan gewenst gaan de eerste wekkers, dus zodra onze kamergenoten vertrekken slaap ik in om toch aan enkele uren bewusteloos door te brengen.
Dag 2
We brunchen op het dak, waar de zon ruim tijd kreeg om alles te warmen. De zoete muntthee helpt ons ontwaken, en tussen voorzichtige sippen plannen we onze dag in. We voegen ons in de drukte van de grote winkelstraat die ons hostel verbindt met de Jemaa el-Fna, waar aangekomen we enkele automaten proberen tot er één ons wat dirhams gunt. Volgende halte is het treinstation. We kopen onze tickets richting Rabat, en daaruit naar Fez. Nu reeds, want de dag zelf zijn ze mogelijk uitverkocht. En dan teleurstelling want hier hapert de dagplanning. Bij de bushalte herkende ze mij als Mick Jagger, maar twee haltes verder staan we zonder kaartjes voor Jardin La Majorelle. Die zijn blijkbaar enkel op voorhand online te kopen. We zouden over de koppen van verwarde toeristen kunnen lopen, we zijn niet de enigen met een probleem, maar in de plaats pakken we een taxi naar de Kasbah, de zuidelijke wijk van Marrakech.
Ik poseer voor Bab Agnaou, de meest imposante poort van Marrakech. Twintig jaar geleden stond mijn vader hier ook, met zijn babyzoon in zijn armen. Onderdoor komen we uit bij een groot plein. In de hoek staat een enorme eucalyptusboom, waarvan de schaduw over uitpuilende bakken kruiden valt. We lunchen op het dakterras van La Tanjia, een erg voornaam restaurant met zicht op het lokale leven. Het blijkt een uitdaging al de sterk smakende spiesjes binnen te krijgen, maar iets laten liggen zou waanzinnig zijn.
Achter dikke, afbrokkelende muren van aarde vinden we goed verstopt de restanten van het La Bahia Paleis. Tijdens de zestiende eeuw woonden hier de sultans met hun harem, maar na verval en burgeroorlog besloot een nieuwe dynastie de hoofdstad te verplaatsen, daar een eigen paleis neer te poten, en de rijkdom van La Bahia als grondstof te delven. In die zin voelt het als Pompeii, halve structuren, gebroken fundamenten, met reconstructies van de betegelde vloeren. Op de hoogste punten van het paleis, een eenzame schouw die nog staat, of het gewelf van een poort, wonen families ooievaars. We zien hun enorme nesten, strikken van stokken, en bovenop staan ze zij aan zij, naar elkaar te klepperen omdat ze niet kunnen zingen. Rechtstreeks uit de prehistorie. Binnen het complex is het muisstil. De paradijstuin is in vier kwadranten verdeeld, elks gevuld met rozen en compacte fruitbomen. We dwalen wat rond in deze enorme ruïne, profiterend van de rust en de zon. Ergens staat de minbar van La Koutoubia, dat is de eeuwenoude preekstoel van de moskee waar we gisteren de zonsondergang zagen. Slechts de helft van het ivoren en ebbenhouten inlegwerk resteert, maar het is net die staat van verval die het geheel zo veel charme leent.
Vlakbij bezoeken we de Saaditombes, eveneens verborgen achter hoge muren door opeenvolgende machtsfiguren, om barbaren als ons hier eeuwig te bannen. Nu betalen we zeventig dirham en grijpen we naar de camera in onze telefoon. We bewonderen de ondertussen vertrouwde combinatie van zellige, waar blauw overheerst in een zee van natuurlijke pigmenten, het bronzende stucco en de groeven van eeuwenoude blokken cederhout. Het eindwerk blijft echter uniek. Hier omkransen witte lijnen de patronen in de tegels, en de vormen van de tombes doen denken aan de Moorse parels van Andalusië.
We steken over en drinken verse muntthee op een dakterras. Naast ons verschijnen heerlijk uitziende spiesjes, maar wij zijn te uitgeput om iets te bestellen. We moeten even opladen in de zon, de wijsvingers over de plooikaart laten dwalen, en dan kunnen we verder.
Mijn laatste plan voor vandaag. We zijn de enige gasten in het Dar Si Saïd Museum; een paleis uit de late negentiende eeuw, gevuld met tapijten vanuit heel Marokko. De stoffen zijn mooi, getint met natuurlijke pigmenten, en geknoopt volgens oude patronen, maar het gebouw zelf is wat echt verbluft. Hier zijn de friezen verfijnder dan elders, met fellere kleuren en complexere vormen. Van zaal tot zaal, de gewelven zijn onmogelijk vertakt, de wanden gebeiteld volgens unieke lijnen en overal zien we gestileerde bloemen terugkeren.
Daarna verdwalen we in de straten van Marrakech. Die zijn eerst leeg, enkel bewoond door uitgewaaide katten, en de staalblauwe hemel tekent zich scherp af tegen de roze gevels die hoog reiken in deze smalle steegjes. We belanden in de souks, de winkelstraten van de Arabische wereld. Stapels kleren of gevlochten manden, iemand zit gehurkt ijzerwerk te lassen, elders liggen kussenslopen, handwerk van vrouwen uit de bergen, en sommige gevels hangen gepakt in prachtige tapijten, zo rijkelijk dat het gebouw eronder niet zichtbaar is. Daar ergens waar het doodloopt en we volledig verdwaalt zijn, staan een twintigtal tajines te pruttelen op een open oven. Twee grootmoeders snijden groenten voor nog eens zoveel maaltijden en wij wijzen naar zo’n schotel, en daarna naar onze buik. We delen geen taal, maar ze begrijpen ons probleemloos. De tafel vult zich met heerlijk eten, ook soep, vers brood, en thee krijgen we voorgeschoteld. Alles vers, gemaakt zoals het hoort, en heerlijk.
Uiteindelijk belanden we op een kalmer pleintje, waar de marktkramers hun goederen langzaam opruimen, om met zwaar beladen karren te verdwijnen in de mensenstroom onder de overdekte wegen. Met een zoveelste thee bekijken we dit proces van bovenaf, een dakterras waar goede muziek speelt.
Terug op de kamer spoelen we het stof van ons af, ik koop tickets Jardin La Majorelle, morgenvroeg, voor de drukte van de menigte. Op het dakterras zit ik te schrijven, ons gezelschap zwelt, maar toont zich oninteressant, dus gaan we op tijd naar bed, daar zitten we de laatste minuten te lezen, sturen foto’s naar huis, vertellen onze beste anekdotes van vandaag.
Dag 3
Ik sta op met een bloedneus, mijn tweede sinds kinderjaren. Maar de ochtend begint pas over enkele uren, dus ik wacht op de synchrone wekkers in onze gedeelde slaapkamer. Om acht uur rinkelt de kakofonie en wat later verschijnt het ontbijt. We kleden ons warm want het is nog koud, en later voorspelt men regen. Langzaam eten we van onze Marokkaanse deegwaren met omelet en confituur. Richting het oosten verdwalen we even, en de bus laat op zich wachten. Echter geen nood, extra tijd werd ingepland, en zodra we een plan B-taxi betreden verschijnt bus negen.
Het is fijn wat Frans te oefenen, de chauffeur spreekt namelijk geen Nederlands, en ons Arabisch stopt na ‘la shukran’, wat ‘nee danku’ betekent. Gelukkig zijn we meer dan op tijd, voor de drukte van de menigte, en met onze KU Leuven kaarten bewijzen we ons recht op korting. We zijn in Jardin La Majorelle, binnenkort een eeuw oud, het meesterwerk van de gelijknamige oriëntalistische schilder, en bewoond door een vliegend symphonisch orkest. Een soort herinterpretatie van de lokale stijlen, in felle tinten groen, geel, en blauw als lapis lazuli. Eerst als paviljoen, en daarna in de villa zelf, met elkaar verbonden door een nauwe waterpartij. Daarlangs wandelt een kleine kater, hopend zijn dorst te lessen. Een gestuurde chaos ontplooit zich rondom, velerlij mediterrane planten schikken zich naar elkaars aanwezigheid. Naalddunne stammen ontpoppen zich in groen vuurwerk, en onder deze palmbomen; yucca’s, agaves, meerkleurige bamboebossen. Diverse soorten cactussen vergroten den droge indruk, en samenwerking met de kiezels die hier het gras vervangen. Onder de schaduw van de bamboestengels groeien ook enorme tropische bladeren, en op schijnbaar willekeurige plaatsen staat groot aardewerk met bloemen erin.
De villa dient als museum. Als eerbetoon aan de Berbers, die het land al vele duizenden jaren langer bewonen dan de Arabieren die er nu de meerderheid vormen. De kunst oogt in makelij ietwat primitiever, maar de kleuren en vormgeving zijn complexer. We bespeuren ook een verbinding met zwart-afrikaanse kunst.
We nemen onze tijd en genieten zolang men dat toelaat. Want de bussen beginnen te arriveren, stapels Amerikanen voegen zich tussen zingende Tanzanianen, en we druipen af. Het geheel in bezit van Yves Saint Laurent, alleszins zijn fonds, en aangrenzend staat dan ook zijn persoonlijk museum. Het is het eerste moderne gebouw in Marrakech dat we mooi vinden, maar spijtig genoeg blijft de poort gesloten. Een nieuwe exhibitie bereidt men voor, en daardoor blijft het maanden ontoegankelijk.
Wijs besluiten we geld te sparen en stappend terug te keren. We verliezen elke westerling achter ons en belanden in lokaal gebied. Een barbeque op wielen geurt heerlijk, ook al staat hij te midden van drukte en lawaai. Gewaden met keppeltjes spelen tandloos iets wat dobbelstenen en een schaakbord benodigd, en over hun schouders eten wij de beste lunch van onze reis. Enkele spiesjes sterk gekruide kip verdwijnen in een nog warm broodje, gevolgd door kefta, een berg rauwe uisnippers en wat pikante saus. Met zijn mes hakselt de chef alles fijn, en we vergeten onszelf in deze authentieke sfeer. Verse muntthee erna.
Een eindje door de stad, stadspoort en het scherpe geratel van vespa en scooter. De vuile dampen vullen smalle straatjes waar onze ogen prikken en de marktkramers hun onzin proberen verkopen. We laten ons niets aansmeren, zien ook zelden iets leuks, dus op het zeldzame moment dat ik een mooie souvenir vind is dat een onverwachte overwinning. Eerst een blauwe etui van cactuszijde voor moeder, en wat later een zak kruiden die in combinatie met kokend water een natuurlijke slaaphulp worden. Voor vader, maar voor Lool zoek ik voorlopig succesloos verder.
Dat onderweg naar het Bahia Paleis. Een uitgebreid complex in meesterlijke neo-maghreb stijl, met fellere kleuren in complexere patronen dan we tot hier toe zagen. We tellen net genoeg dirhams, mogen binnen en we staan in de eerste binnentuin. Deze rust onder de schaduw van elegante fruitbomen. De appelsienen en bananen dragen vrucht, en overal zingen vogels. Het lawaai van de straten heeft hier geen plaats. De vier gevels gelijke op de Madrassa Ben Youssef die we zondag bezochten. De opeenvolging krioelende tegels, een foutloze symmetrie van blauw en wit, vervolgens het haarfijn ingesneden stucco, wit maar vergelend, vol patronen en sjablonen uit een hallucinatie, allen bekroond met het diepbruine cederhout dat door haar patina en eveneens prachtige snijwerk mooi afsteekt tegen de lichtblauwe hemel, kent haar gelijke niet.
Tot we de ambassadeurszaal binnen stappen. Elke ruimte een nieuwe explosie van ritmisch beschilderde gewelven en unieke zellige tegels. Een kleine binnenplaats kenmerkt zich door haar Grieks aandoende bekleding van puur wit met enkele diepblauwe accenten, versterkt door elementen van typisch Marokkaanse decoratie. James lijdt zwaar onder de drukte, hoewel we met niet meer dan vijftig zijn, als een opgejaagd dier vlucht hij voor elke Spanjaard of Hollander.
In de ruimere binnentuin poseren ranke cipressen en palmbomen. Centraal een kleine fontein vol rozenblaadjes, en in de halfschaduw gedijen canassen en mimosas. Aangrenzend ligt het grote binnenplein, een zonovergoten locatie met een vloer van mooi maar eenvoudig tegelwerk. Rondom bevinden zich houten luifels, levendig blauw met geel, en dunne pilaren sober wit.
Op straat vraag ik me af wat er zonet gebeurde, James weet het zelf ook niet zo goed. Maar het stoort nooit een dakterras te zoeken voor wat heerlijke thee. We zitten met zicht op hetzelfde plein waar we gisteren lunchten, maar ditmaal in de schaduw van een reusachtige en prachtige eucalyptus. We besluiten langzaamaan terug te keren naar het hostel, om daar even te rusten en ons te wassen.
Gelukkig ligt tussen daar en hier de Joodse wijk, afgeschermd door haar eigen muren, een daardoor heerlijk rustig. We besluiten toch het kerkhof te bezoeken, net geen euro. Witte grafstenen strekken zich uit, een grote open ruimte, bakkend in de zon, en helemaal stil. Duizenden witte blokken liggen kriskras door elkaar, aan de horizon de dunne okeren lijn van de stadsmuur, in contrast met de bijna zwarte inktvlekken van bolvormige cipressen en iets hogere palmbomen. In de verte drijven enorme wolkenpakken, donker aan de onderkant, en scherp explosieve vormen steken af aan de bovenkant door het stralen van de zon. We nemen onze tijd in deze oase van stilte.
Beiden gedoucht zitten we op het dakterras. Omringd door droge planten en stilte, we luisteren naar muziek en ik probeer te schrijven. Maar langzaam verdwijnt onze laatste dag in Marrakech, dus ik open mijn kaart en zoek. Aan de andere kant van de stad, nog steeds in het oude centrum, ligt een verborgen paleis. Een twintigtal minuten later staan we daar. De avond leidt zichzelf in en daarom is het hier zo rustig, bijna verlaten, enkel de opgeblonken koffieverkoper zorgt voor beweging en zijn glimlach doet het art deco gestileerde winkeltje stralen. De binnentuin zwelt van het fruit, de bomen groen en fris, bovenhoofd de dreigende wolken van eerder. De weelderige pracht van tegels en stucco is hier overweldigend. We trekken veel foto’s, blijven tot het sluitingsuur.
Op de grote markt bestellen we enkele borden gefrituurde vis, met vers brood en aubergine op Marokkaanse wijze. We eten met onze handen, en zitten tussen de inwoners van Marrakech. Alles smaakt heerlijk, en dat maakt de chefs aan de andere kant van het kraampje erg trots. Op tijd naar bed, maar onderweg daarheen, door de stad en haar straten, vul ik een doosje met snoepgoed. Een oude man toont ons zijn laatste tand en ik kies zijn lekkerst ogende kunstwerkjes. We pakken in, komen tot rust, maar voor de nacht valt komt het leven in het hostel tot bruisen. Een verjaardag, dat interesseert me niet, maar wel de aanwezigheid van twee Japanse studenten. Zolang er taart is praat ik met hen, oefen mijn taligheid. Gelukkig de dag zo af te sluiten.
Dag vier
Te vroeg in het station en blijkbaar is het dan illegaal de trein te bekijken. We komen in vrede, maar gaan weer, op zoek naar ontbijt. Platbrood met kaas aan de overkant van de straat, voor enkele rinkelende munten en wat geduld. Nu mogen we aan boord, zoeken de juiste cabine en de juiste stoel, en moeten ons zien te installeren voor de komende handvol uren. Op de rand van slaap met muziek, afgewisseld door een blik op het dorre landschap, en wat getokkel op m’n laptop.
Rabat is proper, de gebouwen zijn nieuw en helder wit. De hoofdstad is rijker, gevuld met welvarende diplomaten en moderne overheidsgebouwen. We voelen ons in de minder authentieke wijken van de Mediterrane kust. Een opmerkelijk niet- Marrokaanse hamburger met frietjes als lunch, en we plannen de komende twee uren in deze stad zorgvuldig. Rabat ligt aan de Atlantische oceaan, en een brede vaargeul begrenst eveneens haar noordoostelijke wijken. Daar vinden we een imposante maar nooit afgewerkte moskee. Van het religieuze gebouw zelf werden slechts de fundamenten opgetrokken, en de minaret, voorzien als hoogste der Maghreb, staakt halverwege na 44 meter. Afdalend naar het water krijgen we een prachtig uitzicht over het oude deel van de stad. We zien de kantelen en torens van de Kasbah, en waar Rabat stopt, slaat de oceaan zich woest tegen de rotsen. Water stuift vele meters de hoogte in.
Voorzichtig met onze tijd keren we terug. Onderweg zien we het gewone leven op de speelplaats van een vooraanstaande school. De jongeren reageren uitdagend wanneer ik een foto maak, maar dit beeld interesseert me en ze lijken plezier te scheppen in hun kreten. Vlak bij het station benutten we de Frans/Koloniaal/ Katholieke kathedraal als oase van rust. Een vereenvoudigde vorm van lokale stijlen siert dit gebouw en maakt het uniek. Ligt val binnen door hooggeplaatste ramen en kleurt riant de viering.
Nogmaals drie uur gerammel. Gestaag vergroent het landschap, maar het gras vormt slechts een dunne laag die als olie op water drijft, en de geroeste ondergrond breekt door overal waar het stof dreigt te overheersen. De heuvels met hun mediterrane begroeiing lijken steeds meer op Toscane, op z’n minst zolang de vuiligheid van een afgelegen dorp uit beeld blijft.
Het station ligt in Ville Nouvelle, en een blauwe taxi brengt ons efficiënt naar het oudere deel van Fez. We dalen af en beklimmen de nog drukke maar kalmerende hoofdstraat, waar we een handvol Marokkaanse empanadas kopen. De afwezigheid van scooters, hun smerige gassen en storende lawaai, is meteen treffend. Maar deze positieve stroom droogt op bij de bron wanneer blijkt dat onze kamer niet beschikbaar is. De hotelbaas spreekt geen Engels, noch Frans meer zodra we uitleg vragen en we belanden in een kleine kamer met een enkel bed. Gemoederen dreigen te ontsporen, emoties lopen hoog op en we weten niet meteen wat te doen. Bellen om thuis raad te vragen.
Stil pakken we alles terug in, online zoeken we naar goede alternatieven en de klok toont tien uur gepasseerd. Op de tippen van onze tenen sluipen we de trap af, waar we de sleutel achterlaten op de balie, om met bonzend hart en dakloos de duistere straten van Fez te betreden. Verdwaald tonen twee jongeren ons de weg, waarna ze ons lastig vallen tot we als bron van muntgeld uitgeput zijn. De eigenaar van het hotel is niet thuis, we moeten bellen, en hij zegt; over tien minuten ben ik daar. Wacht alsjeblieft even voor de deur.
Bij de langste tien minuten van onze levens, maar dan staat hij daar, onze beschermengel. We doen ons verhaal, blij met de prachtige locatie waar we stommelings op botsen, en hij ontzettend dankbaar voor deze eerste klanten in weken. We krijgen zijn beste kamer, er zijn toch geen andere gasten, redeneert mijnheer Melyani, en op het dakterras brengt hij een plato verse thee met gebak. We werken onze introductie af, maar voornamelijk wensen we alle drie te slapen, het is laat, en de hemel schittert machtig boven ons. De emoties van het afgelopen uur dwingen ons onder de lakens.
Dag 5
Zonlicht vult de vallei van Fez, de stad nestelt zich tussen twee heuvelruggen, en ons hotel ligt halverwege de noordelijke helling omhoog. Ondanks de felle stralen is het dakterras nog fris, waardoor de thee aangenaam verwarmt. We eten een vers ontbijt, met fruitsap en honing; eieren en chocoladebroodjes. Voor we de deur uitstappen, nodigt Omar ons uit voor het diner vanavond, en hij vraagt of we graag vlees eten.
De ochtend in Fez is rustig, het nadert tien uur maar de stad moet nog ontwaken. Zo vinden we ons bijna alleen in de Al-Attarin Madrasa; een van de vele scholen waar deze stad in de middeleeuwen zo bekend om was. Zolang de zon niet hoger klimt, blijft de hele binnenplaats gehuld in schaduw, waarboven de hemel een perfect blauw kleurt. Het cederhout toont haar leeftijd, groeven gesleten door regen, en de eeuwen tekenen zich in het stucwerk rondom. Desondanks glanzen de blauwe tegeltjes helder. Enkele Chinese studentes willen met ons op de foto. Geen probleem zeggen wij.
Even later, de bazaar doorgestoken, properder dan in Marrakech, komen we hen toevallig terug tegen, in een winkel bij de leerlooierswijk. Voor een aalmoes beklimmen we het dakterras, en krijgen elk een takje munt, tegen de vreselijke stank die hier langzaam opstijgt. We zien een open ruimte gevuld met ronde baden, net een veelkleurige en uitvergrote versie van een bijenkorf. Kleine figuren zijn aan het werk, drenken verse stukken leder in de baden, waar pigmenten hun tinten lenen aan de dierenvellen. Zo gaat het hier al eeuwen, wij kijken enkel, kopen niets.
Nogmaals doorprikken we het centrum, de kaart is verwarrend, maar we verdwalen niet. Omar is druk bezig zijn prachtige hotel te kuisen, de vloeren nat door het dweilen, dus voorzichtig kruipen we de trap op. Even hier om ons in te checken voor de vlucht morgen, snel weer buiten.
De markt ontpopt zich in al haar kleuren, stapels kruiden, alles wat ooit een schaap vormde, en een echte kamelenkop aan een draad. We ruiken snoepgoed gemaakt van noten en honing, en overal hangen kleren in de meest uiteenlopende stijlen. We dalen af richting de Bou Inania Madrasa, iets jonger, maar veel groter dan de madrassa van deze ochtend. Dat complex is tevens versmolten met een moskee, wat de ruimte een sacrale aura schenkt. De vertrouwde technieken en patronen bereiken hier hun zenit, niet zozeer door hun complexe natuur, maar vooral dankzij de opmerkelijk harmonische balans. De zon staat ondertussen hoger en schildert mee, een sobere helft staat tegenover een overgoten kleurenspel.
Buiten de muren van de oude stad, Fez-el-Bali, zoeken we de grote parktuin van een vergeten sultan. Een converserende kat, en daarna opengebroken wegen, versperren onze route. Met een omweg, en extra souvenirs daar gevonden, belanden we iets later dan gepland in Jnan Sbil. Rolt niet bepaalt van de tong.
Hongerig door de zon en het stappen zoeken we de rust van een klein dakterras met zicht op het park. Slechts twee andere klanten, een jong koppel, die na de lunch Belgen blijken te zijn. We blazen uit en bestellen enkele warme dranken. Daarna verrukkelijke spiesjes, sterk gekruid, en een gloeiend hete tajine. Een Marokkaanse fanfare passeert onder de bomen en we converseren kort met onze landgenoten.
Jnan Sbil is stil, ondanks de vele wandelaars. Zuiderse vogels springen van tak naar tak boven ons en zingen uitbundig. Eeuwenoude eucalyptusbomen, hun houten stammen massief en onverwoestbaar, maar lange slierten bladeren, elegant en slingerend in de wind, staan tussen cipressen en palmbomen, bijna even hoog. Over het meer kijken we uit naar een vesting of ommuurd paleis, en het water staat erg laag. Hier liggen we in het gras, de zon over ons, er is muziek en ik lees. Zo verstrijkt de tijd, ze heeft geen vat op ons.
Einde van het hoofdstuk, fijn om naar de mensen te kijken, de meest uiteenlopende levens passeren voor onze ogen. We willen Fez vanuit de hoogte zien, vanop een heuvel waar enkele ruïnes langzaam afbrokkelen.Even wandelen langs de stadsmuur met haar kantelen en grote poorten, en dan begint onze beklimming, temidden van een uitgestrekt kerkhof dat de golvende vormen van de heuvels volgt. Voorzichtig stappen we tussen de graven en zerken, langzaam opklimmend met de hete zon op onze rug. Rondom duizenden witte graven.
Onze geïmproviseerde weg blijkt niet evident te volgen, maar we geraken boven. Een enorm fort waakt over de stad, haar kanonnen opgesteld richting het Iberische schiereiland. Verder ook twee tombes, weinig resteert, het uitzicht prachtig langs beide kanten. Weg van de stad zien we Toscaanse heuvels vol donkergroene stipjes, en de donkere roosters van geploegde akkers. Met wat moeite belanden we terug op hotel.
Daar wordt er gedoucht en gerust. De avond begint te ontwaken, mijnheer Melyani werk aan het avondmaal. Binnen op de bovenste verdieping, want buiten is het koud, met elks een tajine, verse groenten, een schijf appelsien op z’n Marrokkaans, en platbrood voor de saus op te kuisen. We praten tot laat met onze hartelijke en ontzettend sympathieke gastheer, over zijn land, stad, lang vervlogen jeugd, maar ook recentere dagen. Voor dit gebouw hotel werd, was het zijn museum, en de kunstige inrichting en antieke objecten resteren nog om Omar’s woorden te getuigen. Spijtig genoeg kunnen we het niet later maken, onze vlucht vertrekt morgenvroeg.
Dag 6
Gewekt door het gebed van Omar, gelukkig gevolgd door een stevig ontbijt. Hij wandelt met ons door de verlaten en nog donkere steegjes van Fez, tot we opeens voor een taxi staan. Daar geeft hij ons zijn nummer, om in contact te blijven, en we staan samen op foto. Onder de volle maan.
De luchthaven is van bescheiden formaat, maar geeft ons geen problemen. Wachtend op de vlieger koop ik nog een laatste souvenir, en daarna is het drie uur en langer onderweg. Lezen en schrijven, zoals steeds. Het openbaar vervoer hoort ons gevloek niet, en brengt ons zonder haast thuis.
9 – Parijs
Dag 1
Vier in de wagen, vader aan het stuur en we vertrekken vroeg. Het verkeer zit goed mee, en terwijl ik de laatste paginas van mijn saga lees, smeert Lool ontbijt. Ongeveer halverwege spelen ze Pink Floyd, waarna het radioniveau daalt, en ik kort kan slapen. We rijden het centrum binnen en zien de Eiffeltoren.
We komen bovengronds, bagage over schouders en op wielen, maar de koude snijdt onze gezichten. Op z’n minst is het droog, voor morgen hetzelfde weerbericht. Ik leidt de weg richting ons hotel, vlakbij, en onderweg passeren we voortdurend prachtige boetieks, gevuld met unieke stoffen en exotische kleuren. Ons geluk loont; de kamers zijn reeds beschikbaar, dus daar kunnen we onze tassen kwijt. Dan kan de reis beginnen.
Quartier Latin; het ontwikkelde en gezellige hart van Parijs. Ateliers vol zelfgemaakte kledij en juwelen, geïnspireerd op verre culturen, elk stuk origineel. We verkennen de wijk, tussen schoenen en handtassen, en zolang we de winkel binnen mogen, profiteren we van de achter vitrineglas gekapselde warmte. We stoten op de poorten van Saint-Germain-de-Prés, bij de oudste kerken van de stad. Buitenzijde nietsvermoedend, maar de binnenkant recent gerestaureerd, fel en levendig; de gewelven blauw, gepeperd met gouden sterren, en de wanden bespannen door patronen van ritmische sjablonen.
We dalen af richting de Seine, in de sporen van Dolores die hier enkele maanden eerder met haar vrienden van het vijfde een schoolreis doorbracht. Ze brengt ons voorbij Musée d’Orsay, dat archetypisch station met het enorme glazen gewelf en de uitstraling het centrum van de wereld te zijn. Maar vandaag gaan we naar een ander museum. Een korte stop langs een lunchbar, waarvan de uitbater naar ons besluit Vietnamees is.
Napoleons tombe past nauwelijks binnen Parijs, en hem bezoeken past al helemaal niet in ons schema, dus we wandelen slechts langs Hotel des Invalides; kopergroene kanonnen en de Eiffeltoren in de verte. Zijn gouden koepel achter ons wanneer we de Seine oversteken, het duo Grand-/-Petit Palais voor ons. Place de la Concorde schenkt ons haar zicht op de Ark, en we belanden op de rand van een ons onbekende modeshow. Achter in de rij van ons tijdslot; voor de deur van de Orangerie, waar Monet hoogtij viert.
Op advies van de jongste beginnen we met de kelder, waar andere kunstenaars hangen. Ik laat het in grote mate aan me voorbij gaan, we zijn hier met andere reden, en ook de expo over Matisse blijkt niet overtuigend. In de grote ovale zalen terug boven zien we de Lelies van Monet, meterslange schilderijen, terecht beschreven als meesterwerken van het impressionisme. Logisch dat Dolores hier naartoe wilde terugkeren. Tinten en vormen vloeien in elkaar over, alles zacht behalve het sterke blauw-paars van zijn penseel. We gaan zitten en laten ons verzwelgen door de kunst.
Het koelt af, een lange rij toeristen voor de deur. We wandelen door de Tuilerieën, de tuinen van het Louvre, dat voor ons opdoemt in al haar statuur. De zon, verdoken achter de wolken, en de bomen blijven kaal. Dolores leidt ons door de binnenpleinen en langs de poorten van het Louvre, richting het karkas van de Notre-Dame. Onderweg ontvluchten we de koude in een gezellige auberge, waar ik twee Japans sprekende dames afluister. Langzaamaan reanimeert de Franse staat haar religieuze hart, gekranst in stalen buizen, gestut met massieve houten skeletvormen, en dagelijks gefotografeerd door duizenden bezoekers.
Onze lange wandeling nu bijna volbracht, de laatste passen langs het gestaag stromende water van de Seine; handen in de jaszakken, dankbaar voor muts en het opdoemen van het Institut du Monde Arabe. Daar moeten we zijn. Vier kaartjes gereserveerd voor een bijzonder expo; aanleiding voor onze aanwezigheid. Sur les routes de Samarcande.
Een unieke collectie Uzbeekse stoffen vult enkele zalen op de tweede verdieping. Gewaden gesponnen met goud- en zilverdraad getuigen van de grootste vaardigheid, complexe vormen sieren deze onschatbare kledingstukken, en we plaatsen vraagtekens achter hun gewicht. Lichtiger, maar glanzend met gelijke kracht, zijn de zijden mantels. Hier stralen de kleuren onbevangen, diep, dan wel afwisselend licht. Buiten kijf slechts te dragen door royaliteit. De volmaakte paardrij- uitrusting, puur goud belegd met turkoois, vernedert menig sportwagen-fanaat zonder schroom. Een lust voor het oog, elk object verfrissend en verbluffend, het vergt tijd alles naar waarde te vatten.
De souvenirshop en daarna splitst ons verhaal in drie. Vader wandelt de kortste route naar het hotel, de metro wantrouwend waar Moeder en Lool op rekenen. Maar ik ben nog niet klaar met vandaag, dus ik volg mijn eigen kompas. Het begin van de avondmis in de ene kerk, vervolgens het loodzware Pantheon met haar uitpuilende koepel, schemering langs de Jardin du Luxembourg en nog voor het einde van dezelfde avondmis beluister ik haar laatste zangen in een andere kerk.
Op de kamers niet gemist, eerst moet gedoucht, en huiswerk voor de humaniora studente; haar laatste semester daar. Ik vraag Tati om de beste restaurants, maar haar tips zijn te befaamd en allen reeds volzet. Op goed geluk door de straten, tot een gezellige, in schaduwen gehulde bistro, waar voor de deur zoute zeebeesten slapen op ijsgruis en binnen de klassieke gekostumeerde kelners fles na fles champagne ontkurken. We genieten van ons feestmaal, proost op een Parijse verjaardag.
Nog zo’n tip van onze Tante; zo thuis in deze stad. Voor het glas achteraf en misschien wat zoets gaan we op zoek naar La Palette; een echte bruine kroeg, oud en authentiek, tot leven geblazen door goede muziek, bevlekte spiegels aan de muren, erboven en tussen olieverf schilderen van kleine, lokale talenten. Een tweede drankje volgt het eerste en tussendoor snoepen we met drie van een moelleux. Slechts met ons drie, want Dolores werkt haar schooltaken af. Na een dapper derde glas sluiten ook wij af; gelukkig ligt ons hotel om de hoek.
Dag 2
Zwart gelakte balken, oud hout, een lichte sfeer draagt deze ochtend. We vullen onze borden met Franse kost, drinken thee, drinken koffie. Praten over goed slapen, de plannen voor vandaag, de verjaardag van Moeder. Daartoe een zwarte tas, verstopt tussen vader en mij, cadeau’s van ons drie erin. Heerlijke pralines, pure chocolade onder een gouden strik, en thee uit Uzbekistan, gisteren gevonden tussen de souvenirs van de expo. Zwaarst, een reusachtig fotoboek, past slechts met moeite op ons reeds overvol tafeltje. Betoverende beelden van India, voor een volgend avontuur.
We laten onze bagage achter bij de balie, en stappen het minder frisse Parijs in. De koude van gisteren verloor deze nacht het scherpe van haar gefluister. Enkel de Seine over en we staan voor het Louvre, zo belachelijk veel te groot. Over binnenpleinen, langs vleugels en we volgen de gestaag toenemende drukte tot voor de wereldberoemde glazen piramide. Daar scharen we ons achteraan de rij van tien uur, ondertussen veel foto’s makend van dit opwindend contrast. Het klassieke paleis; fijne details en complexe decoratie tegenover de verraderlijke eenvoud van de moderne structuur waar we nieuwsgierig in afdalen.
Natuurlijk licht vult de onderaardse ruimte, grijs geel door natuurlijk gesteente, waar kleurrijke gestaltes de eenvoudige lijnen van de architect doorbreken. De zilveren krulvorm van een wenteltrap is opvallend mooi, en ook de vierkante cassetten in het plafond versterken de hegemonie van eenvoudige vormen. We zoeken eerst de vestiaire om elke overbodige gram te verliezen, en gaan daarna op zoek naar de voorlaatste dag van de Uzbeekse tentoonstelling.
Onze tickets gescand en twee slangenkoppen begroeten ons, naar schatting meer dan vijfduizend jaar oud. De volgende zalen leiden ons op chronologische wijze van dat startpunt door de Uzbeekse geschiedenis, tot aan het einde van de middel- eeuwen. Griekse veroveraars, daar gebracht door Alexander de Grote, vormen het eerste hoofdstuk. Zij boetseerden de eerste beeldtenissen van Boeddha, en brachten daarbij hun klassieke kunde ten berde. Wanneer steppevolkeren later Centraal-Azië verenigen, etst een nieuwe Indische invloed zich in de sculpturen en muurschilderingen.
De Arabische verovering en consequente integratie in de Islamitische wereld brachten de meest dramatische ommekeer. Nieuwe vormen van kalligrafie, die weerspiegelen in geborduurde patronen van kostbare gewaden en zich vertonen tussen de tegels van grote paleizen, kleuren de kamer rijker dan het aardewerk van daarnet. We vorderen niet met gelijke pas, dus terwijl we moeder afwachten, wandel ik even door de Richelieu vleugel van het Louvre, tussen middeleeuwse beelden die de satijn en goud gevulde kamers decoreren.
Het laatste stuk zoeken we op in de tegenoverliggende ruimte, de permanente collectie van Islamitische kunst. ‘De Ambassadeurs’ vertegenwoordigen hun lang vervlogen volkeren op een muurschildering achtergelaten onder de assen van Samarkand na de afbranding van de stad door Genghis Khan, en pas recent herontdekt op Pompeiaanse wijze. Diverse klederdracht zorgt voor onderscheid, maar hun begeleider, een prachtige, witte olifant, trekt het meeste aandacht. De zalen vertakken zich eindeloos; een mozaïeken vloer uit een Libanese kerk, een Indische stofborstel gemaakt van pauwenveren in goud vol saffieren, rijkdom en pracht zonder grens. Het doet fysiek pijn om het Louvre te verlaten zonder al die schoonheid dagenlang te laten bezinken.
We komen bovengronds en staan tussen flitsende camera’s. Aan weerszijden honderden amateurfotografen met duur ogende apparatuur. Aanvankelijk begrijp ik hun interesse voor ons verschijnen niet, maar gaandeweg, terwijl we langzaam voorwaarts schuifelen, realiseer ik dat we tussen modellen wandelen. Tussen elk van ons pronkt er een handgemaakte figuur, en sommigen van de toeschouwers kunnen hun enthousiasme niet bedwingen. De massa beweegt zich over de straten, ontregelt het verkeer, en die chaotische kans benutten we om te ontsnappen.
Ik gids ons langs het Palais Royal, waar een honderdtal afgestompte zuilen de binnenkoer in ruitpatroon vullen. Ze zijn allemaal van een andere hoogte, de meesten reiken slechts enkele tientallen centimeters. Lool en ik plaatsen onszelf ergens als standbeelden in dat koninklijk hof. Bloesems schilderen de aangrenzende binnentuin lichtroos.
Onze gewenste lunchbar reeds volgeboekt, haasten we ons naar Centre Pompidou. Daar ligt hopelijk het laatste exemplaar van de catalogus die we in het Louvre niet vonden; het boek dat de tentoonstelling van deze voormiddag in prachtige beelden vat. Een tweede tegenslag; ook hier verdween het laatste exemplaar van de schappen, pas zonet verkocht. Omdat lekker eten altijd troost, vinden we onszelf met vier unieke feestmaaltjes in Café Beaubourg.
We moeten niet ver, de Bourse de Commerce is vlakbij. Het imposante, ronde gebouw doet denken aan het Pantheon in Rome, maar dit Pinault museum stamt uit het begin van de industriële revolutie; natuurlijk licht overspoelt de ruimte door de enorme koepel van staal en glas. Daaronder vertegenwoordigt een al even reusachtige fresco de vier windrichtingen, vol symbolische voorstellingen van de continenten en hun culturen.
Voor de recente renovatie liet Tadao Ando, vermaard Japans architect, een metershoge betonnen cilinder plaatsen, bijna tot tegen de binnenwanden van de Bourse. Het perfect ronde en mooi gladde van deze moderne toevoeging contrasteren magisch met de klassieke uitstraling van het oude gebouw. Binnen dit architecturaal experiment staat eigentijdse kunst, maar we zijn hier voornamelijk om te proeven van de sfeer die deze bijzondere ruimte uitstraalt. Afwisselen interesseert ook het ander werk van de omliggende zalen; nieuwe ideeën door nieuwe vormen, kleuren en technieken.
Helaas loopt weldra ons parkeerticket af, wat ons huiswaarts dwingt, richting de valiezen in het hotel, voorbij de Japanse theewinkel, waar Dolores en Moeder nog kort twijfelen over dewelke nu juist het lekkerst klinkt. De wagen wacht ons op, de koffer terug vol en binnen de Périphérique bolt het verkeer slechts gestaag. Jammer Parijs te verlaten, we zwaaien haar uit, dankbaar voor het feestelijke weekend, en opgelucht dat de snelwegen ons de komende vier uren nauwelijks hinder bieden.
10 – Laon & Parijs
Dag 1
Laon is een klein gehucht aan de horizon, zo’n honderd meter boven de vlakte van Picardië. Vogels zien het stadje en haar L-vorm, naar de contour van haar dragende heuvel, maar iedereen kan van ver de reusachtige kathedraal zien, een bijna duizend jaar oude tempel die het geheel domineert. Ons appartement ligt er vlakbij, de ramen van de tweede en derde verdiepingen openen zich tot een middeleeuwse binnenkoer met spits torentje en gotisch gesneden steenwerk, en over het dak aan de overzijde verschijnt de ruwe grijze kathedraal.
We installeren de bedbank en gaan op verkenning, de straten allen nauw en oud. Het gebouw is eigenaardig, het heeft meer torens dan gebruikelijk, en zelfs dan blijkt dat het er oorspronkelijk meer moesten worden. We staan voor de ingang aan de westgevel, en twee identieke torens rijzen de hemel toe, op de achtergrond nog eens zoveel, want beide façades van het transept kregen er eveneens. Zo imponeert het geheel op katholieke wijze, maar in de details lijken we heidense elementen te herkennen. Twee dierenkoppen flankeren de centrale poort, een nijlpaard, in de hals gestoken door een dolk, en een neushoorn, gebonden met een dik, stenen koord. De torens werken zich op in zuilengalerijen en raampartijen, complexe vormen, hoger en lager naast elkaar, zonder loodwerk, zodat het blauw van de hemel zich overal door de structuren dringt en hen opblaast met natuurlijk licht. Vanaf de bovenste verdiepen kijken zestien gehoornde ossen op eens neer, daarboven levensgroot, maar voor ons vanop het plein net iets kleiner. Deze beelden eren de dieren die eeuwen geleden de steen versleepten om de kathedraal op te bouwen.
Binnen is alles sober wit, maar evenwel de architectuur imposant. De zuilenrijen langs beide flanken werden verdeeld in vier verdiepingen, hun lijnen trekken het oog hemelwaarts. Onderweg zien we de onvertrouwde decoratie van de zuilen, want elk van hen wordt omringd door minstens vier, maar vaak meer, kleinere zuiltjes, zodat het geheel veel weg heeft van een orgel en haar pijpen. Boven het centrum van de kerk staat de vieringtoren, hoger dan de gewelven, zodat de zon vrijelijk de enorme ruimte kan binnenvloeien. Acht armen dragen hier het piramidevormige dak, vier voor de diagonalen, en nog eens vier daartussen, wat ons doet denken aan een enorme octopus.
We wandelen verder door Laon, de straten eerder verlaten, gordijnen gesloten langs de meeste ramen, afbladderende verf en roest waar ooit ijzer glansde. Hier verstopt zich geen rijkdom, althans geen financiële. Op het knikken van de L vinden we een tweede kerk, kleiner dan de vorige maar ook mooi. Vader en Lool houden het zo voor bekeken, en keren terug naar het centrum; ik wandel verder, op zoek naar een uitgebrande abdij die hier volgens het internet ergens staat.
Ik ken de weg niet, dus ben soms verplicht ommekeer te maken, maar uiteindelijk kom ik langs een reeks middeleeuwse muren, een vijftal meter hoog en ritmisch gesterkt door steunberen. Uiteindelijk vind ik een plaats waar de hoogte meevalt, en voorzichtig klim ik erover. Niet veel verder vind ik wat ik zocht; de lege ramen, waardoor groene armen zich spreiden en de verbrokkelende gevel bedekken. Voorzichtig verken ik het domein, herken de oude glorie in de friezen rond de ramen, beeld me in hoe hier ooit gesluierde monniken leefden, en probeer dat alles te vatten door de lens van mijn camera.
Op de weg terug zie ik nogmaal de enorme kathedraal van Laon in de verte, een warm goud geschilderd door de laaghangende zon, en ik kan het niet laten haar nog een keer te betreden, om de grote rust van haar binnenste beter in te prenten. Thuis maakt vader carbonara, en met Lool ga ik op zoek naar een biertje. Alles smaakt heerlijk, en door het venster aan de eettafel zien we de nuchtere blikken van de ossen. We sluiten de avond af door te profiteren van de enorme flatscreen-televisie en kijken een comedy-show. De wekker staat klaar voor acht uur.
Dag 2
Twee uur onderweg, en al bij al valt het verkeer goed mee. We zoeken onze weg met de gsm, want het oude wagentje van vader mist een GPS. Op hotel zijn ze blij ons te zien, maar de kamer wordt nog gekuist, zodat we onze bagage afgeven en alvast de stad induiken.
We dalen richting het hart van Parijs, de voet van Montmartre achter ons, en we passeren eethuis na bakkerij en traiteur, waarvan we de gezelligste uitkiezen om drie quiches te kopen, een lunch voor als straks de tijd dringt. Het eerste ‘t beste koffiehuis springen we binnen, een plaats om goed en wel wakker te worden, met een deftig ontbijt en hete koffie. Verder ook uit fruitkraam, uitbundig geëtaleerd, zodat de verzameling vruchten een spel van vorm en kleur wordt. Ergens opent de stad haar sluisjes, en water stroomt langs de straatkanten, bladeren en andere vuiligheid meeslepend; opruimend.
Onze eerste halte ligt vlakbij. Onder toezicht van Napoleon III bouwde Parijs 150 jaar geleden het Palais Garnier, een operagebouw dat qua omvang haar eigen wijk vormt en waarbinnen de gemeenschap dansers en artiesten leven als in een dorp verheven boven de rest van de stad. De zaal zelf is op dit uur helaas gesloten, we horen het galmen van neerkomende voeten op de houten theatervloer en accepteren de generale repetitie als verklaring. De inkomsthal en foyer daarentegen imponeren en stellen niet teleur. Het verbaast niemand dat dit project indertijd vijf keer zoveel kostte als de Eiffeltoren, want waar ons oog dwaalt zien we slechts goud en marmer. De invulling van het Operagebouw is extravagant tot in het extreme, bij alles een schepje erbovenop, de kostbaarste gesteenten, complex gesneden, behangen met kostbare stoffen en door zware lusters van kristal met licht gevuld. Het Franse volk vier hier bij elke vierkante centimeter haar glorie.
Buiten zit de temperatuur goed, hoewel de zon zich verschanst en het met momenten druppelt. Voor de zuilen van Sainte-Madeleine genieten we van onze quiche, compact maar vullend, verfijnd als patisserie en ook bij de duiven populair. Deze kerk stamt uit dezelfde periode als het Palais Garnier en toont zich langs de buitenkant als een reusachtige Grieks-Romeinse tempel. Het contrast met de binnenkant kan nauwelijks groter, waar we opnieuw goud en marmer zien, alles belicht door drie dakramen in de drie koepels die het plafond vormen. Vanavond speelt men hier de vier jaargetijden van Vivaldi, maar daar zullen we niet bij zijn.
Door de brede boulevards van Parijs, de gevels perfecte kopieën van elkaar en alles geboren uit het brein van Haussmann. De ronde daken het grijs van zink, onder de hoge, brede schouwen, gedragen door klassieke gevels van beige natuursteen. Zo op weg naar het Louvre, eveneens gesterkt door de perfecte samenhang van haar vele en lange gevels. De tuin voor het museum is een fris groen, waar jonge bloemen zich overal tussen werpen met hun levendige kleuren.
Paasmaandag houdt niemand tegen en het hoogseizoen overheerst hier het sterkst. De drukte kan over de koppen lopen, maar we scharen ons achter aan de kortste rij, die voor de online gereserveerde tickets van veertien uur. Zo besparen we ons een oefening van geduld en we hebben de vrijheid onze eigen kunst te kiezen. Overtuigd de kop en de massa eerst af te bijten volgen we de pijlen richting de Mona Lisa. Door volle galerijen en verschillende trappen op belanden we in een mensenstroom. Onderweg daarheen zien we de prachtige Nikè van Samothrake, een gevleugelde godin die haar hoofd en armen mist, en desondanks doorheen de millennia bezweert vanop haar stenen schip. De weg terug ziet Napoleon levensgroot in Rusland en Egypte op doek, de eveneens armloze Venus van Milo, borst ontbloot en omsingeld door toeristen. Ook emotionerend is het meesterwerk van Canova, Psyche tot leven gebracht door de kus van Cupido, door hem tot leven gebracht uit sneeuwwitte marmer, twee figuren uit de klassieke mythologie in het diepst van emotie.
Het Louvre kent geen grenzen, we blijven verdwalen. Uiteindelijk halten zelden onze wandelpas, slechts echte topstukken brengen ons nog zover. We pauzeren bij enkele objecten ouder dan onze beschaving. Eerst verwonderen we ons over een zorgvuldig bewaarde mummie, ingepakt door vaardige handen in honderden perfecte laagjes linnen, daarna vol Egyptische symbolen geschilderd en vandaag bewaard achter glas in Parijs. Een aangrenzende zaal toont restanten van een Perzisch paleis, het paleis waar meer dan tweeduizend jaar geleden keizer Darius woonde, heerser van Griekenland tot India, eveneens Farao over Egypte, en fragmenten van die rijkdom mogen wij aanschouwen. Het opvallendst is een enkel kapiteel, ooit tussen honderden anderen in een zuilengalerij die deel van het paleis droeg. Het kapiteel is vijf meter hoog, vervaardigt uit een blauwgrijs gesteente en werkt zich boven enkele abstracte vormen en krullen op tot twee immense stierenkoppen. Hun strenge ogen kijken op ons neer, en ze dragen balken dikker dan de meeste bomen op hun schouders, het hout omkranst door hun oren en nog steeds scherpe horens.
Ik kan het niet laten nog even te blijven gaan, terwijl Vader en Lool een tafel opzoeken en de daarbij horende verfrissing. Want ik wil kijken naar de ogen van eeuwenoude grafportretten, gevonden in de Fayoum, een Egyptische oase, waar men enkele eeuwen voor Christus besloot de doden te herdenken en bewaren aan de hand van levensechte schilderijen. Ze kijken doorheen de menselijke geschiedenis naar mij, en zien hoe ik de trap met twee treden tegelijk oploop, om Vader en Lool niet te lang te laten wachten. In de Salle Apollon, rijkelijk bekleed zoals de paleiszalen van Parijs dat horen te zijn, liggen de kroonjuwelen van de laatste Franse monarchen. Het schittert van de diamanten en de smaragden, sommigen zo groot als kattenogen en hun gloed verdwijnt in het niets in vergelijking met de magische maanglans van de enorme zuidzeeparels die in bosjes aan de diademen hangen.
Lool speelt voor wegwijzer wanneer ik haar bel en zodra ik me bij hen voeg, verschijnt een derde cocktail op tafel, zo hebben we alle drie ons drankje. We kaarten na, doen suggesties voor vanavond en volgen de klok. De metro draagt ons diep ondergrond richting Montmartre, waar we even pauzeren in onze chique art-deco kamer.
Halverwege de berg op belanden we in de gezellige straatjes van deze wereld- beroemde wijk, elk pand een bar, bistro of restaurant, dus de keus valt niet gemakkelijk. We beginnen met een tweede ronde in een bruisende art nouveau bar, drie prachtige glazen op tafel. Door het grote raam of de vele spiegels aan de wand kijken we naar buiten, waar het weer almaar slechter wordt. Daarna duiken we een klein restaurantje binnen, waar de gastheer ons ontzettend hartelijk ontvangt, vol enthousiasme en vermoedelijk niet langer volledig nuchter. We eten heerlijk, eenvoudig maar alles naar behoren, aan de wand een stille film van Charlie Chaplin en wanneer na afloop alle digestief-flessen helaas net soldaat blijken, sterkt dat enkel ons vermoeden.
Dag 3
Vandaag niet veel plannen, dus we slapen uit en ontbijten rond half tien. De art deco eetzaal van het hotel biedt ons twee buffetten, het één eerder zoet, het ander zout, waar we langsgaan en onze borden vullen. Daarbij krijgen we fruitige thee, en Vader een cappuccino. De klassieke combinatie van spek met eieren maakt ons klaar voor onze tweede dag in Parijs, en de afluister van een paar chocoladebroodjes schenkt ons de zoetheid van een goed begonnen dag.
We kruipen ondergronds, in een netwerk van tunnels en gangen, waar om de zoveel tellen een slang op rubberen banden voorbij raast en na de juiste lijn te vinden, voegen we ons in dat systeem. Het gaat erg vlot, moeten niet wachten bij onze enige overstap en zijn onder de indruk wanneer we arriveren op onze bestemming. Daar groet de zon ons vanachter de wolken; een zacht licht waait tussen het groen van Vincennes.
Doorheen de eeuwen heen werd hier in naam van de troonbewoner te Parijs een complex opgetrokken. Een ophaalbrug laat ons over de brede en diepe sloot, vierkantig naar de contouren van een stel rijzige muren, toren op de hoeken maar ook daartussen. De binnenplaats bevat enkele magazijnen en stallen, die in het niet verdwijnen bij de twee kroonjuwelen van dit Chateau. Links het verfijnde Sainte-Chapelle, toonaangevend in de hoge gotiek van Frankrijk met haar spitse torentjes en verfijnde krullen, stekelige vormen en ragfijne structuren. Rechts beklimmen we de donjon, achter een eigen muur en nog diepere gracht dan die buiten. Deze toren metershoog boven het landschap, elke hoek een defensieve ronding waardoor de boodschap duidelijk blijft. Hier geraakt ongenodigd niemand binnen.
En na de veilig verschanste geboortes van enkele Franse koningen, historische evenementen als het huwelijk van Filips de Stoute bleek ook het omgekeerde waar. Want in latere eeuwen werd het gebouw een kerker, en binnen staan de muren gekrast vol namen van nu vergeten gevangenen. We ervaren een gevoel van grootsheid, een ambitie die generaties overstijgt, een uiting van macht en volharding, grenzend aan een overtuiging van eigen superioriteit en dat alles binnen deze muren fundamenteel bewezen.
Terug over de ophaalbrug vinden we lederen banken die diep veren zodat we er bijna in wegzakken. Borden rukken aan, met soep, salade en brood. Door de grote ruit zien we de grijze stenen van Chateau Vincennes en we spoelen onze lunch door met gloeiende thee. Vader drinkt een deca.
Achter het kasteel ligt een uitgestrekt bos, of eerder een in vele categorieën verdeeld natuurgebied. In contrast met daarnet wandelen we nu de botanische tuin van Parijs binnen, waar de bloemen rijkelijk het landschap vullen. Nagenoeg verlaten, onder silveren beukenstammen waar witte narcissen het tapijt vormen, en daarna tussen felroze bloesems van oude, knoestige fruitbomen. Op de waterpartij drijven schattige ganzenhuizen, wiens bevolking dan ook nieuwsgierig rond waggelt. Soms kwetteren ze naar elkaar, soms naar ons. Er staan ook vele paviljoenen, waarvan we er enkele betreden, en op goed geluk vinden we een wonderlijke collectie bonsai, waar zo blijkt ook op dit moment aan gewerkt wordt. Achter een papieren scherm zit een Japanse dame met een stapel gespecialiseerd materiaal een volgend exemplaar te vervaardigen. Daar voor de deur treffen we twee pauwen, die na even nadenken besluiten te pronken met al hun buitengewone pracht, hun staarten opwerpen, waar briljante ogen fonkelen, met hun eigen blauwe koppen als middelpunt. De ene besluit een duif te versieren, en draait langzaam rond zijn slachtoffer, almaar trillend alsof hij een telefoon is en continu gebeld wordt. Een tweede komedie versterkt dat eerste duo, want een andere duif merkt de populariteit van haar soortgenoot, en landt zich voor de ogen van de andere pauw. Deze pikt dat soort brutaliteit echter niet en schalt luid, daarbij uithalend met zijn scherpe snavel. Na de agressieve toet van de pauw maakt de duif zich razendsnel uit de voeten.
Wederom in het centrum, even tevreden over de metro, op het eiland van de Notre Dame. Daar staat ook een Sainte-Chapelle, het gebouw waar ooit de monarchen te bidden kwamen, geknield voor hun echte versie van de doornenkroon. De rij is echter lang en beweegt niet, dus we gaan eraan voorbij, kiezen in de plaats daarvan een tafel op Place Dauphine, twee straten verder de hoek om. Vast en zeker de duurste vierkante meters van de stad achter de gevels rond deze driehoek, waar jonge kastanjebomen met hun handvormige bladeren het zonlicht versnipperen. We drinken warme chocomelk omdat het paasvakantie is.
Met de metro nog een eind verder, ditmaal richting Hotel des Invalides. Vorige maand geen tijd om het gebouw langs de binnenkant te bezoeken, daarom staan we hier vandaag wederom. We hoeven echter niet elke kamer of zelfs elke vleugel van dit gigantische gebouw gezien te hebben, we zoeken voornamelijk Napoleons tombe. Na wat verdwalen belanden we daar.
De enorme koepel is met goud bekleed en vanuit heel Parijs zichtbaar. De eveneens gouden naald erbovenop verzekert dat. Binnen, echter, komen we in een andere wereld terecht, de atmosfeer wisselt en zelfs met je ogen dicht kan je dat voelen. Alles is hier groter en grootser, maar de tombe benodigt niet de extravagante overdaad van de Opera Garnier die we gisteren bezochten om de importantie van deze ruimte over te brengen. De vloer is een enorme cirkelvormige depressie, waar een van de grootste stukken gesteente dat ik ooit zag alle blikken naar zich toe zuigt. De kleur en vorm ervan vallen moeilijk te beschrijven, het glanst als een buitenaards materiaal, volgt afwisselend strakke lijnen en dan weer golven uit futuristische verhalen en wordt beschermd door een schare eveneens imposante en op ons neerkijkende beelden. Want zodra we afdalen naar de galerij rond deze sarcofaag vallen we onder de argwanende blikken van deze handvol metershoge dames, spierwit marmer en gewapend. De wanden tonen taferelen van Napoleon, gebeeld als Romeins god, nu weer universele educatie uitdelend, dan weer de civiele code schrijvend. Terug buiten keren we weder tot de dimensie van ordinaire levens, waar het begint te druppelen en de wagens irriterend luidruchtig zijn.
Terughoudend reeds een lijn onder vandaag te trekken, stappen we af in Anvers, de halte van Montmartre, waar het trapvormige plein van Louise Michel de Sacre Coeur nadert. Langzaam klimmen we op, tussen alle nationaliteiten, elk exemplaar trekt dezelfde foto’s, eerst een verticale van de prachtige gevel, monochroom grenzend aan wit als de Griekse beelden in het Louvre, en daarna een horizontale van het uitzicht. We hervinden onze zuurstof op het wereldberoemde Place du Tertre, zitten op dezelfde stoelen als tien jaar eerder en kijken naar de mensen. Geregeld komt er een tekenaar of schilder voorbij, die ons portretten of karikaturen aanbiedt, wat we beleefd weigeren en in de plaats daarvan bestellen we een frisse pint. Wanneer het begint te regenen druipen we af, een korte omweg volgend, zodat we toch iets meer van deze romantische wijk gezien hebben.
Gelukkig is onze kamer niet veraf, we verfrissen er ons, wisselen van schoeisel en kiezen een tafeltje in het restaurant van het hotel. Heel wat na te bespreken met een originele cocktail in de hand, en de authentieke Franse keuken laat delicatesse na delicatesse opdienen. Oesters, waar Vader nooit leerde nee tegen te zeggen, met witte wijn zoals zeevruchten dat betaamt. Daarna naar eigen zeggen de lekkerste steak tartare die hij ooit at, en met Dolores deel ik een pastei uit de vallei van de Loire. Het dunne deeg eerst gevuld met kool, vijgen en kalfszwezeriken, enkel om nu door ons verslonden te worden. Daarna blijkbaar nog plaats voor een crêpe en een heerlijk luchtig île flottante. De lift naar het negende, het dakterras, om tussen de druppels toch even een blik te werpen op Parijs, eerst de Sacre Coeur en daarna de Eiffeltoren tussen de lichtjes van de nacht. Op de kamer kijken we een humoristische navertelling van Napoleons prestaties, waarna we voldaan onze proper opgemaakte bedden in duikelen.
Dag vier
De nacht was warm, vader terug zieker, daardoor en dankzij het rumoer van de gang zijn we samen minder uitgerust dan gisteren. De ochtendrituelen verlopen gestager, we bekijken hoe we de dag overleven zullen, ondertussen vuile was opbergend, we maken ons klaar om te vertrekken. Het echte inpakken wacht tot na het ontbijt, fruitsap, spek met eieren en daarna thee voor mij, terwijl Vader het klein houdt, om zijn prikkelbare maag niet op te hitsen. We controleren dubbel en vergeten niets onder de bedden. De parking is vlakbij, dus na het uitchecken leggen we alvast onze bagage in de wagen.
Vorige week opende de expositie Basquiat X Warhol in de Fondation Louis Vuitton, boven het Bois de Boulogne, daar brengt de metro ons heen, een hypermodern gebouw halverwege naar La Defense. Het museum valt moeilijk in woorden te vatten, de chaotische structuur van de geblokte kern gaat bijna volledig schuil onder enorme glazen zijlen. Of trek de vergelijking met een ruimteschip, dan zijn het eerder hoogtechnologische schilden ter bescherming tegen interstellaire wapens. Massieve stalen armen, verbonden in wiskundige vormen door brede houten balken, dragen deze architecturale hersenspinsels, tevens te linken aan het Opera House in Sydney of het Guggenheim in Bilbao.
De kunst heeft een volledig eigen karakter, de unieke handschriften van de artiesten leiden tot een interessante collaboratie. Het kindse van Basquiat, vol Afrikaanse invloeden, vaak met woorden ook beschrijvend wat hij nu eigenlijk tekende, geeft de indruk met tegenzin geschapen te zijn. Dat sluit mooi aan bij de felle kleuren van Warhol, die graag patronen schept met alom bekende logo’s en symbolen, waardoor we zaal na zaal een sterke samenhang ervaren. Vanop het dak krijgen we eveneens een mooi zicht over de stad, tegen de weerberichten in schijnt de zon tussen witte wolkjes aan de hemel, ze beweegt zich van de Eiffeltoren richting de glazen paleizen van La Défense. Het verbaast niet dat de drankjes in de cafetaria hier stukken van mensen kosten, maar dat is het waard, want van de frisse cola lijkt vader toch een beetje op te kikkeren.
De lunch nuttigen we verderop, wanneer we terugkeren naar de metro. Het is een klassieke Franse bistro, waar het tempo hoog ligt, zodat we snel een tafel krijgen en heel de middag lang continu klanten aan- en afgevoerd worden. Ondanks de drukte en de verhitte gemoederen van de garçons moeten we niet lang wachten, twee borden pasta komen meteen, en op de hielen ook een portie eend. Vader houdt het voor bekeken na een halve maaltijd, en verkiest in de plaats nog een groot glas cola, waarvan de ijsblokken bij Lool belanden.
We besluiten de trip ietwat vervroegd af te ronden, niet alleen door de maagklachten, ook het zonnige weer willen we benutten, want later voorspelt men regen, en dat in combinatie met de schemering van de ondergaande zon ziet Vader niet zitten. In de wagen eerst Pink Floyd, en daarna lees ik gretig verder in mijn Dostojevski.
11 – Aken, Keulen & Bonn
Dag 1
Ja, da’s bus gemist, stuurt Elias, maar gelukkig alles berekend en we kunnen ons met wat speling een vertraging veroorloven. Met Seppe in Antwerpen waar ze de eerstvolgende trein richting het Oosten pakken. Na een overstap in Brussel voeg ik mij bij hen in het station van Leuven. Daarmee is de trip officieel begonnen. Door de ramen raast de armoede van Wallonië voorbij; leegstaande fabrieken, vervallen arbeidershuizen en geen gebrek aan rondwaaiend afval. Anderhalf uur later staan we onder Duitse wolken.
De Latijnse kolonie Aquae Granni verloor bij afloop van de klassieke periode haar Romeinen en haar achternaam, waardoor we nu niet in Aquae maar in Aken staan. De Franse naam van de stad geeft nog een hint naar haar geschiedenis. Aix-la-Chapelle verwijst namelijk naar de Paltskapel midden in de stad, eind achtste eeuw gebouwd in opdracht van Karel de Grote. Daar wensen we spoedig naar, maar eerst alles lozen in ons hostel, zodat we lichtbeladen de stad in kunnen. We krijgen elk ons eigen bed, in een kamer die we met niemand hoeven delen. Ondanks de nabijheid tot het station is het er stil, en te voet ligt het op slechts tien minuten wandelen van het centrum.
Die minuten rekken zich meteen, wanneer we na twee stegen een verlaten kinderspeeltuin vinden, verstopt achter een modernistische klokkentoren. In de schaduw van een ontluikende kastanjeboom springen op de speeltuigen tot ze kraken en wij het zand uit onze schoenen moeten kloppen.
Dankbaar kijken we op wanneer de zon onze ruggen brandt en de onverwachte warmte doet de haartjes in mijn nek rechtop staan. De hemel lijkt geschilderd door Magritte, en staat prachtig boven de Dom van Aken. Eerder vermeld als de kapel van Karel, waarvan het achtzijdige hart meer dan duizend jaar oud is. Later werd de kooromgang uitgebreid naar gotische richtlijnen, en in de organische krullen van het raamwerk schuilen trotse adelaars. De klokkentoren brandde af en richtte men wederom hemelwaarts volgens de principes van de renaissance. Dat wil zeggen, ronde bogen, rechte lijnen, eenvoud en harmonie. De contrasten nemen toe in de vele kapellen rond het gebouw, doorheen de eeuwen sporadisch toegevoegd in verschillende stijlen, zodat het geheel een prachtige collage vormt van duizend jaar Europese architectuur.
Hoofden onbedekt en daarnaast ook sober gekleed mogen we gratis naar binnen. De karolingische kern blaast ons meteen omver, op de ronde gewelven pronken eeuwenoude mozaïeken vol kleuren en de centrale koepel toont Jezus en de evangelisten in een zee van goud. Meteen herken ik Ravenna in dit gebouw, de Romeinse stad waar Karel zijn inspiratie en werklieden vond om deze kathedraal- geworden-kapel in te kleden. Sommige patronen herhaalden ze exact, maar de grote bloemsterren en kronkelende druivenranken zijn uniek. Het veelkleurige licht dat binnenvalt door het glas-in-lood schenkt een mystieke aura aan de miljoenen tessera die de mozaïeken vormen, en aan een lange ketting, van de metershoge koepel tot vlak boven onze schedels hangt een enorme kroonluchter waar dikke kaarsen zich ooit mengden in dat magisch licht met hun geflikker.
Ten tijde van de Romeinen kreeg dit gehucht die naam natuurlijk niet zomaar. Warm water stroomde hier uit de grond, kreeg een medische werking toegeschreven en spoedig ontwikkelde hier een antieke spa-cultuur. Net buiten de ring van Aken kan je nog altijd baden in natuurlijk verhit water, maar ook binnen de stadsmuren valt die vloeibare erfenis te bezichtigen. Achter de Dom liggen de Elisenbrunnen, fonteinen geplaatst in een halfronde zuilengalerij, waarvan de vleugels een groen park omarmen. Onder glas zien we er restanten van de eerste nederzettingen, maar we zoeken voornamelijk de zon aan een tafeltje.
De drukte helpt ons niet verder, elk terras volzet en we treuzelen ertussen zonder resultaat. We belanden op de vierde verdieping van een enorme, uit glas gebouwde boekenwinkel, en pas zodra we bestellen merken we hoe laat het is. De schatkamer sluit namelijk over enkele minuten, dus die zullen we voor morgen moeten sparen.
Op de kamer even liggen. Een paar keer douchen en ons warmer kleden voor de komende avond. Zodra de honger begint gaan we terug naar buiten.
Vlak tegenover de Dom vinden we Hansworst, en daar bestellen we ons avondmaal. Ze brengen enkele klassiekers vanover het Duitse Rijk, voor mij een Akense bloedworst, Elias krijgt er een stapel rode kool bij en Seppe gebakken aardappels. Hun streekbier is fris, meer valt er niet over te zeggen. Afrekenen en op zoek naar ambiance.
We passeren het stadhuis, opgetrokken uit grellige rotsblokken, gekleurd door de eeuwen; vooral deze laatste van fijn stof en roet. Twee puntige torens flankeren het middeleeuwse gebouw, waarvan de kantelen doen denken aan de burchten uit sprookjes. Tientallen beelden bekleden de gevel; we herkennen niemand. De foto’s die we trekken vallen tegen, het is te laat op de avond en zonder zon zijn ze allen onderbelicht. Dan maar op zoek naar een glaasje.
Deze avond zien we drie bars. Eerst Kittel, vol jonge mensen, toch iets ouder dan wij, en ze spelen goede muziek. Aanvankelijk zitten we buiten met twee longdrinks en een pintje, we kijken naar de gezichten van de Duitse jeugd, maar zodra het echt afkoelt vluchten we naar binnen voor de tweede ronde. Daarna zitten we in Tijuana, om hun happy hour ten volle te benutten, cocktails aan halve prijs, ook de XL versies. Hier is het drukker, grote zalen vertakken zich vanaf de ingang, en ergens zingt een bende biergenieters luidkeels op het dirigeren van de karaoke. De enige dansclub van Aken vraagt tien euro entree, en zelfs dan staan de mensen in een lange rij tot een straat verder te wachten. Dat is niet ons leven, dus retourneren we naar het centrum; de Domkeller. Een laatste pint, buiten, want binnen lopen de koppen over elkaar, en het miezert. Met snelle pas naar het hostel, waar het net geen twee uur is. Zonder wekkers vallen we in slaap.
Dag 2
Tegen tien uur sluipt de ochtend langs een spleet in de gordijnen over onze gesloten ogen. Ze vraagt ons in te pakken, eerst te douchen, en dan naar Keulen te vertrekken. Wij hebben andere plannen, honger voornamelijk, maar ook de schatkamer die we gisteren misten.
We kennen de weg al goed, tien minuten later kiezen we koffiekoeken in Printen, de oudste bakkerij van Aken. De suiker geeft ons energie, al gaat het eten langzaam. Op het plein langs de Kapel staat een kleine markt, waar we langs wandelen; de etiketten proberen lezen. Het weer is minder dan ons beloofd was. Het weerbericht liegt altijd.
De schatkamer bevat duizend jaar Duits goud, meesterwerken vanover West-Europa en gestolen uit Constantinopel. Er is echter een duidelijk pronkstuk, namelijk de buste van Karel de Grote, meer dan levensecht kijkt hij op ons neer. Een nobele wijsheid ligt in zijn blinkende ogen; net zoals de rest vervaardigd uit goud en zilver. Zijn kroon en juwelen zijn bekleed met geslepen edelstenen, sommigen groter dan een golfbal, en de meeste fijn gesneden en geslepen met eigen miniatuurtaferelen. Het is duidelijk dat elke steen ooit gedragen werd door royaliteit of zelfs Romeinse adel, als hart van een diadeem, broche of halsband. Karel was keizer van de Franken, die onder zijn gezag het leeuwendeel van West-Europa beheersten; in het westen, wat nu Frankrijk is, en in het oosten het huidige Duitsland. Daarom draagt zijn gouden mantel tientallen Duitse adelaars, en daaronder glanzen Franse lelies in een zee van helblauw emaille.
Opeens nadert het elf uur; we staan nog onder karolingisch bewind, maar moeten zometeen uitchecken, dus het is tijd om af te druipen. Niemand geeft een kick wanneer we een half uur te laat onze sleutels retourneren, volle tassen op onze schouders, hopend op een trein naar Keulen.
En die dient zich aan; niet de onze; niet de trein die we weken geleden boekten, maar insgelijks hetzelfde traject, dezelfde bestemming, en tegen 160 kilometer per uur blaast het netwerk ons over twee stalen rails naar Cologne. Het station lijkt op een vliegtuighangar uit de Tweede Wereldoorlog, een groot stalen skelet van pure Duitse industrie, pikzwart door roet, olie en as. We zien de kathedraal door het halfronde, glazen gewelf.
Die is natuurlijk veel te groot, overweldigend en overdonderend groot, haar schaduw weegt op ons, te meer daar we ons reeds gekrompen voelen naast de gestalte van dit stenen monster. De overdaad van het Duitse.
Maar eerst naar het hostel. De balie bedient een bende beschonken dagtrippers, hier voor de voetbalwedstrijd waar wij pas straks over zullen leren. Na het delen van de kaarten, maar voor het eerste spel, blijkt het onze beurt. Ze geeft ons alle drie een kaart voor onze kamer, waar we prompt alles op de grond laten vallen en we ontdekken waarom dit hostel het goedkoopste van de stad is. We moeten onze eigen bedden opmaken, waarna we de benodigde zaken in een enkele tas passen, en eens zover zoeken we lunch.
Op voorhand had ik enkele toffe barretjes gezocht, maar door de onverwachte drukte zitten deze allemaal al vol. Met de altijd aanwezige torens van de dom achter ons vinden we uiteindelijk een tafeltje onder een warmtelamp. Meteen drie bier en rondom draagt iedereen een sjaal of muts van een voetbalploeg. De sfeer zit er goed in, deze namiddag is het Freiburg versus Keulen, en we hopen op een thuiswinst, om te delen in de overwinning. We bestellen typisch Duits eten, veel vlees, veel aardappels, maar geen tweede pintje, want in vergelijking met ons Belgische zijn we niet erg onder de indruk.
Ondanks het fameuze Dresden was Keulen de zwaarst gebombardeerde stad van de grote oorlog. 93% van de stad verdween onder Amerikaanse en Britse explosieven, en het toont. Naast de dom resteert er slechts een enkele toren van het stadhuis. De vierkante basis wordt achthoekig hogerop, met een spitse toren en vele beelden bekleden de gevel. Ertussen herkennen we keizer Augustus, stichter van de stad, en Johan van Brabant, zonder twijfel mijn vader.
Zo komen we bij wat geschiedenis. Oorspronkelijk stond hier een Romeins legerkamp, op de noordelijke grens van het rijk, namelijk de Rijn. Het fort heette Colonia Augusta, ofwel de kolonie van keizer Augustus, en heel wat samentrekking gaf ons 2000 jaar later Köln.
Achter de zware zwarte massa van de grootste kathedraal onder het gesternte schuilt nog een historisch geschenk. Aan de binnenkant blijkt het huis Gods stukken eleganter, reusachtige ramen van glas-in-lood verlichten de ruimte, waar massieve zuilen de torenhoge gewelven dragen. Mensen vanover de wereld komen hier hun geloof vieren, een meesterwerk van de religieuze architectuur waarderen, maar voor velen is deze plek ook een heilig pelgrimsoord. In de verte van het altaar dat we niet mogen benaderen zien we namelijk de glans van een enorme gouden kist. Volgens de overlevering liggen daarin de laatste resten van de drie koningen, hier geplaatst door de Duitse keizers van weleer.
Niet veel later staan we honderd meter boven Keulen. Een van de torens is open voor het publiek, dus stap na stap klimmen we omhoog. We passeren de 24 ton wegende klok die enkel aangeslagen wordt op kerst, en nemen vrede met het gerinkel van een kleinere bel zodra deze half vijf slaat. Boven heeft Seppe moeite met zijn hoogtevrees, maar overwint die voor een blik over de stad. We zien het overdekte station van deze middag, de Rijn lijkt van hier breed als een meer of zelfs een zee-engte, maar vooral het zicht op de kathedraal is prachtig van hierboven.
Op de Oude Markt bestellen we een lokaal biertje en pogen we onze honger wat uit te stellen met een flammkuchen; een soort Duitse pizza. Ik bouw een indrukwekkend kaartenhuis met de viltjes, en samen kijken we naar de vele vrijgezellenfeestvierders die hier passeren in gekke, kleurrijke kledij. We maken een toer rond de Rijn, wandelen langs de kade voorbij een grote Romaanse kerk, daarna een hele resem barretjes en bistro’s onder de takken van jong groen, en steken de machtige rivier over. Daar bestellen we heerlijke Gyros, uit het vuistje met zicht op Keulen. De dijk langs de kade zit vol jeugd, met hun eigen picknicks en muziek.
Stroomafwaarts staat KölnTriangle, een groot, glazen gebouw, waar we op mogen voor enkele dukaten. Vanop het dak krijgen we het beste uitzicht van de stad, met de Rijn vlak voor ons en daarachter de kathedraal. We wachten op het keren van het weer, want in de verte zien we de wolken scheuren. Niet veel later spoelt de zon haar laatste stralen over Keulen, en wij keren terug naar het hostel.
We pauzeren langer dan verwacht, in conversatie met onze Spaanse kamergenoot David. Na een uitgebreide introductie besluiten we met vier uit te gaan, al zal onze nieuwe vriend op zich laten wachten, daar hij liever eerst nog wil douchen. Niet veel later zitten we met drie in een alternatieve bar vol ambachtelijke brouwsels, vlak naast de spelletjeskast. Samen met de eerste bieren verschijnt David, en we spenderen de avond kaartend, en proberen tussendoor enkele andere spelen. Ik vraag hem over Spanje, we denken deze zomer naar Madrid te gaan, en daarna over de geschiedenis van zijn land. Iets voorbij middernacht moeten we afdruipen, de bar sluit, en wij zijn moe. De hongerigen onder ons verlangen nog een warme kebab, die we al wandelend verslinden.
Dag 3
De zon is terug en Elias doucht. Nog voor hij terugkeert vertrekt David, hij gaat, ons plan in spiegelbeeld, naar Aken. We moeten nog opruimen en inpakken, maar hebben ook indrukwekkende plannen voor vandaag. Nog met slaap in onze ogen rapen we alles bij elkaar en groeten bij de balie.
We staan in de rij, tussen Amerikanen en Hollanders, die reeds hun koffiekoeken bestelden en nu wachten op koffie. Als ik over mijn schouder kijk zie ik mijn vrienden in het deurkader van deze bakkerij, en achter hen vult de kathedraal de gehele hemel. Op de trappen van het gelaagde plein voor dit nog steeds even imposante gebouw eten we onze zoetigheden. Fel licht verwarmt ons.
Onder datzelfde plein stappen we met al onze bagage op de metro, een rit die we al snel moeten staken, omdat we verkeerd zitten. Twintig minuten wachten tot de juiste, dat geeft mijn vrienden alvast tijd om een flesje in te slagen voor het geval ze later vandaag opeens dorst krijgen. Daarna wandelen we door het park langs het spoor, waar we prompt een prachtig doelwit spotten. Met z’n drieën lopen we naar het speeltuig in de kleine kinderhoek van het park. Er staat een schommelpaard op een dikke, metalen vering in de grond, en we kunnen het niet laten de strijd aan te gaan. Enkele gefaalde pogingen later vinden we onze balans, met Elias als zwaarste in het midden spelen Seppe en ik ballast aan zijn zijden. Uiteindelijk slagen we erin alle voeten van de grond te krijgen en kort overeind te blijven, enkel om luid lachend in te storten op het zand van de speeltuin.
Een hele tijd later komen we eindelijk aan in Bonn. Daar pauzeren we kort ter lunch, die we uit het vuistje eten terwijl we door de stad wandelen. Dit uitpuilend dorp heeft slechts een enkel punt van interesse, namelijk de laat Romaanse kerk in het centrum. Vier torens op de hoeken, en een vijfde in de kruising, veruit de hoogste. Het is een verfijnd werk vol kleine zuiltjes en bogen, uit okergrijze natuursteen.
Onze werkelijke bestemming ligt nog iets verder, dus stappen we wederom de metro op, die eigenlijk meer weg heeft van een tram, daar het stel slechts enkele haltes ondergronds blijft, waarna de rit eerst de Rijn oversteekt, om daarna de Rivier langs al haar slingers te volgen. Een half uurtje later zijn we er, en dan kan onze wandeling beginnen. We beklimmen het nachtegalendal, waar de lentezon als duizenden kleine naalden door het bladerdek dringt. We volgen de loop van een kabbelend stroompje, schijnbaar op zoek naar de bron. De steile heuvelwanden langs ons dragen een woud van gigantische beukenbomen, hun bast glanst als zilver en hoog boven ons vertakken ze in Gaudiaanse gewelven.
Tussen de vogelzang bereiken we de top, waar een fruitboomgaard zich hult in witte bloesems. Kinderen spelen onder de regen van blaadjes. We zijn bij het Slot Drachenburg, een sprookjesachtig kasteel dat uitkijkt over de vlakte van de Rijn. Het lijkt regelrecht uit een Disneyfilm, kleurrijk en levendig gedecoreerd als het is. Voor we het een grondige blik gunnen, zetten we ons aan de laatste lege tafel van de kasteelbar, waar we een portie frieten en iets fris bestellen.
Er staat een ontzettend lange rij voor het kasteel, ook al is het geen goedkoop bezoek. We besluiten het dus enkel langs de buitenkant te bekijken, en, bang onze trein naar huis te missen, beginnen we niet veel later aan de afdaling. Die verloopt vlotter en via een kortere route. De huizen langs de weg richten zich volledig naar het drakenthema van het kasteel, overal staan beeldjes en ziet men de silhouetten van vuurspuwende monsters. Wachtend op de tram blijkt de Rijn verrassend fris, hoewel dat niet mag verbazen, het water stroomt recht uit de Alpen.
Toch even onderweg huiswaarts, en dan komen de twee flessen van deze voormiddag boven. Terwijl mijn kameraden genieten, schrijf ik aan dit verslag.
12 – Edinburgh & Dublin
Terughoudend te schrijven. Geen woorden voor de emoties en taferelen van de verlopen dagen. Ik zit in de luchthaven van Edinburgh. Met spijt. Geen tijd ter schrijven tot nog toe, hopelijk laat mijn geheugen me niet al te vaak stikken.
Dag 1
We slapen slecht. Overdag vult mijn kot zich met warme lucht, en het maanlicht tussen de kartonnen muren biedt geen respijt. Het koelt slechts enkele graden, waardoor we met regelmaat waken onder het slapen. Zo, en de zang van jeugdig Leuven ondanks de examens hamert op onze houten koppen. Het is vijf uur ‘s morgens.
Enkel gekreun, van ons, de trap, en de vloer, waar we onze tassen grijpen om te vertrekken. Niemand buiten buiten wij, met een appel over straat. Op de trein indommelen, daarna op de bus hetzelfde. We zien het herstarten van de beschaving door onze oogspleten wanneer de zon opkomt.
Een houten kop, melig brein, mag allemaal door de controle. Geen vragen, enkel blikken en knikjes, niemand durft de rust te verjagen. Op het dakterras met zicht op de landingsbaan eten we een schandalig duur en teleurstellend mager ontbijt. Het volgende uur zitten we op de vloer naast de gate, tussen de andere reizigers, wachtend op onze ijzeren vogel.
Seppe van voor, zijn kruin steekt uit als steeds, handig herkenbaar. Ik net achter de vleugel, de hele rij voor mij alleen, met zicht op de Noordzee, wat bewusteloosheid en enkele half begrepen bladzijden. Windmolenparken, Pollock-dorpen en nog ergere steden, duizend tinten grijs tussen groen dat langzaamaan reliëf krijgt. We landen en zoeken een bus.
Onderweg de eerste indrukken van Schotland. Leien daken, Atlantische architectuur, werend tegen de koude wateren, we zien mensen rijden op de verkeerde kant van de baan en schrikken, we zien waterleidingen als aders tegen de gevels, niet verwerkt binnen de muren zoals gewend, we horen de taal, het lokale accent klinkt stug en ruw, maar ook vreselijk plezant. Een half uur later staan we te midden van Edinburgh.
We trekken meteen lijnen met Parijs, grootsheid, met haar Victoriaanse herenhuizen en monumenten. Om te beginnen het Scott Memorial, voor een ons onbekende bekende schrijver. Het betreft een neogotische naald, als slechts de spitse toren van een kathedraal, zonder de kathedraal. Daar voorbij wandelen we door een laagliggende groene ruimte. Edinburgh is opvallend driedimensionaal, en speelt continu met hoogteverschillen. Dat merken we meteen op stap naar de Royal Mile, de hoofdweg die hellend het kasteel nadert.
Te vroeg om in te checken, kunnen we wel onze tassen veilig wegstoppen om onbeladen de straten door te struinen. Vlakbij, ietwat centraal op de Royal Mile, maken we onze eerste echte stop. De Saint-Gilles Kathedraal is de oudste van de stad, en heeft slechts een enkele blokkige toren die uniek is door haar kroon. Het boeket stenen bogen oogt erg luchtig.
Binnen lijkt ze groter dan buiten. De lucht is er anders, zoals eerlijk gezegd hoort bij een tempel. De gewelven zijn oud, het steen draagt al eeuwen dezelfde last, waardoor sommige aanblikken eerder tot natuurlijke spelonken neigen. Een Schotse misdienst klinkt tussen de zuilen, tussen het kleurrijke glas-in-lood licht. Het verfijnde houtsnijwerk van de kapel valt het vaakst door de lens op foto.
Over de Haymarket, barretjes, bistro’s en vintage winkeltjes, naar onze eerste lunch.
Met zicht op het kasteel zitten we in de zon. Evenals thuis ook hier warm, dus onze eerste Schotse bieren smaken koel goed af. We praten enthousiast over Edinburgh, waar de mensen grappig praten, ontspannen zijn, het niet te nauw nemen terwijl een enkeling in traditioneel kostuum zijn doedelzak bespeelt. In die atmosfeer, de hamburger en de haggis dubbel zo lekker.
In de buurt het Schotse Museum, een fijn idee. De vele steegjes elks bekleed met dezelfde steen, dus ondanks de veelheid aan stijlen en periodes behoudt alles een vredige samenhang. Zo ook tussen de twee vleugels van het museum, oud en nieuw werk door de monotone tinten tussen de schaduwen.
Eerst doorkruisen we echter kort een kerkhof, waarvan we later leren dat Edinburgh ermee doorspekt is. Het gras is fris en kort als bij een golfbaan. Ertussen staan de zerken zonder patroon willekeurig opgesteld. Heel wat ook in stukken, afbrokkelend of omgevallen. Enkele oude stammen zorgen met het bladerdek voor koelte.
Het museum specialiseert zich in niets, en toont daarmede dan ook alles. De grote centrale stalen hal haalt door glas de zon binnen; een handtekening van de industriële revolutie. Zonder haast passeren we de meeste zalen, opgezette dieren, ruimtetuigen, handgemaakte kunst van over de planeet, schijnbaar eindeloos. Selectief met onze aandacht, profiteren we vooral van de talrijke interactieve opportuniteiten, wanneer een scherm, knop of hendel ons daartoe in staat stelt.
En natuurlijk eerder moe. Vroeg op, nauwelijks slaap, reeds veel drukte, duwt ons voor een uur of twee in bed. De eerste foto’s worden verstuurd, gevolgd door blijmoedige commentaren. Rondom onze langzaam ademende, bijna slapende lichamen leeft de kamer. Af en toe verschijnen en verdwijnen kamergenoten, we zijn met acht, we zeggen niets. Wanneer Seppe ontwaakt, stappen we wederom door de voordeur.
We beklimmen Calton Hill, een bescheiden heuvel aan de rand van het oude centrum. Boven prijken drie monumenten; een smalle vuurtoren, een cilindervormige erkenning van een belangrijke Schot, en de voorgevel van een Griekse tempel; ode aan de democratie. Voor ons zien we Edinburgh, haar vele torens, meestal spits, en haar weelderig groen. We draaien ons om, en de zon brandt onze ruggen. De Noordzee, haar frisse wind, meeuwen boven ons. Het is hier ontzettend levendig, niet enkel toeristen, maar ook veel locals zitten te picknicken met wat muziek een een pintje.
Afdalend richting New Town, een wijk uit de achttiende eeuw, toen de stadsmuren op barsten stonden door de snel groeiende bevolking. Victoriaanse rijkdom achter elke steen, enkele van de duurste bars in Edinburgh. Dat is niet wat we zoeken, dus terug nabij de Royal Mile kiezen we op goed geluk een kroeg uit. George IV, klassiek ietwat duister, alles uit oud hout. Lusters en veel spiegels, terwijl we met halve aandacht de rugby volgen. Een fris lokaal bier voor bij onze met haggis gevulde kip en enorme gefrituurde vis.
Aangestoken nu door de sfeer blijf ik niet op onze kamer, waar ik enkel een extra laagje over aan doe, maar ga ik op verkenning in de gemeenschappelijke ruimte van het hostel. Voornamelijk de keuken. Daar zitten enkele jonge mannen in sportshortjes en mouwloze overhemdjes, armen getatoeëerd, een spel te spelen. Iemand vertrek, haar vrijgekomen stoel pik ik in, en het blijken drie Fransmannen te zijn.
Naar het einde van de volgende ronde Jenga zijn we geïntroduceerd, half in het Frans, half in het Engels, hakkelend maar doorzettend. Niet veel later komt ook Seppe erbij zitten, kwaad op mij omdat ik uit alle mogelijke gasten, er drie Fransen heb uitgekozen. We spelen verder, tot de werkstudente achter de balie ons uitnodigt voor de pubcrawI van die avond. Doorheen drie cafés krijgen we een reeks uitdagingen in groepen van twee a drie, zo wordt uitgelegd. Over een half uur gaan we van start.
Klinkt ons prima, Max, Ivan, en Benjamin stemmen toe, kleden zich om. In de lobby groeit gestaag de chaos, er is veel meer reactie dan verwacht, en de groep zwelt. De uitleg hapert en stokt, start opnieuw, breekt af, door elkaar, verschillende ideeën, niemand weet wat er gaande is. Eerst zijn we een duo, dan hebben we een derde speler nodig. Naast ons staat een jonge dame, die ik uitkies als praktisch nabij slachtoffer, en na een introductie, Fatima uit Mexico, reduceert de leiding ons wederom tot duo’s.
Binnen ruimte te kort, te krap, dus buiten op de stoep staat de hele bende, waarboven luid geroep van de organisatoren die ons pogen te sturen. Vellen papier worden rondgebracht, vol taken, uitdagingen en opdrachten. We volgen naar de eerste bar, pub, leeg wanneer we arriveren, dan opeens nokvol. Door een deal korting op het eerste drankje, dus allemaal bestellen voordat het spel begint. Niet meteen overtuigd, we kennen niemand, de meerderheid oogt niet overtuigd interessant, en de communicatie met onze Franse vrienden gaat stroef.
Even debateren of we blijven, uiteindelijk kiezen we onszelf te forceren, het een kans te geven. Tussen de bende valt een compact meisje op, een grote motivator die het leven stuwt. Duwt mensen hun uitdagingen te vervullen. Ik initieer mijn job als tolk tussen haar Amerikaans, en voornamelijk de ros bebaarde Max, die onder zijn kale schedel en eeuwige pet een ongelooflijke feestzin verschuilt. Sommige miscommunicaties zorgen voor hilariteit, wanneer hij eerst haar probeert te verleiden, Miss America, wanneer hij eigenlijk gevraagd werd een object te versieren. Een tweede uitleg en nog meer gelach.
Tussen het spelen ook babbelen, over levens, thuislanden en reizen. Ivan is grafisch artiest en zet met make-up stift enkele identieke tatoeages; nog een opdracht volbracht. Fatima vraagt naar mijn sterrenbeeld, ze zoekt het hare, voor een taak die ik verder niet te horen krijg. Wanneer Max in opdracht van het papier suggestief begint te dansen, komt de boodschap dat de volgende bar ons verwacht. We beloven de ambiance niet te staken, enkel te transplanteren, en in geen tijd staan we enkele straten verder.
Daar aangekomen staat Miss America reeds een tafel bier pong voor te bereiden, ze vraagt me in haar team. Tegenover ons Seppe, maar zodra hij om een bestelling gaat, zie ik hem zowat een uur enkel vanuit mijn ooghoek. Hij staat met iemand te babbelen aan de toog. Dan dient Max ook als excellente tegenstander, maar daar blijft het niet bij, en gedurende het hele spel passeert een reeks bekende en onbekende gezichten, als medespelers en tegenstanders. We staan een tijdlang voor, vol enthousiasme, terwijl rondom ons steeds meer uitdagingen volbracht worden. Het spel rekt zich naarmate de drank ons richt vermogen afstompt, maar met elke bal die op de rand weg botst groeit ons plezier. Nek aan nek, tijd om te vertrekken, en door de spanning verliezen we uiteindelijk toch. Geen probleem, we vermaken ons eindeloos.
Wederom door Edinburgh, ditmaal richting Dropkick, een Ierse pub met live muziek. De eerste drankjes gaan hand in hand met een gratis shotje, dat we gezamenlijk achterover gieten. Tijd voor de moeilijkste uitdagingen, we zijn al voorbij halverwege onze lijst. Zonder haar medeweten drink ik in enkele grote slokken Miss America’s pint leeg, nog een opdracht om te schrappen. Ik bewaar de vrede en trakteer haar op een nieuwe. Ondertussen leert Seppe Guinness kennen, naast de Australische waarmee hij reeds veel praatte vannacht.
Ook al speelt de man met gitaar geen echte dansplaten, proberen we mee te zingen, mee te springen. Dat gaat soms beter dan anders, maar dat houdt ons niet tegen. Het nadert middernacht, enkele gezichten beginnen te verdwijnen. Enkel de onhaalbare taken blijven over, Miss America vond nog iets roods om te kussen, Benjamin beproefde zijn geluk bij een van de leidsters, maar een kerel met kilt voor op de foto vonden we niet. Fatima voegt zich bij ons, slechts een enkele klus geklaard en vraagt om hulp, aansluiting want haar teamgenoten lieten haar reeds in de steek. Geen deernis, het spel is over, de klok slaat en we gaan naar een laatste locatie, dansen en feesten.
Een halfrond gewelf, ernaast nog twee, maar kleiner, als kelders onder Edinburgh. De middelste vormt de bar, de twee buitenste bieden verschillende keuzes muziek aan. Nu begint de nacht pas echt, we slaan de armen onder elkaar, stelen Max zijn pet om rond te geven en springen op en neer. Drankjes rukken aan, in de hand geduwd door nieuwe vrienden, die ik bij de hand neem om mee te dansen. Helaas vertrekt de schattige Miss America, ze moet morgen vroeg vertrekken, maar een volgende plaat vangt een en de nacht gaat verder.
Fatima komt tot mij, zegt blij te zijn, me zo gelukkig te zien, eindelijk, blijkbaar. Oog ik echt zo streng? Af en toe ook de Franse vrienden rondom mij, dansen, springen, dubbelzinnige grapjes en tolkwerk. De tijd staat stil en raast voorbij, ik dans en dans, zonder stoppen, tot het zweet langs mijn plakkend haar naar beneden loopt. Ik voel het druppelen langs mijn neus, veeg het uit mijn ogen, en dans uitbundig verder.
Op een bepaald moment staat Fatima wederom voor mij met haar zwarte ogen. Ze doet een verhaal, overstemd door de luide muziek. Iets over vorige week in Salamanca, een zigeunervrouw, de toekomst. Ze mocht veel verwachten van haar trip naar Edinburgh en kijkt naar mij. Ik onderbreek haar zin door mijn armen rond haar middel te slagen, en druk mijn lippen op de hare. De wereld staat in brand, vrijwel meteen gejuich achter mij, en wanneer ik boven water kom, zie ik het vuur in haar ogen.
Haar vingers spelen in mijn haar, we bewegen richting de muur. Even zijn we alleen op aarde, en dat deert ons niets. Ik kijk haar uitdagend aan, en zij maakt beloftes die ik hoop vervuld te zien. Elke houvast volstaat, onze handen zoeken de ander rusteloos, en samen dansen we midden de dansvloer. Fatima raakt uitgeput, maar ik voel me onoverwinnelijk en blijf continu in beweging. Wederom schouder aan schouder met Max en Benjamin, die me in het Frans aanmoedigen, al versta ik nauwelijks de helft. Hun blikken zeggen genoeg.
Nog een kus of twee uit de weg van de massa en dan zie ik pas wat ik heb aangericht. Seppe staat te dansen met zijn Australische, ik probeer heel wat duidelijk te maken met gebaren en hoop dat hij mijn lippen lezen kan. Wat later staan ook zij te zoenen. Wat een feest.
Zeker een uur verstrijkt waarin ik hem niet zie, en ik hoop op het beste. Ondertussen dans ik met iedereen die er de energie voor heeft, ontdek tussen de jeugd een oosterling die Japans spreekt en oefen mijn taal een beetje. Fatima rukt aan met twee glazen, het mijne leeg voordat ze begint, en ze begrijpt nog niet wie ik ben.
Ik verhuis me terug van de bar naar de grotere danszaal, waar ik Seppe tref, verbaasd hem te zien, maar vooral blij mijn hoge vriend terug naast mij te hebben. Dikke duimen naar elkaar, alles onder controle, lijkt het. Het festijn schakelt heel wat versnellingen hoger wanneer Smells Like Teen Spirit van Nirvana begint spelen. We kijken elkaar aan, zien dezelfde toekomst, nemen elkaar stevig bij de schouder en schreeuwen tot onze stemmen verdwijnen. We kennen beiden de tekst van buiten, graven in de reserves van onze jeugd die ondanks de magere vijf uur slaap niet uitgeput raken, en springen in het rond tot ons beendergestel en de vloer kraken.
Achter Fatima voor meer glazen, dansen in de andere zaal. Minder rock, meer pop, voor mij net iets te luid. Gelukkig ook hier een muur als steun terwijl we met onze gedachten elders zijn. Blijkbaar overweldigend, want ze gaat even naar buiten om haar adem te hervinden. Dus ik keer terug naar mijn verkozen danszaal en vind de laatste vier van onze hostelgenoten. Met spijt bemerkt ik de afwezigheid van Benjamin, Max en Ivan. Ik heb geen afscheid kunnen nemen. Maar een nieuw lot trekt mijn aandacht, want ik zien in deze vier duidelijk twee duo’s die ondanks mijn voorbeeld moeite hebben hun moed bij elkaar te schrapen.
Geen nood, de magie van vanavond is nog lang niet uitgewerkt. Ik voeg me bij hen en probeer mijn eerste trukken, die bij Seppe meteen effect hadden. Maar ditmaal geen succes, mijn blikken en handgebaren behalen geen resultaat. Overstap naar de volgende tactiek. Heer 1 draagt plastron, onconventionele keuze, de locatie en het tijdstip in oog nemend, maar ik oordeel niet. Ik zie enkel opportuniteiten, want Dame 1 draagt een tasje, waarvan de band om haar borst ligt.
Zo gaan we van start. Ik plaats zijn handen rond haar band, en maak een gebaar alsof ik een vis binnen hengel. Geef hen ruimte, dans op de achtergrond, met volle aandacht, maar zie hun lippen naderen tot een centimeter van elkaar, voor ze nerveus afdruipen. Gelukkig zit er in Dame 1 meer pit, ze weet duidelijk wat ze wil, en ik keer terug tot hun zijde. Haar handen op zijn plastron, ze snapt het, en dus moet ik mijn hengelen niet herhalen, en eindelijk ontspat het vuurwerk.
Doorheen stonden Dame 2 en Dame 3 steeds nabij te dansen, duidelijk geïnteresseerd naar meer, maar terughoudend voor een eerste ervaring als deze. Ik breng de moed om de emmer te doen overvloeien, dans met hen, gooi verwachtingsvolle blikken. Het resultaat blijft niet lang weg, ik help ze enkel hun handen juist te plaatsen, rond elkaars middel. Een volgende vlammenzee.
Fatima vraagt of ik wil vertrekken. Ik schud van nee, maar kijk verward rondom. De zaal is halfleeg. Blijkbaar is het zo laat, dat uur waarop zelfs de Schotse dansclubs hun laatste nummers spelen. Dan maar zo, mijn nacht staat nog steeds bol van de beloftes en verwachtingen. Ik bedwelm haar gezicht met kussen, op haar gesloten ogen, het puntje van haar kin, de gevoelige huid van haar hals.
Armen rond elkaars middel op zoek naar het hostel. Het volgende kruispunt treffen we onverwacht Seppe met enkele hostelgenoten, beiden dachten we elkaar dood, of nog veel erger. Hij kan ons helpen, beter voorbereid dan ik, en haalt zijn portefeuille boven.
De klok draait door maar niet voor ons. Ietwat censuur, rond vier uur liggen we samen in mijn bed, lepeltje lepeltje, schijnbaar dood.
Dag 2
Onbewogen wakker tegen acht. De zon kruipt langs de gordijnen, niets beweegt. Ik weiger te leven, blijf liggen, nog minstens een uur. Zo tot al onze kamergenoten vertrekken, hun dag aanvangen, om dan douchen te gaan. Lang, en heet water. Daarna ontbijt voor drie pond, in de keuken waar ik een tijdje alleen zit. De havermout was een vergissing, en ook de appelsien is niet geniaal, enkel de thee smaakt. Halverwege komen ook de Fransen voor een hap. Wanneer ze me zien enkel gejuich en felicitaties. Ik wordt diep rood.
Maag vol steen kruip ik in bed bij Fatima om te knuffelen. Terwijl doucht Seppe, en pas rond elf uur verlaten we het hostel. Helaas vernemen we de verlatenis van Miss America, weg op trip in de Highlands liet ze haar contactgegevens voor ons achter. Bij het buitengaan het vissersmeisje van gisteren. You were crazy last night. It was fun.
We nemen de dag rustig. Dalen af van de Royal Mile, tussen de drukte die ons mee optrekt. We maken een korte omweg, daar we de juiste niet weten, over bruggen en langs de grote gotische naald van het Scott Monument. Na wat dwalen in de National Gallery van Schotland. Een bescheiden collectie schilderijen, voornamelijk lokaal werk, maar ook enkele belangrijke Italiaanse namen. Ons bezoek is gratis en een fijne culturele adempauze.
Buiten botsen we verrast op de drie Fransen, wederom Mexicaanse lofuitingen, en liefde voor Clement de Reus. Ze lunchten net, onvergelijkbaar met hun keuken, maar niet geneigd tot klagen. We zien ze later weer, en dalen verder af, betreden het Princes Street Park, langwerpig groen langs de kliffen van het Edinburgh Castle. De helling bezaaid met toerist en Burghenaar, in de zon, dan wel de schaduw van een oude boom. Aan het eind een grote fontein; prachtige opeenstapeling van klassieke figuren in appelblauwzeegroen, waar geregeld bovenaan een meeuw neerstrijkt. Ik zet me er naast, onder de takken van een enorme eik, die ik bestudeer terwijl Seppe zijn brunch-lunch zoekt.
We maken een fikse wandeling naar het Westerse einde van de stad. Het park sluit aan bij een kerkhof, wederom golfgroen gras, kort en gezond. De grijze zerken staan chaotisch door elkaar onder platanen en beuken. Vredig en anders, zo met uitzicht op het kasteel. We zien ook mooie herenhuizen, waar het souterrain deels is uitgegraven, klassiek Brits achter zwarte hekken, zodat de inwoners meer natuurlijk licht genieten.
Na een half uur komen we aan in Dean Village, een gehucht verstopt tussen twee groen begroeide heuvelruggen, langs een pittoresk stroompje. Hier woonden traditioneel de watermolenaars die Edinburgh van meel voorzagen. Hun huizen zijn bewaard gebleven, ouderwetse kaders van dikke zwarte balken, opgevuld met witte bestreken bakstenen muren. Een hond speelt in de rivier, rust heerst in het dal waar lawaai uit de stad niet binnen kan. Centraal in het dorp vinden we ook een miniatuur wooncomplex uit de periode van de industriële revolutie. Voor die tijd modern, binnenplein met gedeelde voorzieningen, zelfs eigen kleine kerk, maar ondertussen even historisch als de rest van deze aangename locatie.
De terugweg een omweg, hoewel slechts een korte. In de buurt namelijk nog de Saint Maria Church, een neogotisch gebouw met drie spitse torens, daardoor tamelijk imposant. De binnenzijde eerder sober, natuurlijk zoals het hoort in de protestantse gebedshuizen van deze eilanden, maar dat verkort ons bezoek dan ook aanzienlijk. Een klassiek voorbeeld, grijze natuursteen, spitsbogen, weinig echt memorabel.
Een lange weg terug, langs de enorme Johnnie Walker winkel, waar we eerder passeerden, ter arm om iets te kopen. wederom door het langgerekte park, ondertussen anders door het draaien van de zon. Ergens verdeeld over handdoeken wederom onze vrienden Max, Benjamin en Ivan, half slapend, half wakend. Max springt overeind bij het zien van zijn idool. Clem! I love you! Je t’aime, Clement. Veel knuffels, Franstalige lof voor Seppe, zijn imposante gestalte. Lachend verder, omhoog naar het hostel, begeleid door doedelzak en Schotse accenten.
Voor ietwat twee uur liggen we op onze bedden, Seppe beneden, vrij snel in slaap. Hij ligt op zijn zij, telefoon speelt een komisch programma terwijl hij langzaam ademt. Ogen toe. Ik erboven, soezend, half slapend, slaag er niet in volledig af te dwalen. Na een uurtje komt Fatima in de kamer, diagonaal tegenover mij op haar eigen stapelbed, terug van een bezoek aan het kasteel. Ik kruip naast haar, slaap met open ogen, hoofd op haar schouder terwijl ze vertelt over Mexico.
Wanneer we Seppe horen rijzen, vragen we naar zijn leven. Hij antwoordt, dat hij wederom onder de zielendragers staat, en daarmee denken we nog even naar buiten te gaan. Dat geeft haar ook tijd voor een laat middagdutje, dus nogmaals de deur uit, ondanks het gebrek aan slaap, lunch, en de onmenselijk zware dagen.
Ons plan ook niet in proportie, ditmaal bergafwaarts naar het Oosten. Tot het einde van de Royal Mile en dan winkelen in de Tesco. Met wat zelfservice bemachtigen we een rugzak vol brood en beleg, ideaal als goedkope picknick.
Daar nemen we de eerste happen van in een modern park, gras en groen op verschillende niveaus, gestut door beton, een waterpartij omringend, waar tientallen kinderen gieren en spelen onder de fonteinen. Zeven uur, maar nog altijd te warm onder de zon, dus eten we onze eerste boterham onder een boom.
En dan begint onze grote klim. Naast Edinburgh, meer dan 500 meter hoog, bevindt zich Arthur’s Seat, de top van een lang uitgedoofde vulkaan, doorheen de eonen geërodeerd. We stappen stevig door, steken heel wat wandelaars voorbij, en zeggen weinig. De berg is groen, lager veel struiken, hoewel ons pad bestaat uit een lijn grote rotsblokken. Naarmate we stijgen reduceert het tot enkel gras, en uiteindelijk boven zitten we op naakte steen. Niet alleen, en dat verbaasd niemand. Het uitzicht over de stad is verbluffend, haar honderden torentjes, in de verte meer heuvels, de Noordzee schenkt ons een frisse bries. Gezonde zeelucht draagt schellende meeuwen, die ons nauw in de gaten houden. We zetten ons naast elkaar op wat stoelvormige rotsen, en eten langzaam van ons avondmaal. Zeker een uur vergaat terwijl we over de stad kijken, alles tot ons nemen, en met brood kruimelen voor de kauwen, kraaien en meeuwen. Ik probeer er enkele te temmen, ze uit mijn hand te laten eten, wat op een tiental centimeters na slaagt, en Seppe maakt nog een korte ronde van de top om de vier windrichtingen te bestuderen.
Langs een ander pad bergafwaarts, langzaam want het schuift, en wij soms mee. Zonder kleerscheuren beneden, met vermoeide knieën, maar voldane glimlachen tonen op onze koppen. Het waterpark van daarnet oogt onbekend wanneer we het benaderen vanuit de andere kant, maar verdwalen doen we niet. We maken onze toer af, terug kort omhoog naar het centrum. In het hostel kruip ik terug naast Fatima, toch even kon ze slapen, en vertel wat over onze wandeling.
Net na negen geklop op de deur. Uitgenodigd tot Schotse dans, traditioneel, daarbij passende muziek tevens. Wij met drie kijken elkaar aan, een stilzwijgend overleg. Moe, natuurlijk, maar ook terughoudend tot onze laatste avond binnen deze vier muren. Wat betekent die Schotse dans, en spreekt ons dat aan? We geven het een kans, en komen samen in de gemeenschappelijke ruimte.
Een jonge Schot in kilt ronselt ons onder zijn hoede, legt uit. Het hostel regelt gratis deelname aan de dans, wekelijks op woensdag, we krijgen een stempel op de hand. Met acht komt goed uit, dat is even, ieder een partner. Les in enkel de traditioneel eerste en laatste dans, een goed begin, de basispassen die we doorheen andere dansen ook zullen tegenkomen. Met muziek door de luidsprekers bewegen we ons vooruit, achteruit, draaien rond elkaar, botsen en lachen, maar ik krijg steeds meer de sfeer te pakken. De tweede dans bestaat uit puur draaien, de hoofddansers tussen een lange rij mensen, die ze afgaan, wisselend draaiend met de partner, dan weer met de rij.
Volledig overtuigd wandelen we door het sluimeren van Edinburgh. Het feest wacht ons in een parochiekerk, omgebouwd tot danszaal, met houten vloer, daarvoor podium met drie muzikanten, en rondom drie balkons voor het publiek dat zelf niet dansen durft. We zijn op tijd, wat tijd geeft voor Cidre of Guinness, maar al snel begint de dans. De eerste uitleg hebben we door onze leermeester niet nodig, en dat is maar goed ook. Het accent van de muzikant is zo dik dat we er nauwelijks iets van verstaan. Gelukkig verloopt het viool-, accordeon- en drumstelspel foutloos.
Seppe en Fatima ervaren klaarblijkelijk nog een kleine drempel, want ik sta met andere mensen op de vloer. De dans is repetitief en met elke passage vordert ons vermogen. Meteen volgt een tweede, dubbel uitgelegd door onze langharige instructeur, waardoor het groepje van ons hostel beter danst dan de meesten.
De komende drie uur passeren in een roes, ook al raak ik nauwelijks een glas aan. Ik dans een keer met Seppe en Fatima, maar leer vooral drie nieuwe mensen kennen. Twee meisjes uit Duitsland, beide blauwe ogen, maar een met een diep paars hemd, de ander met een wit bloesje. Tijdens een korte pauze tussen enkele dansen praat ik met haar, ze werkt hier voor enkele weken nu haar examens gedaan zijn, in ruil mag ze gratis in het hostel verblijven. Ze danst ook al jaren, en merkt dat ik niet stil kan blijven staan. Dus midden de pauze, het puffen van iedereen rondom ons en koele glazen bier in alle handen, staan wij met twee te dansen op de houten vloer.
De derde is een grave gast uit Los Angeles, grafisch ontwerper die dikke pree kreeg voor werk met Disney. Daarmee reist hij nu al drie maanden door het continent, en wij hebben het geluk hem vanavond bij ons te zien. Later op de avond praat ik meer met hem, en de volgende ochtend zal ik zijn genialiteit vernemen.
Doorheen de avond ook een heleboel doorschuifdansen, waarbij we de lachende gezichten van vreemden zien, arm in arm meteen hetzelfde leven leiden. Een jonge man uit Hong Kong dans met evenveel enthousiasme als ik, we herkennen elkaars energie en klikken meteen. Daarbuiten kan niemand ons bijhouden, ik als enige dans elke keer mee, de hele avond lang. De meesten selecteren, nemen af en toe een pauze, maar ik weiger te staken tot mijn lichaam het begeeft. De laatste dans zwelt tot hogere proporties onder begeleiding van het orkest en lijkt eindeloos. Ik blijf draaien, ga de rij danspartners af om me zo snel mogelijk wederom vooraan bij te voegen en kan er niet genoeg van krijgen.
Wederom doorweekt breekt middernacht aan, en een vreugdevol applaus barst los. De gedeelde ervaring van al deze jonge mensen brengt ons samen, en erkenning ligt in elke blik. We feliciteren de favoriete partners, vallen elkaar in de armen. Ik krijg complimenten, maar wuif ze weg, weiger ze te geloven. Ondanks onze eerdere terughoudendheid en uitputting, ontzettend blij hier bij te zijn. Ook Seppe staat met een grote glimlach in de zaal.
We verhuizen naar Dropkick, de Ierse pub waar de gisteren een uurtje doorbrachten. Vanavond geen gitarist, maar wel karaoke, dus we bestellen een half dozijn Guinnesses, en vragen een liedje aan; R U Mine van The Arctic Monkeys. Nu pas, rond een biervat dienend als tafel, leer ik Jake uit LA écht kennen. Hij vertelt over zijn lange reis door het continent, die begon in Lissabon en daarna langzaam Oostwaarts trok. Blij verrast wanneer zijn favoriete plek, alleszins tot nu toe, Interlaken blijkt, met zicht op het beste van de Alpen.
Het daaropvolgende uur verloopt in een waas, de uitputting slaat toe en de sfeer zit voor mij niet geweldig. Af en toe een meezinger, en dan valt er terug te dansen. Op een bepaald moment draagt een prachtige Indische mijn bril boven haar rode jurk, maar ik herinner me ook minder aangename interacties met beschonken Britten en de muziek staat te luid om deftig te kunnen babbelen.
Af en toe druk ik een kus op Fatima’s gesloten ogen, of in de een van haar mondhoeken, maar de plaatjesdraaier speelt vals en ons nummer komt nooit aan bod. Lange tijd staat het vijfde op de lijst, terwijl andere liedjes passeren, daarna vierde, maar nooit geraken we verder dan dat, want tegen drie uur stopt de karaoke en sluit de pub.
Terug met honger over straat, op weg naar de Royal Mile. Onderweg gered door een nooit slapende Italiaan, waar ik met Seppe en Fatima wacht op onze bestelling. Even later staan we in de keuken van het hostel, pepperoni pizza in de hand, na te genieten. Jake en de dame in paars besluiten op te blijven tot zonsopgang, slechts anderhalf uur verwijderd, en pogen ons te overhalen mee te gaan. Ze denken een hoge plek in de stad op te zoeken, maar daar zien wij geen kans toe. We wensen het duo niet te storen, en onze laatste dag morgen, gevolgd door vlucht naar Dublin, vraagt toch enkele uren slaap.
Een kus, een goedenacht, I hope you’re happy, en dat oprecht, slaap zacht.
Dag 3
Jake en Paars liggen ook bij ons op kamer, en slapen vanzelfsprekend nog. Ik ben vroegst wakker, maar blijf bewust nog zo lang mogelijk liggen. Heel wat later sta ik onder heet water, en bij het ontbijt komt ons hostel langzaam tot leven. Naar wat blijkt, zagen Jake en zijn meisje daadwerkelijk de zonsopgang, en hebben ze dat overleefd. Gisteren filmde hij heel wat, als ervaren reiziger en grafisch ontwerper. Zijn gsm op het podium, opnemen zolang de dans duurde, en die filmpjes zie ik nu. Prachtige herinneringen. Yoghurt met stukjes appel.
Wij ook in te pakken op de vloer. Met ietwat trieste stem neemt Fatima afscheid, en een half uurtje later bergen wij onze bagage in een zusterhostel over de straat. We dwalen wat rond het mooie Edinburgh, door de Victoriaanse straten vol imposante architectuur, op weg naar de Haymarket. Daar vinden we een gerenommeerde vintagewinkel, ideaal ter souvenirs. Ik kies een klassiek Schots hemd, luchtig linnen, perfect voor de volgende reis. Vervolgens op zoek naar een magneet voor thuis, en een sweater voor Hans. We zoeken lang, het meeste duur, maar reeds uit elkaar rafelend. Uiteindelijk iets leuks.
Met zwarte plastic tas naar het kasteel. Gisterenochtend stonden we hier reeds, alles uitverkocht. Dus kochten we voor vandaag, half een, tickets via de gsm. Het kasteel is een dorp op zich, met kronkelende kasseiwegen, af en toe een boom, heel wat huizen tussendoor en ook een massa volk. We trekken heen en weer tussen de musea, waarvan er geen enkele daadwerkelijk onze aandacht trekt. Over oorlog en uniformen, zien we wapens en vlaggen, later ook de kerker en wat kennis over de lokale geschiedenis. De lange rij voor de kroonjuwelen leidt niet tot veel, slechts een klassieke Europese kroon, ditmaal zonder koning.
Het uitzicht blijft steeds het beste, hoewel het kasteel zelf de horizon niet bekleedt. Onder ons zien we de grote fontein in het Princes Park, en een eind hoger ligt Arthur’s Seat. Nog verder herkennen we de drie torens van de Mariakerk, Noordelijker de zee, en de horizon golft door de heuvels. We bezoeken ook een herdenkruimte voor gesneuvelden, waar de naam van elke gestorven soldaat, in veldslag dan wel, bewaard blijft in dikke boeken.
Daarmee hebben we zo goed als alles gezien, Edinburgh uit de reisgids achter de kiezen, maar het beste blijven de stegen, de oude stenen, het zicht op de gevels, waarachter niet te vergeten het heerlijke eten. Voor het laatste maal bestellen we een enorme gefrituurde vis, te delen, en dan nog copieus. Met Seppe zijn Guinness is het plaatje volmaakt.
Bellen met moeder, sip want gemis en nog zaken te regelen voor India. Ik ga naar het hostel om me daarmee bezig te houden, terwijl Seppe plant het park te bezetten, de zon schijnt.
Op een uur alles uitgezocht, de meeste problemen opgelost. Wanneer Seppe terugkeert verschijnen bij goddelijk toeval ook de Fransen daar, en het is een warm afscheid, beloftes voor de toekomst. We zien elkaar terug, al is het in Brussel, of hun deel van Bourgogne.
Het laatste uur spenderen we in het grote park, met zicht op het kasteel. Op het kruispunt achter ons staat een band uit Edinburgh, live muziek van kwaliteit. Honderden mensen verzamelen zich om van de sfeer te genieten. Wij luisteren vanop afstand, zon over ons, boek in de hand, niet klaar om te vertrekken. Jeugd stroomt toe met flesjes en tassen eten.
Maar helaas zitten we dan op de bus, vertrouwde taferelen onderweg. Een half uur in stilte, beiden te treuren. We willen niet vertrekken, nooit eigenlijk als het kon. De sfeer op de straten, het heerlijke eten, de ontspannen mensen, het vele dansen, lachen en feesten, de pracht van een oude stad die haar glorie nooit verloor. Waarom gaan we hier weg, en waartoe nu?
We zitten lang te wachten, bijna twee uur vertraging. Aan de bar begin ik te schrijven, terwijl Seppe een eerste en dan een tweede Guinness bestelt. De tijd raast voorbij terwijl ik terugdenk aan de intensiteit van de afgelopen dagen. Uiteindelijk belanden we dan toch in de lucht, met de oranje horizon achter het kleine venster. Geland nog te wachten op een bus, die een half uur later een kilometer of twee van ons volgende hostel stopt. Tot daar gewandeld, vallen we nagenoeg meteen in slaap, in een kamer van twaalf, waaronder snurkers en woelers. Als dat tegen morgen maar een toegeknepen oog toelaat.
Dag vier
Oordoppen verlengen de ochtend, wanneer iedereen vroeg op is, zon onder het gordijn glipt. Pas zodra de kamer leeg is, op Seppe na, klim ik naar beneden. Snel kijken of al mijn spullen nog onder het bed liggen, wat gelukkig zo blijkt. Ik neem een snelle douche, keer terug en raad Seppe aan hetzelfde te doen. Even later zet hij zich bij mij voor het ontbijt. Toast, fruit en thee.
We stouwen onze tassen in een daarvoor bestemde ruimte, en beginnen te stappen. Het hostel ligt op een dik kwartier van het centrum, wat ons tijdig introduceert tot Dublin. Het roosterpatroon van brede straten tussen bakstenen arbeiders appartementen met zwart gelakte stalen accenten doet denken aan New York uit oude films. Meteen duidelijk dat dit een ‘gewone’ Europese stad is, plat, vol rumoer, en niet ontzettend proper. Een onheilspellend wolkendek.
We verdwalen wat, maken al stappend een plan. Onder spoorweg, over brug komen we bij de universiteit, te bezoeken in delen, vijftien euro per. Dat klinkt ons ontzettend duur, maar uiteindelijk geen probleem. De bekende bibliotheek die we wilden bezoeken blijkt volgeboekt, enkel online tickets te verkrijgen, en door een ons onbekend evenement wemelt de omgeving van de scholieren en professoren. Alle tickets in hun handen, wij druipen af.
Door straat en steeg naar de National Gallery, zalig betaalbaar gratis. We ontvluchten gedruppel en doen meteen iets mis. Want lege gangen, verwarrende plannetjes, tot we opeens midden in een reeks schilderijen staan. Links verschijnen bezoekers, stromend naar rechts, en wij sluiten subtiel aan. Zo een uur chaotisch door de zalen, zoekend naar bekende namen op de bordjes naast de werken. Daartussen een samenwerking tussen Brueghel en Rubens.
We stappen met snelle passen langs een gietijzeren Oscar Wilde in het Merrion Square Park, maar miezer jaagt ons verder door Dublin. We tellen elke roodharige passant, en dat zijn er minder dan we hoopten. Wachtend voor een rood licht ontdekken we een miniatuur eethuisje, waar we onze t-shirts drogen met een elks een tas in de hand. Seppe eet een vegetarische vleesrol, wat in letters en woorden eerder gek klinkt.
Alvast deels tot leven maken we diagonaal onze weg door Saint Stephen’s Green, het grootste park van de stad, fleurig in juni. Een groep zwanen drijft op het meer, waar honderden kringetjes het tegenvallende weer weerspiegelen. Bij de uitgang verschijnen we opeens temidden van een andere stad. Opeens heel wat mensen rond ons, winkels en barretjes, af en toe achter een art-deco gevel. Aangenamer hiertussen te wandelen.
In deze westelijke helft van de stad trekken we eerst richting het kasteel. Vanuit het groene plein ervoor zien we een dikke ronde toren, stereotiep middeleeuws met kantelen en kleine raampjes. Rechts een Brits-gotisch kerkgebouw, en rechts een renaissance paleis, enkel rechte lijnen op grote schaal. Daartegenover, aan de andere kant van het plein, iets wat lijkt op een neostijl kasteeltje, een beetje karikaturaal, vol moderne kunst. Voor we dat bezoeken, eerst een bibliotheek die wel plaats heeft voor toeristen; een gebouw vol manuscripten, sommigen Iers, anderen Egyptisch, daarnaast ook Japanse en Perzische.
Vervolgens twee kathedralen, grijs als zoveel hier. Tien euro per visite, om de toeristen af te schrikken. Deze huizen van God vallen niet te vergelijken met de onze hooggotische meesterwerken, en daarmee blijven onze visites kort.
Ons trip eindigt in Temple Bar, waar alle gezellige pubs liggen. We dwalen er rond, steken eens onze kop binnen in het etablissement dat de wijk haar naam gaf. We vinden drukte, volle glazen Guinness naast lege, en live muziek. Ik moet nog eten dus zetten we ons elders, op de eerste verdieping van een gezellig eethuis, ietwat een herberg. De stoofpot van vlees met Guinness is zoals te verwachten overheerlijk. Het correct bier ernaast maakt de maaltijd volmaakt.
Langzaam richting het hostel, door een vintage kledingwinkel, over een oude voetgangersbrug, kort door een enorm winkelcentrum op zoek naar een zonnebril voor Seppe, om tot slot een laatste souvenir te kopen in een commerciële prullenwinkel.
Wederom een kwartier stappen. Onze tassen gelukkig nog op hun plaats, en we zwaaien niemand uit. De bushalte ook niet om de hoek, dus onze lijdende benen geven hun laatste prestaties. Even paniek wanneer de bus zonder stoppen passeert, maar direct daarna een tweede die ons wel meeneemt.
We leerden gisteren onze les en ditmaal zijn we flink later. We stappen als voorlaatste op de vlieger, net voor die opstijgt. In de luchthaven niet moeten wachten, maar in deze cabine wel, door een technisch probleem. Dat geeft meer tijd tot typen, alleen hoop ik niet te laat in Antwerpen te geraken. Daar moet ik overnachten voor een weekendwerk in het MoMu.
13 – Roemenië, Egypte, India & Kathmandu
Trein, bestemming Leuven. Van teen tot kop; schoenen van Vader, short van mijn Peter, typend op de gsm van mijn Tante, denk aan Moeder. De mensen die me hier brachten, draag ik bij me. In mijn geestesoog, de Grootmoeder die over enkele weken deze tekst lezen zal. Grootste avontuur tot nu toe.
Dag 1
Naar traditie weinig slaap. Naar traditie vertrekt de trein in Leuven later dan de geplande aankomst in Zaventem. Eerste keer op mezelf; minder ruim op tijd dan gewenst met dank aan de NMBS. Ik beweeg me door de vertrouwde gebaren, laat mijn grote tas achter bij de check-in, schuif vlotjes door de metaalzoekers, die mijn dikke boek ervan verdenken misdadig te zijn, en sta dan erg lang te schuifelen voor de paspoortcontrole.
Op de vlieger de woorden van bovenvermeld boek, 1200 pagina’s aan Zuid-Afrikaanse familiesagas. Een dik halfuur naar de stad, meer van hetzelfde. Ik stap uit een gestripte Lijnbus, zelfde model zonder de luxe van zachte zetels, en beland in Italiaanse lucht. In een oogopslag herken ik vanalles. Sterkst leeft het karkas van communisme, aanwezig als in Kroatië en Oezbekistan. Functie belangrijker dan vorm, dus veel panden strak en sober, eigenlijk neerslachtig. Maar de oude stad is een mix, ook recentere flats die aansluiten bij de buitenwijken van Spaanse of Italiaanse steden, aardkleuren tussen oker en lichtgeel. Ook oudere gebouwen, statig en gedecoreerd als in Parijs, hoewel de kerken een sterk eigen stijl hebben, eerder Grieks. Een ding zie je overal. Het gebruik van de goedkoopste materialen maakt dat alles afbladdert, brokkelt, verkleurt en langzaam verdwijnt. Ook dat heeft zijn charme.
Ik ben rond zestien uur in het hostel, waar een stoere Bretoense me helpt inchecken. Ze draagt enkele tattoos en heeft slechts millimeters haar, punkers zoals ze enkel in sprookjes nog bestaan. Op de gedeelde kamer staat een locker voor mijn grote rugzak, waar ik de belangrijkste zaken uithaal om rond me te dragen in een kleine schoudertas. Een Roemeen op de kamer, te soezen na een volle nacht feesten. Ik wil mijn beperkte tijd benutten en vertrek op Pauline’s aanraden naar enkele locaties in Boekarest.
Een eerste keer doorkruis ik het oude centrum, tussen cafés en barretjes. Een jeugdige boekenwinkel verkoopt ook allerhande Japanse zaken, maar mijn Engels lijkt toch af te schrikken. Een verzameling straatkatten oogt proper en schuchter, ze springen weg wanneer ik probeer te fotograferen. De volgende hoek een enorm kruispunt, gedomineerd door metershoge fonteinen tussen een massa auto’s, continu beweging. De hoofdas leidt loodrecht naar het Westen, langs beide kanten brede, groene wandelpaden, waar ik de zon ontvlucht. Meer Warschaupact architectuur, uiterlijk groots, maar kruimels op de grond.
Aan het einde van deze statige weg vind ik het Parlementair Paleis, overweldigende massa staal en beton onder toezicht van Ceausescu. Het gebouw heeft enkele mooie elementen, veel rondbogen en het repetitieve van zoveel ramen tegen de enorme gevel, maar als geheel slechts een beperkte aantrekkingskracht. Ik begin de klim naar boven, naar een voordeur, tot een man in blauw me verjaagt. Blijkbaar niet meer open.
Het park ernaast bevat droog groen rondom een onelegant speeltuig. Heel wat kinderen klauteren hoger en lager, glijden naar beneden en hun gejoel vult de omgeving. Opeens springt een oude man recht van zijn bank en gesticuleert hevig, geen reactie op mijn Engelse pogingen. Twee pingpongpalletjes verschijnen, waarmee hij een tafel aanwijst. Een knik besluit ons begrip. Een half uurtje later geef ik met een lach mijn nederlaag toe, enkele Roemeense cijfers rijker, voor al de punten die ik niet scoorde.
De volgende twee uren spendeer ik pratend met de jeugd die ik er aantref op verschillende bankjes. Sommigen leren Spaans, anderen Frans, ik vind zelfs een groepje met Chinese ambities. Het leven hier is goed, dan weer slecht, hopelijk ooit naar Duitsland of elders, niet Amerika. Deze zomer studeren voor selectietesten volgend jaar, en ook veel slapen. Ik leer meer dan ik vroeg, en weet me uiteindelijk ergens uit de verhaallijn te knippen.
Doelloos door de straten. Als gedragen door de wind in het oude centrum. Hier de mooiste gebouwen, vergelijkbaar met Parijs, meer stukken warmer en nooit in echt goede staat. Elke straat heeft wel een stelling pand achter doeken. Een kleine kerk staat verstopt tussen mimosa in bloesem, de fijne rode draden van de bloemen sluiten aan bij de mooie, zachtroze decoraties. Een kruispunt onder glas, geel glas, wat de kleuren warmer maakt, verstopt een verzameling gezellige eethuisjes, maar op een dinsdagavond is alles te rustig om echte gezelligheid uit te stralen.
Ik weet niet goed wat te doen, alleen op reis. Een tafel voor mezelf lijkt me niet het geld waard, dus wandel ik rond, op zoek naar mensen die interessant ogen. De moed niet direct, en tevens geen ideale slachtoffers. Op aanraden van een parkjongere stap ik een grote boekenwinkel binnen, een centrale hal omringd door drie lagen balkons, alles spierwit. De boeken zelf vullen de ruimte met kleur, en enkel jonge mensen wandelen langs de baldakijnen.
Kort over het hostel, denkend daar misschien een slachtoffer te vinden, maar geen succes. Wederom enkel de sluimerende Roemeen. Dus met meer moed en vastberadenheid terug tussen dezelfde straten, waar ik na kort dwalen een tafel vind. Ik zet me bij twee locals, beiden in zwarte kleding, heavy metal, en een met lang zwart haar. Initieel terughoudend, smelt het ijs meteen wanneer ze de dienster vragen of er al terug Orval in huis is. Ik spring tot leven, op mijn aanraden drie Westmalle Trippels op tafel, die wel in huis.
Een drankje later, en heel wat gepraat, zijn we alle drie hongerig. Ik leid ons naar het eethuis van Pauline, twee straten verder, waar we door een smalle gang naartoe wandelen; een verborgen plaats, met een echte Roemeense keuken. Na een gefaalde poging de taal te ontcijferen, wenkt de meer assertieve van het duo ter bestellen. Hij begint en lijkt niet te stoppen, gerecht na gerecht, en waarschijnlijk ook heel wat drank vormt het lijstje voor de garçon.
We praten over de belachelijke kans van deze avond, ik dwaalde bijna een uur rond, en koos uit de honderden mensen deze twee eruit. Vleeshappen verdwijnen, in samengang met enkele ruime porties frietjes, grote kuipen bier worden bijgevuld. Reeds te veel gegeten, verschijnt een plateau met zes desserts en drie glazen balkandrank, sterker dan de meeste parfums. Zelfs dat krijgen we bijna volledig weggewerkt, en mijn gastheren staan erop alles te trakteren. Ze duwen me de tas met de rest van de desserts in mijn handen, keuren het pakket zelfs geen blik waardig. Gelukkig kochten ze reeds tickets naar Brussel voor het eind van deze zomer, ik beloof hen er waardig te ontvangen, zodra de tijd daar is.
Niet volledig in rechte lijn, of gebalanceerd, op zoek naar het hostel. Daar aangekomen praat ik even met Pauline over Bretagne, maar de uitputting is overweldigend en ik excuseer me. Het is nog voor middernacht, wat verklaart waarom ik ondanks alles eerst op de kamer ben. Het volgende uur komen mijn kamergenoten rumoerig thuis, hoewel ze in wisselende mate pogen de stilte te bewaren. Met oordoppen heb ik vrij weinig last, en dommel rustig in.
Dag 2
Doorheen de nacht ontwaak ik vaak, schijnbaar zonder oorzaak. Wanneer de wekker rinkelt heb ik slechts vijf minuten nodig om gepakt en gezakt in de lobby te staan, alleen. Over een kwartier moet ik op het Universiteitsplein staan, en ik vraag de gids of ik mijn grote rugzak meepakken mag. Allemaal prima, dus de komende twee uur zit ik naast mijn tas te soezen op de bus.
Eerste stop, Het Peles Kasteel. Neorenaissance tussen de bergen, gezet door de eerste koning van een verenigd Roemenië, voordien drie kleinere staten, nu een onder een Duitse familie. Het kasteel is meer een paleis en komt rechtstreeks uit een sprookje. Een Bavaars/Oostenrijkse invloed staat centraal, te merken aan houten kaderbouw gevuld met witgekalkte muren en gedetailleerd snijwerk op elke vierkante meter. Vooral de vele spitse torentjes spreken tot de verbeelding.
De binnenzijde is minder indrukwekkend; ik, verwend door Italië en Versailles. De kamers zijn mooi maar niet verbluffend, fijne stoffen tegen de muren boven de handgemaakte lambrisering. Wat vooral van belang is voor de gids is de technologische staat van het gebouw, ten tijde van constructie. De Duitse koning primeerde met heel wat zaken, waaronder een centrale verwarming, volledige elektrificatie en een glazen plafond dat aan de hand van hendels openklapt.
We krijgen kort tijd rond het domein te wandelen, mooie perspectieven te kiezen voor foto’s en daargewenst ook een laat ontbijt. Ik eet deeg met kaas, aan tafel met een Italiaanse architect uit Venetië, later blijkbaar eigenlijk Padua, maar recent in Dubai.
Nogmaals twee uur, half in slaap, half lezend over Zuid-Afrika.
In Transylvanië, regio omringd door bergen, gekend voor vampieren, is Brasov een van de zeven belangrijke steden. Het hart is pittoresk, gerestaureerde gebouwen in pastel geverfd, ietwat een mengeling tussen Zuid-Frankrijk en van wat ik ken over Latijns-Amerika uit foto’s. Europees, maar verwaterd met iets vreemds, iets inheems, en wederom afbrokkelende verf. Twee groene ruggen omarmen de stad, enkele honderden meters hoog.
Buiten de statige architectuur die dus in zekere zin aansluit met vertrouwde schoonheid is de Zwarte Kathedraal voornaamst. Die naam door de reeds weggeboende askleur, nagelaten door een brand, beland ik voor haar gevels. Gotisch, maar niet overtuigd. Spitsbogen, krullen en pinakels, maar schaarser dan bij ons, en soberder van vormgeving. Gezet door Duitsers, middeleeuwse, hier uitgenodigd door de Hongaarse koning om de lokale Bergroemenen te beschaven, lijkt het dat ze enkel hun herinneringen bij zich droegen, en geen bouwmeester.
Spoorloos door Brasov, tussen de bouwwerken van noot. Een stadspoort draagt vijf spitse torens als tooi, niet veel verder het bastion van de wevers. Een ringvormig fort met dikke muren, de centrale hof overkeken door vier verdiepen balkons, schots en scheef over elkaar. Het is fijn doelloos rond te wandelen, onder de felle zon, tussen de mooie gevels.
Deze keer minder ver, het kasteel van Bran, ditmaal heus Middeleeuws, chaotisch en verwarrend om te beschermen tegen indringers. Het pronkt boven een uitstekende rots aan het begin van een bergpas. de toegang controlerend. Aangezien het dus lange tijd dienst deed als fort, valt er binnen weinig te bespeuren buiten de barakken van het garnizoen. De binnenplaats is mooi, wit tussen kaders van zwarte balken, op verschillende plaatsen overgroeid door diverse groene kruipers. Buiten aan de praat met een Jordaanse een een vreemde kerel uit Wales, gasten op dezelfde toer.
Nogmaals drie uur lezen, en speciaal voor mij maakt de chauffeur een stop aan de luchthaven, op onze route naar Boekarest. Het heeft geen zin me naar de stad te voeren, waar ik na een half uur terug zou moeten vertrekken naar de luchthaven. Tot de departures nog een halve kilometer stappen, daar dan natuurlijk te vroeg. Wachten in een koffieshop, nutteloos het internet verkennen. Alleen door de controles, nergens moeilijkheden. Afwisselend wat schrijven en berichtjes sturen met Thuis.
Zo verdwijnen de uren sneller dan verwacht, ik zit drie volle pagina’s diep wanneer het boarden aanvangt.
De Nacht
Dat vindt natuurlijk later plaats dan het tijdstip aangegeven op mijn ticket; 00:45. Pas rond een in de nacht zit ik helemaal vanachter op het vliegtuig, de rest van de rij leeg. Ik speel rust voor mijn oortjes, Indische gongen en trommels. Zo heb ik drie albums bij me, elke keer ongeveer een uur, en pas wanneer het eerste afloopt, stijgen we op, exact een uur later dan gepland.
De volgende uren wazig, ik noch bewust, noch onbewust, maar bots gewelddadig tussen de twee. Bij elk stilvallen van mijn muziek schiet ik overeind om iets nieuws op te leggen dat het gedonder van de motoren kan temmen. Elke keer met pijnlijke nek, door het rondslingeren van mijn hoofd in deze helse bak. Het laatste kwartier zie ik Caïro ’s nachts, vanuit de lucht. Een oceaan van licht, doortrokken met zwarte aders waar ik de Nijl en haar kanalen plaats. En dan een plotse grens, puur zwart, de Sahara.
Herrezen op onbekende kracht na de landing sta ik lang te wachten achteraan het vliegtuig. Ik stap bij de laatste en haast me door de luchthaven. De visumcontrole geeft geen last, wel een stempel en opluchting wanneer mijn taxichauffeur staat waar ik hem zoek.
Geen wetten buiten die van de zotsten, we rijden sneller dan de meter van de oude rammelbak aangeeft, en worden langs beide kanten voorbijgestoken. Links een volkswagenbusje, familie van anderhalf dozijn op elkaar gepakt als sardientjes en ik hoor het metalen doosje kraken. Rechts een zwarte Audi met getint glas, bijna geruisloos.
De waanzinnige taferelen van Caïro door het raam, tussen vier en vijf uur, naderend naar ochtend. We rijden geen seconde over de aardbodem, maar continu op verhoogde snelwegen, gedragen door beton. Dat brengt me op niveau met de eerste verdiepingen van de omstaande blokken, allen identiek, maar zonder beschrijfbare kenmerken. Allemaal uniek, door willekeurig verstrooide airco-dozen, verwarde wijzigingen aan het oorspronkelijk ontwerp, gekenmerkt door naakte baksteen en lelijk metselwerk. Overal enorme reclameborden, groter dan ik ooit zag, gedragen door weggeroeste skeletten. Ze tonen een mix Amerikaanse bedrijven, universeel herkenbaar, en honderden keren dezelfde glimlach van president Sisi. Geen sterren aan de hemel. Dingen achtergelaten, woningen verlaten. Te veel mensen, te veel stof, vuilnis, nauwelijks toekomst. Bladerunner.
Dahab Hostel, op de zevende verdieping van een gebouw dat er officieel maar zes kent. Kleine kamertjes te bereiken via een marmeren hal, bewaakt door een bebrilde maar tandeloze oude man, gezeten op een plastieken stoel naast de lift. Maar de marmer verloor haar glans, en de lift is een doodskist aan een draad, een steen aan het andere eind brengt me tot zes, de laatste meters moet ik zelf naar boven stappen.
De jonge Egyptenaren tonen me een absurd kleine kamer, net genoeg plaats voor twee bedden naast elkaar en een ventilator. Ik kan enkel blijdschap opbrengen voor de netheid van alles, en de zachtheid van de matras. Er alles achter slot en grendel, korte rondleiding, daar de douches, aan de andere kant een keuken. Zicht op de omliggende zee van beton.
Door honger wederom naar beneden gejaagd, daar de dag begint.
Dag 3
De eerste dag van het Offerfeest, en dan slaapt geen Egyptenaar voor het gebed van zes uur. Dat verklaart de drukte op de weg eerder, en de volle terrassen, waar naar alle eerlijkheid zeker de helft met open mond ligt te ronken, tussen enkele kaartspelende opa’s. Gelukkig dus de Shoarma plaats nog open, en ik bestel me er voor wisselgeld een dikke rol op z’n Arabisch.
Die onder de arm dwaal ik door mijn nieuwe wijk. Ik erken twee samenlevingen, een van mensen, de ander van honden. Ze bewonen dezelfde wereld, volledig los van elkaar, alsof ze wederzijds onzichtbaar zijn, geen enkele interactie. Enkele straten bevatten archeologisch herkenbaar de impressies van historische zebrapaden, impressies die de chauffeurs onbewogen laten. Ik sluit me aan bij de mensen van Caïro en steek in het wilde weg over, tussen toeters en uitlaatgassen. Een trap leidt tot een autostrade over de Nijl. Daar op de middelste tree eet ik mijn ontbijt, de zon kijkt boven de horizon, het water van deze mythische rivier kolkt met een beestachtige kracht.
De volgende uren tussen zeven en dertien slaap ik haperend in onze sauna van een kamer.
Onrustig ontwaken. Echt koud wordt de douche hier niet. Ik vul mijn schoudertas met al wat nodig lijkt en vertrek. Marnix geeft tips en ik spendeer langer dan verwacht in onze wijk. Op zoek naar zonnecrème, een SIM-kaart en een copyshop, vind ik met wat moeite de eerste twee. Geholpen door twee Egyptische broers, bemachtig ik twee tubes en een goede kaart, waarvoor ik ze twintig dukaten overhandig.
Ik zoek naar de beruchte Cairo Pass, een document waarmee ik theorie binnen de spanne van vijf dagen nagenoeg alles in deze buurten mag bezoeken. Daarvoor raadt online mij aan een kopie van mijn pas mee te nemen, maar die heb ik niet, en de copycenters zijn allen gesloten met dank aan het Offerfeest. Dus ik probeer zonder, maar in het Museum van Egypte kunnen ze me niet verder helpen. Terzelfder reden zal ik de komende twee dagen geen pass zien.
In zicht sinds mijn eerste momenten in de stad, vanop het hostel en doorheen de straten, is de hoge Cairo Tower. Cilindervormig en geruit klimt het beton tot voorbij de 180 meter, waar de lijnen van het ruitenpatroon openbloeien in iets dat op een Lotus moet lijken. Ik spendeer bijna twee uur op de bovenste verdiepen, om het hallucinante uitzicht op te nemen. Een zee van beton tot de einder, alles zandkleurig en nagenoeg geen herkenningspunten. Enkel de citadel van Saladin met haar zilveren koepels, elders de vele smalle minaretten van de oude moskeeën, maar meest magisch zijn de drie piramides die aan de stoffige horizon opduiken.
Er zijn twee restaurants, ik heb een bon voor het duurste. Ik vraag om een tafel met zicht op de driehoeken, maar kijk verward op wanneer ze beginnen te verdwijnen. De vloer draait, en wachtend op een bord Kefta zie ik opnieuw Caïro passeren.
Thuis plaats ik me tussen de andere gasten in de gemeenschappelijke ruimte voor de balie. Deur open zodat de kamer kan koelen, praat ik met een koppel uit Australië, de heer heeft Zuid-Afrikaanse roots, wat tot goede gesprekken leidt. Zij drinken het lokale bier, Stella, niet die uit Leuven, en bij het zakken van de zon gaan we met vijf om shoarma.
In vergelijking voelt de zevenentwintig graden van nu erg aangenaam, bijna fris. Ik zit op het dakterras, uitvoerig te typen, beschrijf mijn observaties en vergelijk Cairo met Bladerunner. Uit hunkering naar de film speel ik Vangelis tijdens het schrijven.
Naast me zit een jong koppel met laat avondmaal. Ze geraken in de problemen met de vele katten die hier ook wonen, dus ik help tegen de katten opdat ze rustig eten kunnen. Een aangenaam gesprek over reizen, met hun plannen voor Athene en Istanbul, daarna ook film, en Japanse boeken. Bijna een uur gaan ze slapen, ik nog wakker door mijn lange middagdut. Bij goddelijk toeval speelt de openbare omroep de nieuwe Bladerunner, ik voel me geraakt door het lot. Met een half ook op de prachtige scènes typ rustig verder.
Ondanks mijn moeite blijft de kamer een oven, zelfs een extra koeler verhelpt de hitte niet. Ik leg me op het dakterras, waar ook bedden staan, en gewend aan licht en lawaai uit Leuven val ik bijna meteen in slaap.
Dag vier
Door gewoel in mijn slaap oordopjes kwijt. Daarmee wakker, snel terug verdoven, en ik ontwaak uitgerust rond negen uur. Dan is ook Marnix hier, vannacht geland. Hij kiest ontbijt, ik doe niet veel. Hij doucht, ik doe nog minder. Rond elf uur trekken we de stad in.
Een Uber brengt ons naar Ibn Tulun, een van de oudere moskeeën in Caïro. Zoals de hele stad is ook deze plaats zandkleurig. Het geheel is vierkantig, met centraal een uitgespreide, gebakken binnenplaats. Vier galerijen omringen deze hete kookplaat, enorme zuilen en bogen dragen bijna zwarte balken een tiental meter boven ons. Midden staat er een hoge koepel, gedragen door een kubusvorm, om een waterpartij te beschermen die doorheen de eeuwen dienstdeed bij de rituele wassing voor het gebed. Tot slot beklimmen we de minaret. Een klimmende spiraal, cilinder die steeds smaller groeit naarmate de trap de top nadert. Vandaar zicht op onze volgende bestemmingen.
Voor de deur bestellen we snel twee broodjes kippenlever op z’n Alexandrijns, maar het worden er vier, daar de broodjes wel erg klein zijn. Die uit het vuistje tien minuten wandelen. Taferelen van voor, schapen en geiten met rode kruizen gemarkeerd op de vacht, en taferelen van na, losgeslagen koppen aan draden, ingewanden op de vloer, ergens waarschijnlijk ook verse kebabs te koop.
Volgende halte vormt een duo, twee oude moskeeën naast elkaar. De rechte muren met beperkte decoratie torenen hoog boven ons uit. Rechts vlakken zandsteen, frequent een gefreesde zuil met diagonale lijnen gedecoreerd. De minaretten zijn ranke naalden, monochroom maar verfijnd, met steeds krimpend vier ronde balkons boven elkaar.
De eerste moskee die we bezoeken is die van Sultan Hassan, en kent centraal eveneens een vierkante binnenkoer. Deze is echter compacter en het ‘doopvont’ staat half in de stellingen. De omliggende zijden echter geen eenvoudige galerijen, maar vier overkoepelende gewelven, spitser aan de nok, drie ervan sober zandkleurig, naar schatting minstens vijftien meter hoog, en de vierde, richting Mekka, kleurrijk versierd. Die verste muur bevat de Mihrab, de gebedsnis, waarboven stukken steen in elkaar schuiven als puzzelstukken in verschillende natuurlijke kleuren. Elk gewelf draagt tientallen lampen; witte vazen porselein dun doorschijnend, met blauwe, Arabische opschriften, allemaal op hetzelfde niveau, min of meer een halve meter boven onze hoofden. Het spitse gewelf met de mihrab verbergt een even enorme koepel. Een overweldigende ruimte met mooie galm voor het gebed. De overgang van vierkant naar cirkel, tussen bodem en hemel, passeert vier ronde ramen, waar het glas in lood slechts weinig licht doorlaat.
Ertegenover de Al Rifai Moskee, even oud, maar recenter herontwikkeld en daardoor feller. Marmer en andere kostbare gesteenten, vierkante meters bladgoud over de fijne patronen in het pleisterwerk. Het hart van de moskee is een rooster van drie bij drie, gestut door vier massieve zuilen in het midden, waar ook de koepel het hoogst is. De andere acht gewelven zijn lager en laten geen licht door, waardoor het felle midden sterker opvalt.
Maar daar eindigt het gebouw niet. Vele zijkamers verbergen de tombes van belangrijke figuren en hun families. Egyptische koningen, de laatste Sjah van Perzië, alles is dure marmer en ragfijn uitgeslepen. Ook hier zijn de plafonds even hoog, rond de vijftien meter, wat een ongeëvenaarde indruk van schaal en macht overdraagt.
We pauzeren in een typisch café, meer op straat dan waar ook, kleine tafeltjes dragen waterpijpen voor mannen in Adidas pakken. Fris limoensap met suiker. Onze volgende halte ligt op een half uur te voet, dus pakken we een tuk-tuk, kleine driewieler raast als duivel door het verkeer.
De citadel van Saladin is niet ongelijk het kasteel van Edinburgh. Een grote rotsmassa in de stad, verstevigd met kanteel dragende muren en ronde torens. Daarnaast tevens een handvol matige musea die we overslaan. Er is slechts één echte aantrekker, de Moskee van Muhammad Ali, Ottomaans gouverneur die zichzelf uitriep tot Sultan van Alexandrië tot Khartoum, en verder tot in het hart van Afrika.
Om deze zelfpromotie te onderlijnen bouwde hij op dat hoogtepunt een prachtig gebedshuis, dat van ver te zien is door zijn zilver schitterende dak. Van ver lijkt het Turks, de Hagia Sophia, eigenlijk Byzantijns dus. Vier pijlers dragen de hoogste koepel, herleidt tot een vierkant, waarvan de zijden ook uitlopen in halfronde koepelgewelven. Op die manier wordt de ruimte steeds groter, en grootser ook, met andere reden. Het eerste niveau, zowat de eerste tien meters, gaat volledig gekleed in rauwe witte marmer, steen met karakter, vol aders en gevlekt als een luipaard met crèmekleurige pigmenten. Langs de buitenkant eerst zandsteen, met rechthoekige ramen wit omkranst, daarboven de zilveren koepels, maar intern een heel ander verhaal. De steeds opbouwende gewelven zijn ontzettend rijkelijk gedecoreerd in pure neostijlen, sterk Europeaans, en met de exclusie van enkele elementen Arabische kalligrafie zou het niet misstaan in Parijs. Patronen en vormen herkenbaar uit het Westen, overheersd door bladgoud. Naar het patroon van de dag hangt een enorme luster, honderden lichten verbonden door een metalen skelet, aan lange kettingen aan het plafond. De gepolijste vloer weerspiegelt de lichtshow.
We dwalen nog even over de citadel, maar de zon brandt ons op en we dalen af, wederom zij aan zij in een tuk-tuk. Hij brengt ons naar een volgende moskee, moeilijk te vinden, ons aangeraden door een man in het café van daarnet. Deze onderscheidt zich op twee manieren. Ze wordt ook wel de blauwe genoemd daar haar vele Turkse tegeltjes tegen de verste wand, en ze is gesloten.
Terwijl we wachten op de Uber naar huis drinken we Pepsi en een verse mango sap, eerder een bevroren pudding, daardoor enkel lekkerder.
Een dik uur pauze, schrijven, van kamer wisselen, hopelijk frisser, lezen ook voor Marnix. Sommige van deze paragrafen werden toen bedacht.
Nu is het later, net middernacht gepasseerd, op het dak naast een Chinees die al meer dan een uur luidkeels belt, eikel. Maar ik loop voor op de zaken.
Eind onze pauze trekken we terug de straten van Cairo in, opvallend hoe veel drukker het is. De mensen komen naar buiten nu de zon verdwijnt. We gebruiken de metro, opvallend hoe onopvallend dat verloopt. Ondanks de verschillen boven de grond, het lijkt alsof elk ondergronds netwerk dicht bij het gemiddelde ligt.
Zamalek is hetzelfde eindeloze eiland in de Nijl waar mijn toren van gisteren op staat. De straten vol jeugd, hier lijkt het nachtleven een tweede focus te kennen, naast downtown waar we overnachten. Het restaurant dat Marnix zoekt is nagenoeg verlaten, wat ons beiden niet aanspreekt. Op goed geluk vind ik snel online een alternatief, hier vlakbij. Op de derde verdieping van een woonblok zitten we net in rieten tenten, die ons veilig verbergen in de Sahara. Het pand is bekleed met historische objecten en oude foto’s, wat sterk bijdraagt tot de goede sfeer. Ik bestel een grote schotel met proevertjes van elk voorgerecht; plus smakelijke sausjes. Na zijn kefta moet Marnix helpen het op te maken.
Een stevige wandeling terug naar huis, langs de Nijl, waar felle lichten dobberen, feestboten vraag ik me af. Het verkeer raast chaotisch langs ons, vaak ontbreekt het voetpad. Iedereen claxonneert continu, niet uit frustratie of woede, maar eerder uit echolocatie. Ze gebruiken hun toeter om hun bestaan aan te kondigen, want wanneer de hele bevolking in willekeur door elkaar rijdt helpt het om je bestaan aan te kondigen met wat lawaai.
Het stof van de dag verdwijnt in het afvoerputje van de douche. De ervaringen belanden tussen deze regels.
Dag 5
Ik slaap wederom op het dak. Rond zes uur word ik wakker door de ochtend, dus ik verleg me naar een andere bank en slaap nog eens drie uur. Marnix deed het niet veel beter, de nieuwe kamer is frisser, maar niet dramatisch. Dat maakt het een lome ochtend, het douchen, ontbijten en aankleden nemen veel tijd in beslag.
Het is pas rond twaalf uur dat we uit de metro stappen, wat we doen na een lange rit naar het zuiden. Een bezoek aan Koptisch Caïro, de christelijke wijk. Ze ligt volledig binnen de muren van een oud Romeins fort, genaamd Babylon, de muren en laatst resterende toren gemaakt uit lagen witte steen en oranje baksteen. Het is verrassend druk, maar verklaren dat door het samenvallen van vrijdag, en de vieringen rond het offerfeest. Lokale toeristen, wij zijn bij de weinige blanken.
De kerk van Sint Joris, Mar Gorgis, is rond als een taart, met twee niveaus; het tweede de helft smaller dan de basis. Ook beige als zandkastelen. Van binnen niet erg onder de indruk, te verwend door Ravenna. Want de stijl sluit aan bij de Byzantijnse, tevens daar te vinden, maar veel eenvoudiger, en naar mijn indruk erg recent volledig gerestaureerd; overschilderd door de Mohammed om de hoek.
Het plein voor het gebouw, een reeks foto’s met nieuwsgierige kopten. Nu weer een man met zijn zoon, dan weer een hele familie; wij steeds met duimen omhoog en grote glimlachen. Ernaast ook het kerkhof, vol kleine tempeltjes, soms naar Grieks model, altijd alles wit.
We bezoeken nog enkele andere kerken. Een ervan verbergt een grot onder haar vloer, waar volgens de overlevering Jezus en zijn ouders zich verscholen voor de autoriteiten. Een andere huist een bron waar zij van dronken, en iedereen vult er een glas of een drinkbus. Hopelijk merkt niemand mijn scheve blikken terwijl ze de ikonen kussen. En niet alleen die, elk reliek, elk heiligdom raken ze aan met hun vingertoppen, die ze daarna tegen hun lippen drukken.
Een steeg onder deze wijk, die doorheen de millennia in lagen over zichzelf groeide. Ook hier deuren en zijwegen naar kloosters en kerken. We wandelen schouder aan schouder tussen de drukte, kinderen maken ruzie door de overbevolking. Een hele wandelweg gaat gekleed in boeken, de wanden zijn rekken, de covers kijken ons aan.
Voor we vertrekken lunchen we nog in de koptische wijk. Marnix eet een stapel falafel, en krijgt daarbij een verzameling sausjes. Ik verkies shoarma van kip, en drink een Egyptische frisdrank die naar ananas smaakt.
Een tuk-tuk improviseert tussen grotere rijtuigen, en verkoelt ons met haar vaart. Bestemming Museum der Egyptische Cultuur, en postmodern gebouw, gemaakt van kunststof, met een grote bipiramide voor de ingang. Binnen pure verfrissing, de airco staat op max, en blaast door de inkomhal.
Het museum bestaat uit twee verdiepingen. Onder het gelijkvloers ligt een tunnelcomplex, zwarte muren, gevuld met koninklijke mummies. We volgen het pad, ik pak illegale foto’s, voorzichtig onopgemerkt door de overvloedige bewaking. De farao’s zijn klein van statuur, maar levensecht in de meeste gevallen. Hun uitgedroogde huid glanst, maar verdonkerde na vele eeuwen in geheime grotten. Tengere vingers grijpen scepters die ontbreken, krullend haar valt tot de schouders van een koningin, parelwitte tanden verschijnen tussen strak getrokken lippen. Ze gaan allemaal gekleed in linnen.
Het gelijkvloers is een enorme vierkante ruimte, mede gesteund door vier massieve pijlers. De zaal chronologisch gevuld met archeologische objecten, beginnend met prehistorische resten van aapmensen, bewegend langs granieten beelden met dierenkoppen, voorbij de verfijnde griekse fase en de complete breuk wanneer de Arabische wereld overneemt, om te eindigen bij de bijna eigen tijd. Lappen zwarte stof, bestikt met zilver- en gouddraad. Stukken van het doek dat de Kaaba in Mekka bedekt.
Daar blijft Marnix langer hangen dan ik, dus tot hij terugkeert, verdoe ik een half uurtje in de cafetaria van het museum. Koud water warmt zelfs hier frustrerend snel op. Een ruim dakterras biedt uitzicht op een meer, omringd door dadelpalmen en ander groen. Daarachter zien we de zilveren koepels van de citadel.
Voor anderhalf uur platte rust in het hostel, daar gebracht door een uber die slechts enkele keren verkeerd rijdt.
De metro naar dezelfde wijk, Noord-Zamalek, van gisterenavond. Wederom levendig en druk, vooral jonge mensen, kris kros over de straten. We dineren in Oldish, oud en vertrouwd, want Marnix kwam hier graag, ten tijde van zijn semester studie in Caïro. Mijn shish Taouk zijn spiesjes, waar ik vrij goede frietjes bij krijg. De groene soep van Marnix is visceus als lijm, maar toch te eten bij zijn rijst en kip.
Aan de andere kant van het eiland, met zicht op onze wijk, Downtown, bevindt zich de Rooftop Bar. Het gebouw was ooit een sjiek hotel, marmer en bladgoud versiert de inkom. Toch is het er duister, en een handvol bewakers kijkt nauwelijks op wanneer we door de metaaldetector wandelen. Een gulden lift vol dure spiegels tot de vierde verdieping. De open deur geeft ons zicht op de externe trappenhal, rommelig, open naar de donkere armoede buiten. Het dakterras zit vol, we krijgen de laatste tafel aan de rand, met zicht op de Nijl. Dessert, niks Egyptisch, want dat is op, dus chocoladecake, achterover met zoete thee.
Dag 6
Zeven uur vijftig, als soldaten uit bed en onder de douche. Ik ‘leen’ wat brood en zachte geitenkaas uit de keuken en sta goed op tijd klaar. Marnix zet een ander tempo, zodat we net wat te laat op straat staan. Dat geeft me tijd om te praten met een meisje in de lobby. Ze schrijft eveneens een reisverslag. Ze lijkt op een elf. Ik noteer haar naam in mijn geheugen en een blauwe wagen van onbekend Chinees merk wacht ons op.
Terwijl mijn vriend naar mijn indruk nagenoeg foutloos Arabisch spreekt met de chauffeur, kijk ik uit het raam vanop de achterbank. Eerst de stad met haar eindeloos verkeer, Betonnen torens, muren dun als karton, opengescheurd door de regering. De nieuwe snelweg loopt midden een informele wijk, waardoor halve torens van torens langs de baan staan. Open gekraakt als oesters zie ik geen parels, enkel gebroken muren en restanten van kamers, waarachter de andere helft van het gebouw schuilt.
De piramide van Dashur, eerste van zijn soort, en dus nog onverfijnd qua model. Het is namelijk geen egale piramide, maar een met zes trappen, bijna 5000 jaar oud. De individuele stenen steken uit het geheel als holle kiezen, die we niet beklimmen mogen. In de plaats leidt onze ongevraagde gids ons elders. We staan voor een hoop bouwafval, klein gruis, maar af en toe ook een puzzelstuk dat we herkennen als hoeksteen of oppervlak van een verdwenen piramide. Desondanks overleefde de gang naar de tombe, waar we op onze knieën door kruipen. Daar vinden we miljoenen haarfijne hiërogliefen op de wanden, sterren op het plafond, dat bestaat uit twee gigantische rotsblokken die tegen elkaar steunen als een duo speelkaarten. De massieve sarcofaag is leeg, maar met behulp van wat baksheesh toont de gids ons een ander geheim. Wanneer hij zijn zaklamp schuin tegen de muur schijnt, verschijnt in subtiel reliëf het silhouet van de farao, verborgen tussen de hiërogliefen.
De gids toont ons nog een handvol andere locaties. Enkele kleinere tombes voor de kinderen van de farao. Ook daar decoratie op de muren, soms nog in kleur, en het ziet er zo netjes uit dat ik moeite heb te aanvaarden dat het allemaal echt is. Vraag het mij, en een vaardige hand schiep deze kunst pakweg tien jaar geleden. We wandelen nog rond de trappenpiramide, waarna ik veel te veel geld bovenhaal voor de gids. Zelfs met zijn handen vol kijkt hij ons aan alsof we misdadigers zijn, en eist minstens evenveel van Marnix. Een negatieve nasmaak.
Een korte stop bij een school voor het weven van tapijten. Enkele werkers beginnen te knopen wanneer ze onze intrede bemerken. Korte uitleg over wat stof is, en hoe het soms uit een plant komt, dan weer uit een dier, en dan staan we een verdieping hoger in een groot magazijn vol lelijke weefsels. We vluchten subtiel naar het toilet, om de beurt, daarna via gangen en trappen terug naar buiten.
Door het raam de velden van Egypte. Kanalen vertakken van breed naar steeds kleiner om hun kostbaar water aan de arme landbouwers te lenen. Uitgestrekte wouden van dadelpalmen, de onrijpe vruchten hangen in trossen van honderd boven de velden suikerriet. Met regelmaat een bescheiden boerenwoning, uit golfplaten, leem, af en toe baksteen.
Tweede echte halte, in Saqqara. Tussen de velden en de piramides passeren we langs een boorplatform, en we haasten ons om een bus Spanjaarden voor te zijn. Eerst de Rode, die in mijn ogen niet zo sterk gekleurd is, maar reeds een klasse groter dan die van Saqqara. Ongeveer halverwege naar de top merken we een kleine opening. Daar begint een gang die afdaalt naar het hart. Drie geheime kamers, identiek, en gebouwd voor de ontdekking van de allesdragende boog. Daardoor zijn de plafonds ontzettend hoog, want met elke nieuwe laag steen, ongeveer anderhalve meter per laag, plaatsten de oude Egyptenaren de rotsblokken een handbreedte naar binnen. Via deze stapsgewijze methode naderen de wanden langzaamaan naar elkaar.
De knikpiramide. De eerste helft steiler, halverwege de knik, de rest stomp. Toch origineel, en nog indrukwekkender door de goede staat van haar zijkanten. Deze werden niet geroofd door de woestijn of bouwvakkers, maar zijn voor het grootste deel bewaard, waardoor deze piramide mooi glad is voor grote stukken van het oppervlak. De ingang bevindt zich hoger dan bij de Rode, en de tombe dieper onder de grond, aan het einde van een tachtig meter lange tunnel. Tijdens de afdaling merken we een sterke trok, die van natuurlijke oorsprong moet zijn, want de enige bekabeling leidt tot lichten. We vinden het tochtgat dat frisse lucht aantrekt niet, maar waarderen de verkoeling desondanks. Een vertakking in het complex berooft ons van deze luxe, en vervangt ze met een muffe, grotachtige geur. Een lege kamer en dan een gruwelijke ontsnapping door dezelfde lange tunnel, nauwelijks groot genoeg om gebukt in te passen.
Het openluchtmuseum van Memphis, eeuwenoude hoofdstad van Egypte, gebouwd, herbouwd en uitgebreid door farao na farao doorheen de eeuwen. Heel wat stenen verspreid over een stoffige bakplaat, waarvan eentje onder dak en muur. Een reusachtig beeld van Ramses II ligt op zijn rug, en vanop het balkon kijken wij op hem neer.
Een half uur rijden, door gelijkaardige velden als eerder, en meer verscheurde gebouwen; informele wijken verdienen geen erkenning.
De drie piramides van Gizeh vormen een wereld op zichzelf. We kopen een ticket voor de taxi, zodat onze chauffeur tussen de monumenten mag manoeuvreren. Hier stapt hij mee uit om uitleg te geven. De massa rotsblokken reikt tot de zon, een pijnlijke nek bij de zoektocht naar het topje. Alle drie gemaakt van enorme rotsblokken, die op eerste indruk patroonloos zijn gestapeld. Elke steen komt tot onze kinnen, wat de beklimming tot een meter of vijf niet gemakkelijk maakt. Verre van alleen, een zwarte vloer voor de grootse piramide schenkt me de dansvloer die ik al dagen mis en het publiek deert me niet. Silent disco.
Hobbel op en neer, zand in de ogen hoort erbij. De zon aan het zenit, dus mijn safarihoed brengt veel bescherming. Ik zit op een kameel, twee meter boven de Sahara. Voorbij de derde piramide, de helft kleiner, en deels nog bedekt met de originele laag graniet, stenen afkomstig uit Aswan, bijna duizend kilometer van hier.
De rit naar huis, rusten in het hostel. Marnix maakt plannen om met een oude bekende te dineren, wat mij perfect uitkomt. Ik zit meer dan twee uur in de lobby, te typen terwijl rondom de rumoerige groep toeristen zwelt, verhalen door elkaar, luister ik steeds luidere muziek om te focussen op mijn tekst, een oog op de inkom. Naar beneden voor shoarma, eet alleen, tot ze opeens voorbij wandelt.
Even de rust hervinden, haar tijd geven te schrijven, en verschijn dan naast haar met een kat als vredeoffer. Werkt prima en een gesprek ontstaat. Ik ontdek wie ze is, zij wie ik ben, en we zijn beiden blij met wat we horen. Ze heeft pikzwart haar, tot net boven haar schouders, de helft waarvan ze in een staartje hangt. Ze heeft blauwe ogen, die naar haar pupillen toe goudkleurig, en in het maanlicht grijs worden. Ze bubbelt van de levenslust.
Zonder oog op de tijd vraag ik of ze nog altijd honger heeft. Vijf minuten later wandelen we zij aan zij door chaotisch Caïro. De stad bruist en explodeert vol leven nu de nacht verkoelt, en wij zitten in de beste energiestromen. Twee koelplaten zorgen voor magische ijsjes, wanneer het platte dessert als pannenkoek wordt opgerold, in zoete saus gedrenkt. De rij te lang, krijgen we allebei een hapje van een plateau. De moeder erkent ons als duo en schenkt ons wat van haar Egyptische lekkernijen. Met Marnix dankbaar in het achterhoofd stel ik voor naar de Rooftop Bar te gaan.
Zonder zijn hulp is de metro even een uitdaging, maar de mensen zien onze verwarde ogen en gebaren ons tot waar we moeten zijn.
Op het dak met zicht op de Nijl, zicht op de hoogbouw vol licht erachter. We bestellen zoete dranken, een brownie om te delen. Ze onthult haar magische zelf; de zeemeermin. Want ze werkt voor de marine, indirecter zou niet kunnen. Spendeert haar dagen in de oceaan, waar ze dolfijnen en zeeleeuwen opleidt. Ze leert hen zoeken naar gevaarlijke objecten op de zeebodem, of naar ongewenste bezoekers in bepaalde onderwaterwijken. Maar stelt ook gerust, de dieren krijgen twee vrije dagen per week, en meer dan de helft van hun shiften bestaat uit spelen.
De verhalen die ik vertel zijn hier minder relevant.
Einde van de dag, bijna volle maan, helpen we de vertering op weg door naar huis te stappen. Caïro is groener dan verwacht, fruitbomen in de straten, voorlopig helaas zonder vruchten. We steken de Nijl over tussen het verkeer, want echte voetpaden bestaan niet. Gelukkig vinden we dan een lang en meestal breed pad langs de rivier, waar de mensen zich samenscholen.
Hand in hand slalommen we tussen kinderen op rolschaatsen, af en toe ook een vader, uitgelachen wanneer hij achterover gaat. We nemen de indrukken in ons op, een motor draait donuts, een wolk suikerspinnen wandelt tussen ons en de Nijl. Onze vingers vlechten zich in elkaar, en helaas nadert met elke pas het hostel. Een bakje houtskool braadt maïskolven, voor een habbekrats nemen we er een mee. Gelukkig durft niemand ons schattige silhouet te overrijden.
We keren terug naar de ijsschraapers van eerder, en wachten op ons volgende dessert. Yoghurt belandt op het vriesvlak, waar de meester stukken fruit door maalt. Hij strijkt alles plat, zodat het snel bevriest, en wij krijgen ons potje met twee lepeltjes. Aan de tafel waar we begonnen, zitten we opnieuw, ditmaal zonder haar boekje, maar met ijsje in de hand. De maan bijna vol, haar ogen grijs.
Een dikke knuffel; een echt warme omarming.
Ondanks mijn kattenvoeten ontwaakt Marnix, die nieuwsgierig is naar mijn verhalen. Het is twee uur gepasseerd. In plaats van antwoord, vraag ik hoe laat mijn wekker te zetten, dan hebben we er twee, want morgen vertrekt hij vroeg naar Port Said, aan de Middellandse. Dat in orde val ik knock-out, waarschijnlijk Marnix ook.
Dag 7
Ondanks het late slapengaan ben ik vroeg wakker. Zijn bus vertrekt vroeg, dus met vijf uur bewusteloosheid moet ik het stellen. Daarna begint het tellen. Om twee uur stijg ik op, dus rond twaalf sta ik best voor de luchthaven. Dat heeft me ruim tijd mijn zaken op orde te krijgen, alles op de vloer, mijn grote en kleine rugzakken leeg, net zoals de heuptas. Daarna hoop ik geniaal te zijn.
Wat lukt, want na het inpakken, de grootste tas hier achter slot en grendel tijdens mijn bezoek aan Luxor, na het douchen en tanden poetsen, hoog nodig na het leerachtige brood dat ze hier serveren bij het ontbijt, na al dat, wandel ik met haar naar het Egyptische Museum.
Daar is het chaotisch, niet noodzakelijk omwille van andere toeristen, die hier ‘s zomers schaars zijn, maar omwille van de verhuis. Het nieuwe Egyptische Museum, een prachtig modern gebouw nabij de piramiden, is slechts enkele jaren over datum, en ik niet slim genoeg om te voorspellen dat het ook nu nog, niet af zou zijn. Reden om terug te keren, maar vooral ook de verklaring van waarom sommige ruimtes eerder leeg zijn, of net gevuld met houten dozen, in kabels gespannen, klaar voor verplaatsing.
Enkele hoogtepunten. De magische objecten uit Toetanchamons tombe, daarmee bedoel ik zijn drie sarcofagen die als Russische poppen in elkaar passen. Massief goud, daar lijkt het althans op, ingelegd met blauwe en rode emaille. Ook het wereldberoemde masker, de hoofdtooi gestreept, onderaan het lange smalle baardje; daartussen levensechte ogen.
Ook twee pieken, puntjes van piramides, de scherpe steen voor helemaal aan de top. Kasten vol kleine beeldjes, modellen van goden, daarnaast het dagelijks leven als visser op de nijl. Een beeld van Anubis, zwarte jakhalzenkop met spitse oren. Zwart als haar haar. Op de voet gevolgd door mijn schaduw, tussen de Amerikanen en de Spanjaarden, hun gidsen overstemmen elkaar, maar het museum is groot genoeg om rustigere ruimtes te vinden. Zalen voor massief granieten grafkisten, realistische houten beelden bewaard door de woestijn, en onderweg naar huis kopen we een beker sap van munt, een kraampje verder een kleine pizza.
Veel beloftes, dat valt nog te bezien. Ik ben welkom in Chicago, maar ook Santa Barbara en haar waterwerk in Florida. Overmorgen naar Tanzania; ik verwacht straffe foto’s. Afstraffing mijn hart, na de knuffel stap ik in een Uber, bestemming luchthaven.
Terminal drie voor binnenlandse vluchten is verlaten. Ik doorloop het systeem op mezelf en dat gaat erg vlot. Via de digitale wereld ontvang ik haar muziek, die ik beluister tijdens het schrijven, tijdens het vliegen.
Een struise Egyptenaar, donker als de vruchtbare aarde langs de Nijl, gebrand door de meedogenloze zon van Luxor, wacht me op. Zijn zoon achteraan in de auto. Het duo doet me denken aan Lock, Stock, and Two Smoking Barrels. Onder het rijden, zijn Engels opvallend goed, vertelt hij over de stad, zijn jeugd tussen haar oude gebouwen, waar hij als kind speelde, bang voor de demonische objecten in het zand.
Een boot over de Nijl, toch bijzonder wanneer ik mijn hand over boord laat zakken om het koele water te voelen. Opgewacht door een motard, achterop tuffen we over grind en zand naar een straat zonder naam. Daar regelen we de financiën en plannen we mijn dagen. Voor deze ideeën in actie treden slaap ik anderhalf uur. Het vakantiehuis is voor mij alleen, waardoor ik de beste kamer krijg, met eigen sanitair en dubbel bed. Ik kijk met grote ogen naar het zwembad in de tuin.
Naar het eind van de namiddag toe benader ik wederom de Nijl. Ik krijg een boot voor mij alleen, slechts de bestuurder als compagnon. Initieel verloopt de communicatie stroef, maar ik mag mijn muziek spelen, waardoor de dek al snel een dansvloer lijkt. Zonnebril tegen de laaghangende zon sta ik vooraan, beweeg op het ritme, terwijl we voorbij rieten eilanden en groene velden varen. We zetten een rustig tempo, een handvol boten passeert ons, en steeds krijg ik minstens een enkeling aan het dansen. Woordeloos volgen ze mijn bewegingen en zo gemakkelijk kan het zijn om levensliefde te delen.
Even op het bananeneiland, groene druppel in de nijl vol fruitbomen. De meeste herken ik door de kleine zaailingen in mijn serre. Daar zorgt mijn Zuster voor nu ik hier ben. Een krokodil in een put, net genoeg ruimte om een keer te draaien. Ik mag op de foto met haar kinderen, en ook met een bende aapjes aan kettingen, maar dat spreekt me niet aan. In de plaats drink ik een beker vers guavesap en eet ik een tros bananen terwijl ik met Ahmed Ali de bootjongen praat.
De terugweg is ons privé feest, zonder stoppen blaast Bob Marley door het geluidssysteem en Ahmed zoekt ons een goede plek om te zwemmen. Hij drijft door het riet, waar ik makkelijk kan uitstappen, de Nijl tot aan mijn knieën. Eerder de Middellandse zee, zacht van temperatuur, de bodem een donker, gelig zand en het water golft door het handvol bevaarders.
De rivier trekt ons terug naar de jachthaven, of eerder eenvoudigweg de aanlegsteigers waar honderden boten van hetzelfde type dobberen. In het midden is de Nijl vijftien meter diep, wat ons doet duiken, plonsen, ik spring eens een salto. Zonder motor drijven we vredig verder, en we praten over de Arabische wereld. Met wat geluk wordt Ahmed Ali over een jaar of twee een officiële gids, hier in Luxor.
Bij het aanmeren wederom verhuurder Mohamed op zijn tweewieler, die me eerst afzet bij de shoarma fabrikant, zodat ik een avondmaal heb voor thuis.
Ik praat met mijn familie, over haar, het meisje dat ik mis. Ondanks het vele leven wordt afscheid nemen nooit gemakkelijker. Daarin ben ik niet de enige, en mijn Moeder, mijn Tante, herkennen het gevoel. Daarom schrijf ik deze woorden, en die van gisteren, over onze avond samen, zodat ik kan verwerken wat ik meemaakte. Het voorrecht zoveel te voelen.
Na het ondergaan van de zon, bemerk ik een probleem met mijn gsm. Het berichtje nog geen vijf minuten oud, of ik hoor reeds een brommer in de verte. Een kennis, vriend of werknemer van Mohamed brengt me naar een winkel van Orange, en nog eens vijf minuten later lig ik wederom in bed, typend, alles werkt terug prima. Ik werk mijn dag af en ga slapen. Met de opgave klaar te staan rond vier uur twintig.
Dag 8
Wat natuurlijk veel te vroeg is. Wie, met verstand, staat zo vroeg op straat, tas om de schouder met vier bananen en water? Dus verlaat ik het grind, in een wit busje, op geen visuele manier te onderscheiden van de vele witte busjes die samenstromen in de straten van Luxor. Wanneer de politie ons goedkeurt, vertrekt het konvooi. De vijf jonge mannen verzekeren me dat ze niet dronken zijn, enkel Australisch.
Een grote vlakte, waar in parallelle rijen van zes a zeven enorme druppels naast elkaar liggen. Onderverdeeld in compartimenten, in het midden de gasflessen, biedt de mand plaats voor twee dozijn passagiers. Voor we kunnen instappen, moeten de ballonnen verder opblazen. In willekeurige volgorde groeien de bellen, beginnen ze van de grond te stijgen, en wanneer ze dat doen flikkeren ze als kaarsen door de branders die staccato bulderen, aan en uit.
Niet als eerste, niet als laatste, merk ik opeens dat onze luchtballon de grond loslaat. We drijven naar het noorden, langzaam naar boven, ongeveer evenwijdig met de Nijl, die we voorlopig niet kunnen zien. Geen krachten zoals te voelen bij een vliegtuig, het is eenvoudigweg de aarde die onder ons passeert, de wind die onze koers bepaalt.
Voor een uur hangen we in de lucht, boven dunne reepjes akkers, allemaal haaks op de centrale ader van water, wisselend tussen zwarte vruchtbare aarde, bruiner wanneer droger, soms groen gespikkeld door kleine maisplanten, maar vaker volledig groen door volwassen velden. De laatste sterren aan de hemel weerspiegeld in het willekeur van de palmbomen. Zodra we hoog genoeg hangen, zien we de zwarte Nijl, zonder glans zolang de zon zich niet toont. Desondanks is het licht genoeg om de droge bergen en kliffen van de Sahara te bewonderen. Een drogere plaats kan ik me niet voorstellen, je voelt dat het hier al duizenden jaren geen druppel heeft geregend. Slechts een massa lichtgoud zandsteen, verbrokkeld door het geweld van de zon.
This is your captain speaking, kijk over uw schouder. Daar verschijnt de ronde schijf van de zon, diep oranje en eerst niet veel meer dan een brandend streepje aan de horizon. Het is verrassend hoe snel ze opkomt, enkele minuten later schijnt ze te fel om met het blote oog te confronteren. De kleuren onder ons worden dieper, we hangen midden in de wolk van luchtballonnen, en de Australiërs doen niets dan moppen tappen en lachen.
We landen laatste, aborteren een eerste poging door de nabijheid van een hoogspanningslijn, waardoor we een eind verder landen dan de rest, tussen mais en modder. Een team jongens van mijn leeftijd begint in hels tempo de ballon te vangen, leeg te duwen, op te rollen, en een akker verder staat een boer naast zijn grijze ezel, allebei niet onder de indruk.
Ik slaap twee uur.
Dat wil zeggen, om tien uur stap ik in de wagen van mijn hotelier, neem plaats achter de gids die hij voor me zocht. Een belachelijk korte rit naar de overzetplaats, in vijf minuten aan de overkant, waar een gids Karim ons een taxi naar Karnak regelt. Hij is vijfendertig, zonnebril en pet, degelijk Engels, studeerde goed zijn geschiedenis, en heeft steeds plaats voor een lach.
Karnak Tempel is de grootse van Egypte. De machtige farao’s van talrijke dynastieën zagen het hun plicht elkaar te overtreffen en het complex stapsgewijs uit te breiden. Dat geeft ons een extreem oude kern, duizenden jaren oud, met daarrond, in lagen als die van een ui, nieuwe toevoegingen. De buitenste poort grootst, ook al is ze nooit afgewerkt. Dat feit schenkt inzicht tot het bouwproces. Een deel van de trapezium.vormige muur, en daarvan zijn er twee, daartussen de ingang, is glad. Een veel groter deel bestaat uit enorme rotsblokken zandsteen, zo ruw dat ik geneigd ben ze als trap te gebruiken. Een derde deel van de muur gaat verborgen achter een dik pak modder. De restanten van een schans, die men gebruikte om de stenen omhoog te schuiven, volgende laag op de vorige.
De tweede poort is wel afgewerkt, geflankeerd door twee gigantissche farao’s, stoïcijns voor zich uit starend. Daarachter grote hal, meer dan honderd zuilen, massief als mammoetbomen, dragen honderd ton wegende dwarsbalken. Het plafond ontbreekt, maar regen ook, wat renovatie onnodig maakt. De zuilen zijn links en rechts anders. De ene helft gelijkt paryrusbloemen, de andere de lotus. Symbolen voor boven- en neder Egypte, in die tijd een belangrijk onderscheid.
Karim legt uit, vertaalt hiërogliefen, ontplooit de mythen rond oude goden en onderstreept alles met prachtig beeldmateriaal. Amon-Ra staat nog altijd trots in de zuilen gebeiteld, soms in hoog-reliëf, een stijl verkozen door Seti I, maar vaker in laag-reliëf, in opdracht van zijn zoon Ramses II. Deze koning, het meest roemrijk, bouwde langs de gehele loop van de Nijl honderden tempels en paleizen. Er zijn van hem meer beelden dan van welke andere farao dan ook. Zijn levensdaden, overwinningen en piëteit staan vereeuwigd in de muren. Waar we geluk hebben, nog in de oorspronkelijke kleuren. Lichte, natuurlijke tinten geel, rood en blauw.
Veel later regeerde koningin Hatsjepsoet, enige vrouw op de Egyptische troon. Ze moest zichzelf bewijzen, en deed dat door hier de hoogste obelisk van het tempelcomplex te zetten. Meer dan veertig meter, en ironisch gezien beter bewaard dan de anderen. Want haar stiefzoon Amenhotep III werkte zijn hele leven om elke herinnering aan zijn gehate moeder, die hem zijn jonge jaren als koning beroofde, te vergeten. Haar naam is overal uit de muren gebeiteld, en ook haar figuur is volledig herwerkt tot grof silhouet tussen de oplijsting van haar offers, relaties tot de goden en prestaties als vrouwelijke koning. Deel van dat project was niet de vernietiging van haar obelisk, onmogelijk, want overal bestempeld met godennamen, in de plaats daarvan liet hij het massief stuk graniet bijna tot de top inpakken in een dikke laag zandsteen, zodat ze toch uit het zich zou verdwijnen. Duizenden jaren later geeft ons dat een prachtig exemplaar van oud-Egyptische handarbeid.
Een verdere zuilenhal herbergt een uniek stukje geschiedenis, Enkele van de pilaren tonen namelijk beeltenissen van Christelijke heiligen, discus rond hun hoofden. De rode inkt slechts moeilijk zichtbaar op het reliëf. Een beeld van drie goden werd op creatieve wijze herwerkt, door enkel de centrale figuur ongeschonden te laten, en de twee buitenste van hun lichaam te ontdoen, met uitzondering van hun torso. Zo schiepen de eerste christenen hier een rudimentaire kruisvorm.
Luxor tempel, eenvoudiger, gebouwd door slechts twee farao’s, in plaats van tientallen. Een kilometers lange avenue verbindt haar met de vorige, waarlangs elke vijf meter een duo sfinxen staat. De tempel heeft de klassieke Egyptische poort, twee trapeziumvormen die lichtjes naar achteren hellen, en ditmaal staan er zes beelden van Ramses II voor. Ze torenen boven ons uit, met heldere ogen, en uit massieve stukken graniet.
De eerste binnenplaats lag net zoals de rest van de tempel voor honderden jaren half verborgen onder meters zand. Duizend jaar geleden stichtte een vrijdenkende Imaam hier een moskee, de voordeur nu hoog boven ons, met de vrijlegging van het oude heiligdom. Voorbij de binnenplaats staat een laan zuilen, inleiding tot het centrale heiligdom. Dat werd volledig heringericht aan het einde van de vierde eeuw voor Christus, toen Alexander de Grote dit land op de Perzen veroverde. Hij staat als farao op de muren, zijn naam in hiërogliefen, tussen de Osiris en Anubis.
Afscheid van korte duur, want morgen zien we elkaar terug, rond acht uur. Ik crash en slaap tot ik honger krijg.
Die stil ik kort met een banaan, van het eiland dat ik gisteren bezocht, en ik zet me in de laatste avondzon. Ik zet me op een ligbed voor het zwembad, typ over mijn dag, maar kan het water niet weerstaan en sluit mijn verhaallijn waar het uitkomt. In de plaats zoek ik wat goede muziek, en spring ik kopje onder. Koud is het zeker niet, nauwelijks verfrissend, maar een wereld beter dan de oven die Luxor heet. De zon zakt lager, ik kan het dansen niet weerstaan, dus verhuis enkele essentiële zaken naar het dak. Daar dans ik in de laatste stralen van de dag. Krekels in de velden, reigers vliegen over, palmbomen snijden zwart hun silhouet aan de horizon.
Aan het eind van de straat vind ik een restaurant. Althans een verzameling banken tussen fruitgaard en keuken. Bestelling kip met rijst laat even op zich wachten, terwijl de vrouwen van het huis aan de slag gaan met hun pannen. De zonen gaan op en af, keren terug met verse ingrediënten, waarna ik met grote schotel vol eten naar huis wandel. Aan het eind van de schemering eet ik zoveel op krijg, halverwege bezoek van Mohamed’s team, iemand die vraagt of ik een massage wens.
In de plaats schrijf ik verder zolang ik kan, en vergeet mijn wekker te zetten voor morgen.
Dag 9
Ik ben een soldaat die tussen geweld en woede wakker schrikt. Het is acht uur, afgesproken tijdstip, maar ik slaap. Daarom bonkt een Arabier op de deuren, ramen en muren tot hij mijn verwarring hoort. My friend, my friend, zegt hij, en kalmeert. Verward gehaast spring ik in mijn schoenen, en schrok een ontbijt naar binnen. Mohamed en Karim wachten rustig en zeggen me mijn tijd te nemen.
We rijden naar de Vallei der Koningen, hoogtepunt van Luxor. Na de hoogdagen van de piramides nabij de Delta koos Thoetmosis I voor een andere aanpak. Achter de kliffen van Luxor ligt een vallei, verborgen voor curieuze ogen, tussen geslepen stenen, onder een eeuwig lichtblauwe hemel. Een opvallend puntige berg overschaduwt de ruimte, een structuur die van beneden opvallend piramidaal is. Daarmee liet de farao het zwaarste werk over aan de goden, en besloot eenvoudigweg zijn sarcofaag aan het einde van een lange tunnel onder Al-Qurn te verbergen. Hij zette een precedent, en voor zover we weten hakten de oude Egyptenaren vijfenzestig tombes in de vallei.
Ik bezoek er slechts vijf, van een handvol Ramsessen, van Toetanchamon, en van Merenptah. Die van koning Toet is het kleinst, de farao stierf voor zijn twintigste verjaardag, en daarmee hadden de arbeiders geen tijd het complex af te werken. De ingang is kort, de muren zijn vlak, geen reliëf, enkel schilderingen. Natuurlijk pigmenten op een zachtwitte basis. Blauw, rood, geel.
Contrast met de andere tombes, de langste gang reikt honderdtwintig meter ver, en bereikt daar een grote grafruimte. De granieten sarcofaag ligt er, gebroken in stukken van Fiat formaat. Deze tombe is echter uitzonderlijk diep gelegen, omdat de werkers aan het einde van hun derde gang door de muur van een naburige ruimte braken. Daarom begonnen ze vanop deze positie opnieuw te graven, maar in een afwijkende richting.
De schatten van de farao’s werden duizenden jaren geleden reeds geroofd, maar de decoratie op de muren en plafonds bleef verrassend prachtig bewaard. Dezelfde beperkte basiskleuren keren steeds terug, maar elke vierkante centimeter straalt van schoonheid. Vele meters verzen, spreuken van hiërogliefen, minuscule prentjes van dieren en abstracte vormen doen niet onder voor de grote figuren van goden in al hun metamorfosen. Reusachtige gevleugelde slangen, of slangen met drie koppen, horen de ziel te beschermen. Deze wandelt achter het lichaam, een belangrijke tweedeling, en het lichaam omarmt Osiris, de god van het hiernamaals, met zijn groene huid voor vruchtbaarheid, en bowlingkegel op zijn hoofd. Godin Tut staat als eindeloos gewelf over de aarde, baart ‘s morgens de zon en eet ze ‘s avonds weer op. De zon is overal te zien, vaak met de scarabee in het midden. Ook andere goden figureren, meestal met dierenkoppen; de jakhals, aasgier, valk en ram zijn het meest talrijk. Vaak naast een oplijsting van alle offers die de farao hen bracht, prenten van trossen druiven, verschillende soorten vis, geslachte koeien en stapels wierook naast goud.
Onderweg naar de volgende stop pauzeren we kort in een steenkapperij. De ploegbaas legt in razend tempo uit hoe ze van rotsblok naar theelichtje of namaak museumstuk gaan, de verschillende stenen met hun eigen tinten. Mannen met beitels, iemand met een borende molen om vazen uit te hollen, en een grootvader hanteert penseel en pigment. De winkel staat vol mooie souvenirs, verstopt tussen een massa minder goed werk. Ik vraag moeder wat ze wil, en kom misschien later terug, als hun prijzen wat dalen.
De tempel van Hatsjepsoet, voor eeuwen slechts een verzameling gruis, na een aardbeving circa de kruisiging, vandaag heropgebouwd door een Pools team, in samenwerking met Egypte. Het alom bekende tafereel van drie lagen zuilen, steeds hoger boven elkaar gestapeld, bakt in de zon. Erachter de beschermde halfronde klif, die reikt tot de lichtblauwe hemel. De eerste rij zuilen staat ver voor op de anderen, en beklimmen we via een licht hellend pad. Het grote plein dat we daarboven aantreffen is leeg, enkele meters boven de vlakte rond de Nijl. We zien de puzzel die ze hier maakten, historische brokstukken met halve hiërogliefen, verbonden door egaal metselwerk van de restaurateurs. De volgende twee niveaus zuilen zijn niet enkel sober rechthoekig, zonder ritme zijn sommige pilaren gevormd naar de farao Hatsjepsoet, en op het grind beneden liggen honderden scherven, gesorteerd per soort, als eindeloze puzzels. Werk voor toekomstige archeologen om de tempel verder te reconstrueren.
Sommige zuilen achter de buitenste rij eindigen niet in kantelen zoals we die kennen van de Grieken en de Romeinen, maar in het hoofd van de godin Hathor, met haar koeienoren. Zij was belangrijk, vertegenwoordigde de welvaart en vruchtbaarheid, waar Hatsjepsoet haar imago aan linkte. Maar haar eigen figuren overleefden niet, zoals elders uitgehakt en weggebeiteld in opdracht van haar stiefzoon. De binnenste heiligdommen, in de klifwand, liggen verborgen achter smeergeld, wat niet verrast. Leunend over het hek, terughoudend deel te nemen aan de corruptie, neem ik mijn foto’s.
We maken een korte stop langs de kolossen van Memnon, twee torende beelden van zittende farao’s, sober over de nijl starend. Achter hen de puntige Al-Qurn en de kliffen van Luxor. Ooit floten de beelden in de ochtendwind, door een barst in hun bestaan, maar een Romeinse restauratie berooft ons van dat geluid. Tot zeventig jaar geleden baden de beelden jaarlijks met hun tenen in het overstromingswater van de Nijl, maar ook dat moeten we missen, door de veiligheid van de dam bij Aswan.
Hier neem ik afscheid, bedank Karim en Mohamed vanuit mijn hart voor de prachtige dagen in deze stad, en geniet van mijn laatste uren hier. Onder een parasol aan het zwembad, met drie shoarma broodjes op mijn knieën. Genieten van de rust, het hete weer en verkoelend water, schrijvend en lezend, tot zes uur, wanneer een motor voor de deur stopt, om me richting Caïro te lanceren.
Vriend Ahmed Ali zet met over met zijn boot, wederom een plechtig afscheid. Wie weet kom ik hier ooit terug. Een chauffeur tot aan de luchthaven, waar ik als Belg geen moeite ervaar. What country? Belgium? Belgium good; en daarmee is de controle voorbij. Ik zit te wachten aan de gate, schrijvend over Luxor.
De verhaallijn zet ik verder in de vlieger, en net na elf uur ben ik thuis in Dahab Hostel, op het dak, tussen de katten, bij mijn vriend die serieus ziek is. Hij vermoedt een zonneslag of zonnesteek door zijn dag aan de zee, zittend in de zon. Marnix heeft al wat hij verlangt: zout eten, koud water, koortswerende pillen, dus laat ik hem rusten, terwijl ik naar het terras vlucht. Heel wat te beschrijven, tot ik uitgeput raak en even praat met vier jongeren uit Caïro. Drie zijn Koptisch, dat wil zeggen Christelijk. Rond drie uur in bed, vanzelfsprekend geen wekkers.
Dag 10
Het is bijna elf uur. Marnix voelt zich wat beter vandaag, maar dat wil niet zeggen dat we veel initiatief nemen. Het duurt meer dan een uur voor we de stad in duiken, gedoucht, en deftig gekleed voor de geplande bezoeken aan enkele moskeeën. Niet ontbeten, daar is het te laat voor, dan wachten we liever tot de lunch.
We stappen uit de metro in de puurste chaos van Cairo, tussen een half dozijn verhoogde snelwegen die als knoop over en onder elkaar lopen. In gevecht met het verkeer, en aan de rand van de autostrade staat een tiental minibussen te wachten op passagiers. We vinden een trap tot de begane grond, en wandelen onder de lange brug van de snelweg; in de schaduw. Halverwege een kraampje met twee frituurpannen. Uit een metalen schaal schraapt de chef elke seconde een handvol groene pasta, die niet veel later als heerlijke falafel uit het vet komt. Ik koop er twee broodjes.
Sultan Baibars versloeg in zijn leven de Mongoolse horde van Hulagu Khan, zoon van Genghis Khan, en daarna ook de kruisvaarders, verjoeg ze uit het heilige land. Zijn moskee werd recent volledig gerenoveerd. Dat wil zeggen, een grote, propere binnenplaats, ongeveer vierkantig, omgeven door hoge zuilengalerijen, bijna wit geschilderd. De kantelen van de dakranden lijken op minder stekelige varianten van ananaskronen.
Niet veel verder de Al-Hakim moskee, tweede grootste van Caïro, gemodelleerd naar Ibn Tulun, de eerste die we bezochten, en daarmee ook sterk gelijkend op die van Baibars. Dezelfde kantelen, en hetzelfde grondplan, enkel grootschaliger. Twee wasbassins in de hoeken van het plein, waar fris water stroomt. Het duo minaretten werd schijnbaar niet behandeld en ziet er karaktervol afgeleefd uit. Ze hebben de vorm van boorkoppen, of misschien van appelsienpersen.
We wandelen een eerste keer door oud Caïro, de bazaarstraten vol koopwaar voorlopig links gelegen, want we willen nog twee moskeeën bezoeken en die sluiten meestal eerder vroeg na de middag. De eerste huist het hoofd van de heilige Ali, een belangrijke figuur uit het begin van de Islam. We kijken vanop een afstand naar de goud ingeklede ruimte waar gesluierde mensen hun eerbied tonen. De ruimte van de moskee zelf is blokvormig, gedragen door tientallen pilaren. Aan de overkant van een drukke baan, die we ondersteken via een tunnel, ligt de Al-Azhar moskee, witmarmeren binnenplaats omringd door minaretten en koepeltjes, begrensd door een overdekte ruimte, wederom honderden zuilen, evenveel plafondventilators.
Voor we serieus de bazaars induiken, zoeken we een snack; ergens een bar op aanraden van Marnix. Het dakterras is te warm ondanks parasols en koudeluchtblazers, dus serveren ze onze drankjes binnen. Voor mij melk met lotussiroop, naast een schaaltje Om Ali, het formaat van crème brulee; Egyptische broodpudding met nootjes. Marnix eet falafels en drinkt daar limoensap bij, met munt. Halverwege wisselen onze bordjes, ik heb genoeg van de suiker, die zijn vermoeid systeem net goed kan gebruiken.
Tien voor zes, dat wil zeggen, tien minuten om het de moskee en bijhorende complex aan de overkant van de straat te bezoeken. Een luid miauwende kat vergezelt ons, haar stem galmt door het gebouw. Gelijke koepels en gewelven als eerder, overal kalligrafie en goud, duisternis belicht door een handvol lantaars, maar hier charmanter door het verval. De moskee werd nog niet gerestaureerd, en oogt daarmee overtuigend eeuwenoud. We duwen enkele dukaten in de hand van een bewaker en kruipen op het dak. Midden in de oude wijk, zicht op de vele minaretten en koepels die hier staan.
Khan El-Khalili is een verwarde netwerk steegjes, de meeste overdekt, in eerste oogopslag zonder structuur. De verkopers vragen je ogen en aandacht, maar dringen zich zelden op. Wind blaast twee geuren door de gangen, voornamelijk die van wierook, bruine stokjes, brandend bij de kraampjes van zeepmakers, maar ook die van dikke pakken kruiden, kleurrijke poeders in jute zakken, naast stapels gedroogde planten, takjes, schors, bloemen en wortels. Ik zoek souvenirs, handgemaakte zaken en kan niet kiezen. Een uur blijft Marnix aan mijn zijde, vertaalt en helpt afdingen in het Arabisch, maar voelt zich wederom onwel, dus vertrekt naar de kamer terwijl ik mijn uitdaging verder zet. Uiteindelijk raakt mijn portefeuille leeg, mijn handen vol, dus stap ik op de metro naar huis.
Daar duistert de hemel, spullen op de kamer, laptop op het dakterras en schrijven. Mijn vriend slaapt op de kamer, die langzaam haar hitte verliest. Ook een tijdlang in de gedeelde ruimte aan de balie, waar ik meekijk naar The Peaky Blinders. Net voor tien uur daal ik af naar de shoarmaplaats aan de overkant van de straat, een Arabisch maal voor mij, als op de eerste ochtend, en warme linzensoep voor de klagende maag van Marnix.
Het laatste uur op het dakterras met zicht op Caïro. Schrijven over de stad, tot mijn brein uitgeput raakt en ik praat met mijn buurman. Cedric uit Limburg, de eerste Belg tot nu toe.
Dag 11
We treuzelen enorm bij het opstaan, beiden niet volledig uitgerust, Marnix nauwelijks aan de betere hand. Veel tijd voor een douche, ontbijt, gekleed over straat. Eerst op weg naar Go Bus, tickets regelen voor morgen. We gaan naar Alexandrië, zes euro op en af, kiezen plaatsen en betalen.
Met de metro tot nabij Al-Manial, het tweede eiland in de Nijl, onder Zamalek. Het paleis van Mohammed Ali, de prins, niet de Sultan, een oase groen tussen het stof. Maar de tuin ligt achter linten, dus niet te betreden. We houden het op de moskee, waarin ik Marokko herken, daarna het jachtmuseum, vol gaar gekookte taxidermie; kalende beesten van honderd jaar oud, nog voor men wist hoe ze vaardig op te zetten, ondanks de geschiedenis van mummificatie. Ook het paleis zelf, een mengeling van Turkse, Westerse en lokale stijlen. Veel fijne details in de tegels, die aan de muur hangen en op tapijten lijken. Overal goud.
Marnix voelt zich uitgeput, belabberd, dus rekenen we een lange pauze in het enige eethuis hier in de buurt. Een KFC, waar ik voor mezelf snacks uitkies, terwijl mijn kameraad zijn maag sust met een Pepsi. Veel te lang daar in de frisse lucht van de airco, rustend op de banken. We wachten op een Uber die nooit komt, en besluiten uiteindelijk voor een tuktuk die ons bij de metro afzet. Voor de klok twee uur slaat zitten we terug op ons hostel.
Marnix heeft afgesproken met twee van zijn professoren, en ik maak gebruik van de rust om niets te doen. Een tijdlang typ ik deze zinnen, daarna breng ik de kamer ietwat op orde, zodat die klus bij vertrek kleiner lijkt, en dommel kort onder de lakens. Ik krijg mijn punten en slaag voor alles, aanleiding tot een pintje.
De avond arriveert, Marnix niet, hij laat weten dat het uitloopt. Op het dak zit Cedric, wederom geraken we aan de praat. Hij woonde hier vier jaar geleden voor een semester, in verband met mensenrechten. Hij kent Downtown goed. Op zijn aanraden ga ik op zoek naar een verborgen vintage winkel, gesticht door twee Duitse fotografen, meer dan honderd jaar geleden. Ik kies er enkele toffe kaartjes, en dan sluit de zaak.
Wanneer mijn reisgenoot laat weten dat zijn plannen bestaan uit crashen en slapen, kiezen Cedric en ik voor een gedeeld diner, geen andere plannen om ons te hefbomen. Enkele straten hier vandaan kent hij een goed restaurant, en we bestellen een handvol kleine schotels. Een falafel vol kaas en pastrami, gestoofde bonen met verse groenten, daarna een portie hummus met dun brood. Ik eet artisjokken gevuld met gehakt en room, hij verkiest een kebab van lam.
Hij stelt voor; een pintje. Al-Horriya is een befaamd café in Caïro, de naam betekent Vrijheid. Het is een plek van revolutionairen, want het cliënteel bestaat uit schrijvers, filosofen, filmmakers, gelijkaardig volk. Een man gaat rond met Stella’s onder zijn arm, grote flessen van een halve liter, toevallig gedeelde naam met ons Leuvens bier. Als een jager bespeurt hij de tafels, en overal waar hij een gebrek aan drank bespeurt, plant hij een nieuwe pint, geopend met zijn andere hand. Zoals de oud-metaalverzamelaars dat doen, wandelt hij rond, met zijn flessenopener tegen het glas tikkend, zodat iedereen zijn aanwezigheid erkent, en vreest.
Midden ons gesprek verschijnen twee Egyptenaren naast ons tafeltje, ze zoeken er een voor zichzelf. Met hand en oog gesticulerend vragen we ze naast ons, de tafel is klein, maar meer stoelen passen er makkelijk rond, en een pint neemt weinig plaats in. De rest van de avond praat Cedric met een romanschrijver, voornamelijk in het Arabisch, maar dat gesprek verloopt zonder mijn participatie, want ik zit naast Asim Saleh, een man met een openhartige glimlach, en een overdonderd enthousiasme om zijn Engels te oefenen met een westerling.
Doorheen de avond ontplooit het verhaal van zijn jeugd. Hij groeide op onder streng religieus toezicht, vergelijkt het met een monniksleven, een term die ik hem aanreik, een leven zonder muziek, film, of vrijheid. Maar zodra hij het huis uit kon, doorbrak hij zijn ketens, kent ondertussen alle grote namen, las biografieën van Scorsese en Leone, het oeuvre van Orwell, en belangrijker, Don Quichote. Urenlang gaan we samen over de grote verhalen van onze wereld.
Een eerste pint wordt een tweede. Op Asims verzoek spreek ik een bericht in naar een vriendin die hem Engels leert, om haar te loven voor de lessen die ze gaf, en het werkelijk resultaat ervan. Terwijl we babbelen groeit onze groep, iemand die jeugdromans schrijft, en een tweede persoon die ik enkel groet, maar die er even excentriek uitziet.
Wandelen door de straten, zoals steeds meer leven ‘s nachts dan overdag. Felle lichten uit de etalages, rolschaatsen tussen de auto’s, zoetigheid in de meeste handen. Bijna middernacht, tijd om te gaan slapen, wanneer ik de afwezigheid van mijn oplader merk. Dat niet alleen, want die zat in mijn heuptas, die ik vergat in Felfalla, het restaurant van falafel en kebab. Schoenen terug aan, vlieg ik de trap af, mijn paspoort zit in die tas, en ik jog door het verkeer. Ondertussen is het restaurant al twee uur gesloten, maar twee medewerkers staan nog voor de deur, het gebouw af te sluiten. Ze kunnen me niet teleurstellen want ik blijf aandringen, en ze laten me kort binnen om rond te kijken. Vind niets, meer uitleg en ze bellen hun collega’s. Een van hen heeft mijn tas, opluchting, en ik kan haar morgen vanaf elf uur komen ophalen.
Wederom op het dak tref ik Cedric, en speels beschuldig ik hem. Het was op zijn wijze raad dat ik mijn paspoort meenam, die je in een land als Egypte best op zak kan hebben. Natuurlijk mijn verantwoordelijkheid ze dan niet te laten rondslingeren. Morgen dus geen Alexandrië, ook die tickets zaten in mijn heuptas. Geen drama, want Marnix voelt zich nog altijd niet top, en dan kan ik later opblijven. Half aangestoken door de drie biertjes schrijf ik een lange brief naar Sevilla, en een eerste postkaartje naar Wenduine. Daarna ben ik te moe om nog aan mijn reisverslag te werken, dus volledig uitgeput val ik voorover op de matras.
Dag 12
Zalig uitslapen, ondanks het open raam, waardoor de zon en de stad naar binnen kruipen. Elf uur gepasseerd zonder concreet plan. Terwijl Marnix opstaat en door de vertrouwde ochtendrituelen gaat, zoek ik mijn tas in Felfalla. Een ploeg garcons wacht mij op, binnenpretjes die ik niet begrijp, maar het belangrijkste is dat een van hen mijn verloren heuptas tevoorschijn tovert. Zoals hier de cultuur dicteert overhandig ik hem honderd schijven, een fooi van drie euro. Boven, mijn beurt te douchen en dan maken we een keuze.
Bijna een uur op de metro, met een busje melk dat ik in de frigo ‘vond’. Romig en fris, niet wat ik verwacht had, doch zeer welkom in de droogte van Cairo. We stappen bovengronds in Heliopolis, ooit een eigen stad, ver van het centrum, ondertussen volledig geïntegreerd door de onstuitbare groei van deze metropool. Een wijk ontworpen door Baron Empain, Belgische zakenman uit begin vorige eeuw, met vingers in ieders pap, en hier voornamelijk de stichter van het metronetwerk.
Deze plaats heeft een nieuw karakter, er is meer groen, minder flats, huizen, zelfs villa’s in de plaats. Gebouwen in eclectische stijlen, vormen van over heel de wereld, en twee daarvan komen we bezoeken. Verdwaald op weg naar de basiliek, want hier staan er meer kerken dan moskeeën, voor de Belgische arbeiders die hier honderd jaar geleden werkten, en we stappen initieel naar de verkeerde. Daarna de juiste, volledig zandkleurig, een handvol ronde koepels, kleine ronde raampjes, zoals ze die ontwerpen in de Balkan. Tevens het graf van de Baron, maar dat mogen we niet bezoeken.
In de plaats wacht ik op een schotel gefrituurde kip op rijst, en Marnix zoekt een cafe; zoekt verfrissing. Tot bij hem met mijn maal, hij drinkt zijn geliefde limoensap met munt. We zitten in een overdekte hal, zuilen tussen ons en de straat, winkeltjes en eethuisjes aan de andere kant. Italiaans.
Villa Empain ligt prominent op een verhoging, met een grote tuin rondom, helaas nauwelijks schaduwschenkende bomen. Voorzichtig en roekeloos steken we de baan tussen ons en het groen over. De villa, even eclectisch als de rest, lijkt eerder op een hindoe tempel uit Noord-India. Een langgerekte koepel geeft uitzicht rondom, en elk vrij oppervlak gaat gesneden in minuscule taferelen, goden en demonen, dieren, vaak gefantaseerde, maar ook complexe patronen, abstract en repetitief.
Het museum toont de binnenkant, Westers, met haar uitgestrekte spiegels, Franse plafonds en marmeren open haard. De uitleg over familie Empain, over de wijk, context rond de architecten en ontwerpers ontgaat mij voor het leeuwendeel. Het is te warm om ze grondig te lezen, dus mijn ogen dwalen over het mooie lettertype en drijven daarna naar buiten, over de tuin waar een team Egyptenaren een huwelijk voorbereidt. Ze installeren lichten, plastieken bloemen, zitplaatsen voor de gasten, waartussen wij manoeuvreren om te ontsnappen.
De namiddag in de binnenplaats op het dak, een tafeltje met vier stoelen, langs twee kanten een stenen structuur in de vorm van een haak, die verder naar boven een zonnewering steunt, en beneden aan de hand van kussens een bank vormt. Een derde zijde vormt de doorgang tussen afdaling en een helft van het hostel, enkele kamers, waaronder die met douches en toiletten. De laatste zijde, de enige muur, waarachter en onder de trap, draagt de televisie. Ik zit er te schrijven aan het tafeltje, voor een grote blazer, die steeds mijn papieren probeert te stelen.
De stapel postkaartjes groeit, maar voor ik aan het einde van mijn lijst geraak groeit het publiek, de andere stoelen bezeten door twee blonde vrouwen, vriendinnen uit Noorwegen en Amerika, en op de bank achter me zit een krullenbol van het hostel. Marnix eet zijn salade en betwijfelt of de dag nog veel in petto voor hem heeft. Een introductie, schoolvriendinnen, hier voor een huwelijk, gisteren teleurgesteld door een ongemotiveerde gids in Alexandrië, op zoek naar een invulling van hun avond. Wat de vorige keer goed werkte, stel ik wederom voor, en rond tien uur zitten we in de Rooftop bar, Zamalek.
Elkaar uithoren over de liefde, het verhaal van een absurde relatie in Indianapolis, een manipulatieve partner, waar nu gelukkig mee gelachen kan worden. Dan is het mijn beurt en ik scoor met de Venetiaanse anekdotes; gelato onder de maan op een steiger in Canal Grande, bloemen in een envelop. Fonkelende ogen. Heer krul vertelt over de bizarre mensen die de afgelopen maanden door het hostel stroomden, maar focust daarbij zo eentonig op seks dat het verbaast. Verbaast dat hij onze desinteresse na het zoveelste avontuur niet opmerkt. Spraakberichten over en weer naar Elias en Seppe, ze eisen een vervroeging van onze Georgiëreis.
Toch enige flakker in de ogen van Alexandria, de Amerikaanse, wanneer ik vraag om te gaan dansen, maar het is laat, ze is niet meer twintig zoals ik, maar net dertig, en haar vriendin regelt een taxi naar huis. Onze vriend uit het hostel gaat zijn eigen weg, heeft nog afgesproken in deze wijk, dus met drie praten we over hun reis, die begon in Libanon, en nog enkele dagen zal duren. Samen tot boven, maar ik weiger mijn belofte te breken, dus na het afscheid huppel ik terug de trap af.
De shoarma snijders sluiten schijnbaar nooit, dus ik bestel er een met kip, terwijl die grilt, een laatste Stella van de drankhandel aan de overkant. Een gestreepte straatkat probeert mij te verleiden voor een stukje, en verjaagt elke competitie met geblaas, zelfs af en toe een uithaal. De kater op het dakterras heeft een gelijkaardig plan, maar hij hoeft niet te roven. Ik geef hem een hapje en laat mijn blik over de verlichting van de stad glijden. Door mijn koptelefoon speelt energetische muziek, op een balkon over de straat, twee verdiepingen lager, verschijnt een silhouet, en wanneer hij me ziet, dansen we beiden in stilte. Ik sip langzaam van mijn bier en dans op het dakterras, slechts een handvol sterren, maar de miljoenen lichtjes van Cairo compenseren.
Dag 13
Wakker door onze biologische klok rond acht uur. Veel tijd om nuttig te zijn, dus ik sla het ontbijt over en schrijf mijn drie laatste kaarten. Een van de envelopes weigert te sluiten, dus voor ik zegels koop, moet ik eerst lijm of tape zien te vinden. We wandelen door de poort en botsen op de Noorse dame, nieuwe schoenen in de hand. Ze geeft ons tip; een uitgebreide boekenwinkel op het einde van de straat. Een uur lang stuiteren we tussen winkels, steeds dichter in de buurt van het doel. De boekenwinkels voorbij, een doe-het-zelfzaak, daarna een etalage vol knutselgerief zonder lijm, en tot slot iemand die bureauartikelen verkoopt. Lijmstift op zak passeer ik twee postkantoren, gesloten wegens weekend, dus verandert het plan opnieuw. Plan slechts half volbracht tref ik met Marnix, we eten wat frietjes, die zijn maag lijkt te verdragen, en hij zal morgen proberen mijn kaarten op de post te doen.
Ik wil terug naar de wijk rond de bazaar, waar we enkele dagen geleden tien minuten voor de sluitingstijd een ticket kochten. Dat ticket was geldig voor de hele straat, een handvol gebouwen die ik vandaag hoop te bezoeken. Donkere koepels en gewelven met lange kettingen waaraan porseleinen lantaarns schommelen, bidnissen gemaakt van veelkleurige gesteenten, geel uit Siena, paars uit de woestijn naar het zuiden. Ook de oude baden van Cairo, tientallen kleine, witte kamertjes onder geperforeerde koepeltjes. Zonlicht stroomt naar binnen door panelen glas in verschillende kleuren. Dikte van bouwmateriaal zorgt voor koelte, en we kunnen ons enkel voorstellen hoe paradijselijk deze plek ooit was, honderden jaren geleden. De stoomkamer, warm en koud water, geparfumeerde geuren; een ontsnapping aan stoffig Cairo. Tussendoor drinken we wederom limoensap met munt, ergens waar Marnix naar toilet kan. Ik wacht voor de deur, waar mijn telefoon overweegt kapot te gaan.
In een tuktuk voorbij de stad der doden, een kerkhof vol levenden, mensen die voor de graven zorgen, nergens anders welkom zijn, enkel hier, tussen tombes en zerken. Slechts met een half oog volgend, want ik probeer mijn gsm terug aan de praat te krijgen, te motiveren tot leven, meer tot hiertoe weinig succes. We belanden in Al-Azhar Park, de enige groene ruimte in Caïro die daadwerkelijk die beschrijving verdient.
Langwerpig, gelegen op een deinend deel van de stad, het dalend stuk waarvan we bewandelen. Tussen een dubbele laan hoge palmbomen, bast glad als kunststof, en de weg wordt tweegedeeld door een stroom water, die begint bij de fonteinen aan de ingang. Bij elk kruispunt vormt het netwerk een poel, waar jonge kinderen in spelen. Dat mag niet van de parkwachters, en het is een continue wisselwerking tussen de dappere kleintjes, uitdagend, en de strenge bewakers.
Een verlaten terras naast een meer. Zicht over het beste van Cairo, links de Citadel, zilveren koepels, het oog dwaalt over de hoge minaretten van de Rifai en Hassan Moskeeën, en belandt over het betonnen oerwoud van de stad. We betalen veel geld voor een teleurstellende snack, maar dat vergeten we door het mooie uitzicht. Nog beter vanop het hoogste punt, waarvandaan de piramides door het stof verschijnen, half verborgen achter enkele flats.
Abuis twee taxi’s naar huis, het is een race die Marnix wint. Telefoon gedraagt zich, wat een vergadering met de inner circle mogelijk maakt. Bellen op bed, korrelig mijn twee kameraden, Elias met wat vertraging, en voor het volgende anderhalf uur bespreken we september. Aangestoken door de goede punten zijn we ambitieus, en denken we alles uit om Georgië te bezoeken voor we naar Madrid gaan, zodat het een unieke reis van twintig dagen wordt. Ondertussen belt Marnix een dokter, die hem opdraagt meteen naar het ziekenhuis te komen.
Ik pak alles in, een grote trekrugzak, en mijn kleinere tas. Het laatste avondmaal, iets wat op een burger lijkt, vol kruidige kip van onze overburen. Ze kennen me ondertussen. Marnix komt thuis met een lading medicatie, ik douche om het zweet weg te spoelen, en ga op tijd slapen.
Dag 14
Het is kwart voor vier. Muisstil pluk ik mijn kleren van de vloer, schiet ik mijn schoenen aan, de deur piept, Marnix keert in bed, maar ontwaakt niet wanneer ik met mijn twee tassen naar de lobby stap. Daar zit een vertrouwd duo een film te zien, hun beurt om de vierentwintig uren balie open te houden. Ik schud hen plechtig de hand, een oprechte bedanking, want dit dakterras is na twee weken mijn thuis geworden. Niet fijn om het te verlaten, maar mijn Uber wacht beneden, dus ik vertrek toch.
Mijn ogen vallen toe, slechts vlagen van Caïro door de voorruit, om half vijf stap door de inkomhal. Alles probleemloos, een routine die ik ondertussen blind volgen kan. Tati wonder boven wonder ook wakker, hoewel het in België nog een uur vroeger is, maar dan heb ik goed gezelschap terwijl ik op de vlieger wacht. Shannon, Edinburghse dagen, zit nu in Sevilla en vraagt me naar mijn favoriete gedicht. Daar ben ik mee bezig tot het boarden begint, enige westerling tussen de Egyptenaren. Ik voel me er niet vreemd bij.
Het eerste uur slaap ik, daarna schrijven, wat, mijn kop frisser dan verwacht, goed lukt. Abu Dhabi, door het raampje, honderd keer hetzelfde walgelijke huis in een wijk die tien jaar geleden bestond uit zand en stof. Ik zie een gebouw van Ferrari, even groot als de luchthaven, en denk vol afkeer aan de mensen die vrijwillig kiezen hier te bestaan. Bij het uitstappen voel ik de oven van Arabië. De aansluiting tussen het vliegtuig en de tunnel die ons afvoert is imperfect, en gebakken lucht sluipt naar binnen.
Digitaal de tijd doden tot ik vertrekken mag, bijna gelijktijdig met Moeder in Brussel. Foto’s van thuis, Vader en Lool aan de zee, in het nieuwe appartement. Praten over boeken en een toekomstige ontmoeting in België of Madrid met Shannon, over de maan, nu verborgen achter stof, maar ooit van hieruit bewonderd door Aia. Ze staat op de Biënnale in Venetië, ditmaal met een eigen werk, waar mijn gedroogde bloemen, steeds met post verstuurd, deel van uitmaken.
Ik zit op een A350-1000, een enorm vliegtuig, met driemaal een rij van drie mensen. Aan het gangpad, deze zin, en moet mijn lijn staken. De stewardess komt langs met eten.
Kip met Indische kruiden en rijst. Daarna een pudding met deegballetjes erin, lekker.
Een extra document waarop ik mijn persoonlijke informatie moet noteren. Ik voeg het bij mijn visum en paspoort. Dat vereenvoudigt de controle, en nieuwe stempel in het boekje bemachtigd, stap ik de luchthaven uit. Meteen dampt mijn bril aan, Delhi is een sauna, zelfs op dit late uur, wanneer de zon overweegt onder te gaan. Ik zoek een tijdlang naar poort zes, afgesproken met de taxichauffeur. Daar staat niemand, en mijn telefoon heeft geen verbinding. Ik kan niet met hem communiceren. Een tiental minuten probeer ik dat dilemma te verhelpen, maar dan verschijnt Talwinder, een gespierde Indiër, oranje tulband op zijn hoofd.
Onderweg in een geblokte Suzuki. De stad ontploft van het groen, een continue strijd tussen mens en natuur, elke vrije centimeter ingepalmd door plant en bloem. We praten over het land, en dat van mij, zijn religie, hij is een Sikh, geen Hindoe, noch Moslim, en na een half uur houden we halt we in de buurt van het hotel. Verder geraken we niet, de stad staat blank, de monsoon niet alleen weken te vroeg, ook sterker dan in eenenveertig jaar. Schoen uit, stap ik blootvoets door lauw regenwater. Het komt tot aan mijn knieën.
Ik sluit me op in de kamer en lach. Van de absurditeit, in India, na twee weken Egypte, het land is een stoomkoker, niet de bakplaat waar mijn lichaam langzaam aan gewend raakte. Ik douche de eerste plakkerigheid van mij af, maar weet dat het een onmogelijk uitdaging zal blijken. Gelukkig is de kamer goed gekoeld, erg proper, en staat er een uitnodigend bed.
De Nacht
Onschuldige burger, bommen en granaten uit de hemel, midden in de nacht, mijn verward brein begrijpt niet wat er gaande is. Ik hoor een alarmerend gerinkel en zoek instinctief mijn telefoon, maar daar gaat geen wekker. Het is die van het hotel, de stem van Talwinder, ik ben een kwartier te laat, hij staat beneden, wachtend. In recordtijd sta ik voor de deur, niet begrijpend waarom ze mijn doorgang weigert. De conciërge toont me de voordeur, en dan stap ik in. Een andere tulband, rood en wit geruit, tevens een andere wagen.
Moeder natuurlijk ietwat woest, maar vooral opgelucht, wanneer ik haar flink te laat omarm. Onzeker of de chauffeur ons na het parkeren komt halen, wat niet lijkt te gebeuren, dus drinkt Moeder iets, en we kijken naar de mensen rondom ons. We rijden naar huis, bedanken onze zachtaardige reus en vluchten de gekoelde kamer in. Ik zet de airco wat zachter, oordoppen in, en ga slapen.
Dag 15
Ik ontwaak om veertien uur, natuurlijk ritme geeft ochtend aan. Natuurlijk licht geeft aan dat het voorlopig niet regent, na mijn bezoek aan de badkamer draait Moeder zich een keer of twee om en ook zij begint haar dag. Terwijl ze doucht en zich verfrist, daal ik af naar de gedeelde ruimtes, om in te checken, een haardroger te zoeken, en wat ontbijt te vragen. Ik keer terug met de droger, vul mijn heuptas met nuttige zaken, wanneer een plateau verschijnt. Tweemaal Indische yoghurt, tweemaal limoensap met een medicinale bijsmaak. Klaar om de dag te beginnen, of toch?
Een tuktuk tot de Khan Market, een ui-vormige bazaar, lagen winkels rond elkaar, waar men alles verkoopt, zolang je de prijs betalen kan. Het procedé voor een SIM-kaart valt niet mee, en de Indische hoofdschudding voor ‘ja’ verwart mij initieel enorm. Een pasfoto wordt getrokken, al mijn gegevens opgevraagd, ook beelden van mijn visum en paspoort, maar uiteindelijk verkrijgen we een set SIM-kaarten.
Terug op de markt, de eerste winkel op de hoek van de straat. Stoffen in alle kleuren en formaten trekken Moeder naar binnen, en als onschuldig slachtoffer volg ik achter haar. Het is lang kiezen, tussen zijde, katoen, kasjmier, nog een handvol meer, en elke draad onderverdeeld in specifieke soorten. Sommigen met de hand bestempeld, natuurlijke pigmenten en naturalistische patronen. Dan weer doorvlochten met gouddraad en geborduurd vol fruit. Uiteindelijk kiest Moeder een prachtige, blauw gestreepte sjaal, met fonkelende accenten.
Wederom een tukker, terug naar onze wijk, naar Nizamuddin. Een ticket voor het park dat we willen bezoeken kost voor ons twintig keer zoveel als voor Indiërs. Hier nog meer dan in de straten bruist de natuur. Tientallen eekhoorns kruipen over het gras, in de palmbomen waar ze op kleine vruchten knabbelen, en over de roestbruine muren die het domein doorkruisen. Een poort geeft ons toegang tot de tombe van Isa Khan, iemand die we niet kennen. Het gebouw staat midden in het groen, vogels rondom, van zwaluwen, naar kwetterende papegaaien, tot reusachtige arenden, hun donkere silhouetten bewegen zich tussen de zangvogels, hun ogen speuren naar de eekhoorns.
Acht grijze pilaren dragen de octagonale tombe, waartussen witte bogen het dak helpen ondersteunen, de rand rood als roest, eerder oranje misschien, en daarboven een grote, helmvormige koepel, bijna zwart, donker grijs. Rondom acht kleinere koepeltjes, helder blauw, en net als het centrale gewelf bekroond met een omgekeerde lotusbloem. Dames in prachtige kledij, felle kleuren, lange stoffen, en uitgebreide juwelen. Met onze voeten in het gras vallen de eerste druppels, groot en uiteenspattend op de stenen paden.
In de spanne van enkele minuten groeit het hemels geweld tot een helse stortbui, die de horizon achter een gordijn water verbergt. Een laan tropische bomen leidt ons tot de poort van Humayun’s tombe, de reden van ons bezoek. Het gebouw is een voorloper van de Taj Mahal, honderd jaar ouder, maar daarom niet minder mooi. Ongestoord wandel ik door de monsoon, na enkele passen doorweekt, maar de druppels zijn lauw, de atmosfeer is warm, dus wanneer ik tot schuilen kom in een van de vele nissen rond de tombe heb ik geen echte last.
Het graf is vierkantig, bestaat uit twee verdiepingen, waarvan de eerste een stuk groter. Daarvan zijn de zijden een reeks nissen, de binnenkant wit, de wand roestrood als Mars. Dat zijn tevens de enige tinten van het gebouw, waar zuivere marmerlijnen geometrische patronen vol sterren het rood doortrekken. Het tweede niveau is smaller, maar nog altijd overweldigend imposant. De witte koepel in het midden trekt meteen alle aandacht. Ze draagt een gouden naald in de vorm van een oorbel, vergezeld door enkele kleinere, klokvormige koepeltjes. Symmetrisch centraal een hoge poort, langs beide kanten iets minder hoog.
Ik sta een tijdlang in mijn nis, een waterval dondert voor mij naar de aarde, waar de tuin de regen opzuigt. Een rooster van kanaaltjes leidt het naar buiten. Langzaam staakt de stortvloed, en we wandelen rond de tombe. Het enorme gewelf in het midden voelt niet als een binnenkamer, overal ramen naar de buitenwereld, half verduisterd door stenen roosters, hand gebeiteld traliewerk in complexe patronen. Zijkamers verbergen maar graven, bedekt met wit marmeren stenen.
We wandelen door de tuin, bruinige reigers zitten er in het zompige gras, op zoek naar een avondmaal. Ze schrikken en vliegen op wanneer we te nader komen, op zoek naar een foto. Ik spoel mijn sandalen in de kanaaltjes, tussen de palmen en fruitbomen. Het wolkendek breekt open en laat wederom zonlicht door. Zwarte vogels cirkelen rond de witte koepel, die we weerspiegeld zien in de vijvers waar de kanalen elkaar kruisen. Het is een van de mooiste gebouwen op de planeet, witte bloesems van een magnolia ervoor, meer tombes van gering statuut errond. Het ouderwetse getoeter van treinen vult de lucht. Een station ligt achter ons.
De wijk Nizamuddin ontving die naam van een Soefi heilige, belangrijk voor de Islam, die hier eeuwen geleden stierf. Rond zijn botten ontstond een pelgrimsoord, en die buurt verkennen we nu. Het is niet gemakkelijk de armoede te verteren, bedelende kinderen en mensen die opgroeiden zonder poliovaccin. Ze zitten tussen honderden eetkraampjes, enorme zilveren schalen, eerder ronde kuipen, huizen soep en sauzen. Even talrijk zijn de roosters en de grillen, waar stukjes vlees sissen boven likkende vlammen. Daarna stofverkopers, hun felle kleuren overweldigen het oog.
Gestuurd door de massa naderen we het heiligdom. Sluiers en mensen in gewaden proppen zich door nauwe stegen, waar de marmeren vloer enkel blote voeten aanvaardt. Sandalen in de hand wandelen we langs een overvol basin, heilig water, eerder bruin, en de gangen leiden ons verder, naar een kloppend religieus hart. Hier verkopen bebaarde mannen met witte keppeltjes een nieuw goed. Hun rieten manden tonen stapels rozenblaadjes, waarvan ik het nut niet te weten kom, maar ik ben dankbaar voor hun heerlijke geur.
Het goud en de decoratie van de tombe gaan bijna volledig ongezien door de massa pelgrims, zowel vrouwen als mannen, maar het is voor die mensen dat we hier zijn, hun expressieve gezichten, de adembenemende wierook die ze branden, hun klacht wanneer ze mijn te korte broek opmerken.
Terug door de steegjes stoppen we voor avondmaal. De straat bestaat uit modder en stenen, maar de spiesjes ruiken heerlijk, dus nemen we plaats aan een houten tafel. Een eerste bordje, groene saus met ajuinringen, vreselijk pikant. Gevolgd door een portie kip, en een portie schaap, kebab van het vuur. We vragen er brood bij, platte schijven die we verscheuren tot stukken om het vlees en de saus mee te eten. Vier euro voor ons samen.
Slechts enkele uren buiten geweest, toch overweldigd. Ik douche de monsoon van me af en begin te schrijven. Moeder selecteert en categoriseert haar foto’s, die we delen met Vader en Lool. Rond tien uur gaat het licht uit, maar ik typ tot het einde van deze zin. Ondertussen bijna middernacht. Moeder slaapt niet, lichte koppijn, hopelijk toch uitgerust tegen morgen. Geblaf in het duister
Dag 16
Acht uur, de wekker. Moeder roerloos in het andere bed, ik besluit nog vijf minuutjes te dommelen.
Opeens schreeuwt de telefoon, het hotel vraagt of we ontbijt wensen. Het is tien voor tien, ze gaan opruimen. We weigeren, bellen terug, accepteren. Kleden ons snel aan en eten een schaal verse mango. Krijgen ook toast met boter, een kom gekruide rijst, en tegenover mijn tas thee staat een kop koffie. Ik maak een reservering voor vanavond, ondertussen onderweg.
Tweehonderd jaar lang diende het Rode fort als thuis voor de Moghul keizers, figuren gekend om hun extravagante rijkdom en liefde voor de kunsten. Enkele kilometers muren, uitsluitend rood zandsteen, herbergen de laatste resten van hun glorie. De torens reiken voorbij dertig meter, en door de enorme poort belanden we in een lange, overdekte bazaar. Twee niveaus boven elkaar, winkeltjes vol goedkope juwelen, namaak stoffen en valse beloften. De gewelven staan geborduurd met wiskundige patronen, lijnen die elkaar kruisen en benaderen volgens de algebra. Een Arabische uitvinding, uitgedacht om het complexe erfrecht van die wereld te begrijpen.
Het domein is uitgestrekt, maar veelal leeg. Een eerste plundering, door Perzische handen, beroofde het imperiale huis van haar meest imposante rijkdom, en de langdurige bezetting onder de Britten zag de desolatie verder uitgroeien. De meeste paleizen werden vervangen door Europese barakken, om het leger te huisvesten. Maar de weelde was zo uitgebreid dat enkele pareltjes aan de vergetelheid ontsnapten, en die bezoeken we nu. Een blokvormig gebouw diende ooit als wachtzaal, maar het zijn vooral de honderden bloemen, meesterlijk in de stenen gebeiteld, die ons nu staande houden. We volgen de kanalen, tussen het weelderige groen, bomen in bloesem, honderden vogels cirkelen boven ons, eekhoorns zoeken onrijpe nootjes, en we dwalen door een eerste zuilengalerij. Hetzelfde rood in het steen, maar het is de keizerlijke troon die alle stoppen doorslaat. Het geheel van wit marmer torent enkele meters boven ons uit, volledig haarfijn ingelegd met felle edelstenen. Taferelen uit het volgende leven, paradijsvogels en magische vruchten. Daaropvolgend nog vier galerijen, gedragen door witte marmer, eigenlijk uitsluitend witte marmer, en steeds uiterst gedetailleerd gedecoreerd met waardevolle stenen, realistische bloemen tussen krullen, sjablonen die symmetrische patronen vormen. De weg naar buiten verloopt langzaam, na een eerste foto vragen alle omstaande bezoekers om er een. Steeds met een glimlach staan we naast vrouwen in betoverende gewaden, diepe tinten en rinkelende metalen ringetjes, jonge mannen met zonnebrillen en hemdjes.
Een brede laan over, tussen tuktuks, geschaafde taxi’s, en honderden voetgangers. We betreden oud Delhi, een vormeloze massa krakkemikkige gebouwen, impulsief neergepoot, naast en over elkaar heen. Elk beschikbaar oppervlak overschilderd en beplakt met advertenties, meestal Hindi, krullen en hoeken, maar ook Urdu, golvend als Arabisch, en Engels, makkelijk vertrouwd. Alle straten dienen als bazaars, het afval onder de tafels. In de onverdrijfbare bomen kruipt een aapje, mensen verkopen alles, stapels cement en grind liggen klaar, met schop erin, collecties onbekende vruchten naast geroosterd vlees en kuipen ijs voor koele dranken. Elektronica, soms slechts de bouwstukken, ergens achter lappen plastic een medisch centrum.
Een trap, stevige treden, overspoeld door mensen gehuld in alle kleuren. De poort vertrouwd roodbruin boven ons, overweldigend, spits, en slechts de voordeur. Bekroond door negentien witte koepeltjes, vanop deze afstand eerder kantelen. De Jama Masjid, ofwel Vrijdagsmoskee, is een unicum, met niets te vergelijken, niet qua stijl, noch qua schaal. Het uitgestrekte binnenplein omarmt een massa bezoekers, wij zijn de enige blanken. In de loop van onze visite belanden we op honderden foto’s, iedereen is nieuwsgierig.
Een balans, drie koepels als puntige hoeden uit het Oosten, de centrale natuurlijk iets dominanter, dunne verticale streepjes over de bolling, weerspiegeld in de twee torenhoge minaretten, Indisch roestrood, dan weer wit gestreept. Daartussen tien poorten, vijf langs weerszijden van de elfde, de middelste die groter is dan de anderen samen. Het is een gebouw met magische aura, tegelijkertijd eeuwenoud en buitenaards. De minaret geeft me zicht over Delhi, een monotone massa beton, alle kleuren worden een kakofonie, worden grijs. Ik zie de rode muren van het fort, in de verte monsterlijke pylonen die elektriciteit dragen, maar de horizon wordt verduisterd door een dikke mist, of fijn stof in de lucht, slechts af en toe doorbroken wanneer de donkere contouren van een wolkenkrabber zich aftekenen. Dames met een dunne laag witte schmink staan naast me. Ze proberen blanker te zijn dan hun gepigmenteerde huid toelaat, want een lichtere tint associeert men met hogere kasten. In mijn ogen eerder clownesk.
Door de bazaar naar buiten. Ik eet een bordje ontzettend pikante spiesjes. Vlees gedrenkt in saus, we zitten tussen de rook en honderden vliegen. Moeder weigert, misschien verstandig. Dat wijst morgen uit.
Een eind in de Uber, door de koloniale wijken, gezet onder Brits toezicht. Expansieve straten in roosters van ruiten en driehoeken. Brede, groene lanen botsen op ronde punten, die als uien steeds groter groeien in lagen rond elkaar. We arriveren voor de witte poort van de Gurudwara Sri Bangla Sahib, de belangrijkste Sikh tempel in Delhi. We volgen de stroom mensen naar binnen.
Het Sikhisme is een relatief jonge religie, ze ontstond ongeveer vijfhonderd jaar geleden, onder het toezicht van tien goeroes, spirituele en wereldlijke leiders. Zij betrokken elementen uit het Hindoeïsme en uit de Islam, maar benadrukken de eigenheid van hun gedachtegoed. Sikhs wonen voornamelijk in Indisch Punjab, op de grens met Pakistaans Punjab, een gebied ten noorden van Delhi. De leden dragen tulbanden, meestal saffraankleurig, waaronder ze hun lang, nooit geknipt haar verbergen, tevens een stalen armband en een kromzwaard, tegenwoordig vaak een kleine dolk.
Het heiligdom bestaat uit twee delen: de tempel, wit met gouden koepels, en het vierkantig waterbassin voor rituele reiniging. Geen van beiden mogen we betreden met schoenen, zoals bij een moskee. Ook het haar moet bedekt, dus een hulpvaardige Sikh bindt een roze sjaal rond mijn hoofd, zodat ik zonder te zondigen binnen mag. Tussen mannen met prachtige baarden en felle tulbanden, tussen dames in rinkelende gewaden. We wandelen rond het water, waar we onze voeten wassen, waar kinderen zwemmen en spelen. Daardoor kabbelt het te zeer en zien we de gouden koepels nauwelijks weerspiegeld.
Een mensenmassa stroomt naar binnen, als sardientjes tegen elkaar gedrukt. Wachters met speren handhaven de orde, niemand kijkt verbaasd naar hun wapens, behalve wij. Binnen volgen we met de wijzers mee een processie rond het altaar, waar een handgeschreven exemplaar van hun heilig geschrift onder zijden stoffen ligt. Een stokoude man met lange grijze baard waakt over de woorden, aanbidders smijten geld aan zijn voeten, muziek galmt door de ruimte. Marmeren zuilen veranderen halverwege in goud, rijkdom die doorloopt tot het plafond. De ritmische drum en het golven van stemmen brengt de artiesten zelf tot hypnose. Uren aan een stuk, psalmen en lofzangen in een lus. De gewapende bewakers delen bloemen uit, ik speel infiltrant en krijg er ook een.
Een iets langere rit, we rijden naar het zuiden van Delhi. Daar staat het Mausoleum van Safdarjung, de laatste tombe in de Moghul stijl, niet gebouwd voor een keizer, noch prins, maar voor de eerste minister, die tegen het einde van de achttiende eeuw de laatste macht tot zich had getrokken. Het gebouw bestaat uit hetzelfde duo materialen, geïnspireerd op de Humayun Tombe die we twee dagen geleden bezochten, maar is flink kleiner. Kronkel groen beklimmen de witte koepel, die daarom in de stellingen staat. De centrale toegangspoort, geflankeerd door twee kleinere boven elkaar langs beide zijden, leidt tot puur witte grafsteen. Op de vier hoeken van het gebouw staan ronde torens die uitlopen in elegante paviljoenen. Volledig bestempeld met gekrulde sjablonen, de rode zandsteen ingelegd met marmer.
De uitgestrekte tuin rondom is verlaten. Het groen overwoekert elk pad, duwt de stenen uit elkaar. Zonder patroon groeien fruitbomen naast takken vol bloesems. Waar het gras zompig blijft ondanks de zon zitten zwarte vogels met lange snavels. Ze kwetteren luid en vliegen op wanneer we passeren. Tussen hoge stammen vliegen zwarte raven over en weer, ze kruisen kleinere zangvogels, hun melodisch gefluit vermengd zich orchestraal onder toezicht van een schare adelaars, hun duistere silhouetten cirkelen rond de zon.
Verder dan verwacht ligt het Qutub Minar Complex, de Overwinningstoren, op de zuidelijke rand van de stad. Hier stond ooit Dhilika op de kaart, voorloper van Delhi, en een domein vol mystieke ruïnes is al dat resteert. Wat overal overheerst is de Minaret zelf, meer dan zeventig meter hoog, uitsluitend rode zandsteen, volledig verticaal geribbeld, wisselend tussen rond en gehoekt. In horizontale banden gedecoreerd met kalligrafisch relief, gekaderd in lijnen fijngesneden bloemen, abstracte patronen, en tot de top heeft de minaret vier ronde balkons.
Daarrond restanten van tombes, versiering in dezelfde stijl, soms zonder koepel, eeuwen geleden vergaan, soms slechts de fundamenten, naast een afgebrokkelde madrasa, en het geheel werd gebouwd op de restanten van een dertigtal Hindoe en Jain Tempels. Laatstgenoemd een religie die we nog moeten ontdekken. Honderden zuilen staan nog recht, in een stijl die we niet kunnen plaatsen, rechte hoeken, eerder kubistisch, maar ouder dan de rest.
De IJzeren Pilaar, mogelijk uit de derde eeuw, maar daar is niemand zeker van. De naam Chandra staat in oud Indisch in het metaal gedrukt, dat overigens niet roest, en rond deze periode heerste er een koning met die naam. Wat minder twijfel leidt: de zuil werd rond de elfde eeuw verhuisd naar deze plaats, als trofee van de Sultan. Een impactkrater ligt halverwege de zeven meter, aan de andere kant een barst, wat toont dat iemand ooit met zijn kanon het object wilde afbreken. Een poging die weinig succes haalde.
Daarmee zijn we te laat voor onze reservatie in Saffran, een restaurant met aanzien, in contrast met de modderige straten van gisteren, waar we voor een handvol stuivers kebab kregen. Moeder belt en niemand klaagt. We arriveren in de Britse wijken, ronde zuilen in Europese stijl, alles wit geschilderd. Hier branden lichten, de mensen gaan westers gekleed, blote armen bij de vrouwen, jeans voor de mannen. Het restaurant ligt op de tweede verdieping.
Er zit niemand, onze reservering onnodig, zorgen rond vertraging ook. Gelukkig blijft het niet zo, doorheen de avond vult de ruimte zich enigszins, het personeel van zeven in de keuken, bijgestaan door vier dienders, valt dan toch niet uitsluitend onder ons toezicht. We bestellen traditionele kost, paneer, een zachte kaas, gebakken met groenten, daarnaast champignons tandoori. Tweede gang brengt viscurry en vegetarische knoedels in een saus van spinazie.
Rond de cirkel van hoge witte zuilen en felle lichten. Ook hier boeken uitgestald op het plaveisel, naast karren met fruit, maar alles properder, stiller. Dringend naar toilet, een bar die verbaasd. Na het bestellen van een cocktail draaien ze de volumeknop dol, waardoor alles trilt. Gezinnen met peuters zitten er te eten en verroeren geen vin. Niemand danst, of lijkt enigszins te reageren op het lawaai. Wij drinken sneller en vluchten.
Dag 17
De wekker om negen, Moeder slaapt, zeldzaam, dus ik soes tot tien. Voorzichtig, geen geroezemoes, stap ik onder de douche. Bevrijd van zweet pak ik mijn spullen, klaar om te vertrekken ontwaakt Moeder. Toch niet stil genoeg. Ik begin het ontbijt, naast een Weense dame met Indische roots, en al snel voegt Moeder zich bij ons. Dat geeft mij kans tot ontsnappen, en zolang we niet uitgecheckt zijn, schrijf ik aan het verslag.
We moeten om geld, door de hel, want de geldautomaat nabij loopt leeg voor onze ogen. Langs straten rauwe armoede, moeilijk te dragen, ook nauwelijks zuurstof. We bemachtigen een dik pak roepies, lossen onze schulden bij het hotel en besluiten tot de loop van onze dag.
Sunder Nursery, recent gerenoveerd, gerestaureerd, het is een enorm park, vol tombes en paviljoenen. Deze weken, na de eerste moessonregens, dampt het domein als een oerwoud. Kronkelend hout, stammen die groene afro’s dragen, waar lianen tot de grond druipen en vogels kwetteren. We passeren een rij miniatuurtempels, kubussen vol gekleurde patronen, plus koepels. De meesten werden aan de hand van Amerikaans geld als nieuw hersteld, een laatste blijft als holle kies, overgroeide ruïne, resten tussen de subtropische planten. Een familie pauwen woont hier, hun typerende geschal springt heen en weer tussen de bomen, waar hun lange veren tussen het groen glitteren. Een schorre kreet doorboort de atmosfeer, we kijken naar boven, zien donker tegen de zon omlijnd een massieve roofvogel, cirkelend tussen een tiental soortgenoten. Kleine gele meesjes tsjirpen, groene papegaaien lachen, bewegen in groep, en grijze toekans observeren ons geluidloos.
Het park is eindeloos. Een deel bestaat uit paden tussen ongecultiveerd bos, de echte wildernis. Meer pauwen zitten op de skeletten van gestorven bomen. Ze schrikken op en verplaatsen zich naar hoger gelegen oorden. Het water onder hun poten is helder, stroomt door nieuw aangelegde kanaaltjes, langs waterplanten en bijenkorven. Voorbij het veld vol cannassen ligt het meer, centraal vult een fontein de lucht met water.
Hazrat Nizamuddin is slechts een van de vele nevenstations van Delhi. Toch zwemmen we tussen de massa, een brug over spoorlijn na spoorlijn. Hulpvaardige reizigers helpen ons naar het correcte perron, waar onze moderne hogesnelheids- trein reeds klaar staat. We vinden onze plaats, krijgen doorheen de rit water, dan een collectie snacks die tot lunch moeten tellen, en tot slot een kleine kop thee. Ik schrijf zoveel ik kan, twee uur onderweg, Moeder kijkt naar de velden; ze staan onder water, gebukte mensen wroeten in de grond, zo vermoeiend, hopelijk kan ze zelfs ook wat rust vinden.
De drukte hier in Agra is erger dan ooit tevoren, bezwete mannen dringen rond ons en bieden hun tuktuks aan. We wachten op de onze, die ik digitaal bestelde, en als mirakel slaagt hij erin ons uit de massa te plukken. Hij rijdt langs de open riolen van de stad, nieuwe impressies, moeilijker te blokkeren. Het hostel is stereotiep; de muren vol namen, ervaringen en tekeningen van nooit geziene gasten, niets kan er goedkoper, maar de mensen zijn gastvrij, en spreken degelijk Engels. Krijgen een pen en vullen zelf onze check-in documenten. De kamer is sober maar proper, een goede plaats om onze tassen te laten vallen.
Dakterras, terug thuis als in Caïro, zicht op de Taj Mahal, haar wereldberoemde witte koepel, de vier torens rond het mausoleum. De uitbaters organiseren een wandeling naar de oever van de Yamuna, terwijl moeder slaap poogt te vatten, stap ik mee tot daar. Zicht op het mythische gebouw, omgeven door meer architectuur in rode zandsteen, pagodes en omwallingen. Ik praat er gebroken Japans met een student uit Kobe, helemaal de taal ontwend, maar converseer vooral met Bo uit Arkansas, een leerkracht Engels, dertig, alleen op reis, met zijn Sony camera.
We keren weder tot het dak, zitten met tien rond een kleine tafel, meer mensen, ik leer enkele woorden Nederlands aan een meisje uit Oost-India, en nog voor onze bierblikjes leeg zijn gaan we op zoek naar een avondmaal. Door mijn onderzoek ken ik twee eethuisjes om de hoek, we kiezen, en bestellen negen schotels. Een Britse dame bij de luchtmacht, gestationeerd in Cyprus. Bo vertelt over het wapendebat in Amerika, vanuit zijn leerkrachten perspectief.
De silhouet van de Taj Mahal, zwart tegen bijna zwart, we zitten weer rond onze tafel, met een laatste consumptie. Blijkt dat Bo literatuur studeerde, en dat vormt het volgende uur een perfect gespreksonderwerp. We vergelijken auteurs, stromingen, raden elkaar onze favoriete werken aan, passionele leeservaringen komen naar boven. Iets na tien kruipen we onder de lakens, na een geschudde hand, zo gaat dat dan, plechtig onder binken. We plannen morgenochtend met zonsopgang voor de Taj te staan. Dat is vijf uur tweeëndertig.
Dag 18
Iets na vijf vraagt Moeder waarom we nog in bed liggen. Sterk punt, dus staan we op, snel aangekleed, onderweg naar de Taj Mahal, hier net om de hoek. Een gids schaakt ons en we slagen er niet in hem af te slaan. Dan maar met z’n drieën door het tourniquet. De voordeur, of voorpoort, op zichzelf is mooier dan de meeste monumenten. Kalligrafie in de witte band rond de spitsboog, accenten door krullende bloemen. Tweeëntwintig kleine koepeltjes naast elkaar, in twee rijen, een voor elk jaar dat men aan de Taj werkte.
Licht stroomt langs de open deuren naar binnen, en daarmee ook de magische fata morgana van de Taj Mahal. Een piekfijn op orden gehouden groen ruimte ligt tussen ons en het mausoleum, niet alleen, maar de drukte valt goed mee. Een lange waterpartij verdubbelt de schoonheid acht, met haar weerspiegeling van het uitzicht. We kopen naderbij en maken te veel foto’s. Poseren ook voor een Indiër met enorme camera, mogelijk een fotograaf, die Moeder een lage prijs bood voor enkele plaatjes. Halverwege een verhoogde plint, zicht rondom, in het park honderden resusapen; grijze makaken ter grootte van een peuter, maar met de pit van een beschonken en roekeloze tiener.
De Taj Mahal, ode aan de liefde, bestaat volledig uit een licht doorschijnende marmer, waardoor haar uitstraling doorheen de dag wisselt. De ingelegde edelstenen, sommigen afkomstig uit Afghanistan en Arabië, glinsteren in de opkomende zon. Ze is perfect symmetrisch langs haar vier zijden, enkel de Koran verzen rond de poorten verschillen. Ze beschermen, een taak die ook de architect serieus nam. Hij stamde uit een prestigieuze familie, zijn vader was bouwmeester van de reusachtig prachtige Blauwe Moskee in Istanbul. Zijn vooruitziende visie plaatste de vier torens rond de tombe met een lichte leuning weg van het gebouw. Moest opschudding ze ooit tot val brengen, dan tuimelen ze niet op de koepel.
Links staat een bruinrode moskee, drie bolle, puntige koepels, wit in contrast met het gebedshuis, of assorti met de Taj, de middelste hoger, gericht naar Mekka. Die oriëntatie is rechts onmogelijk. Toch staat er een identiek gebouw, om de universele symmetrie te behouden, slechts zonder religieuze functie. Als achterzijde op het langwerpige bouwplan ligt de eeuwige Yamuna. Het troebele water stroomt met een zorgwekkende vaart voorbij, brokstukken planten groot genoeg om vogels te dragen, drijven overal, richting de Ganges, daarna de Indische Oceaan.
Met elke stap richting de Taj Mahal, groeit haar perfectie. We zien overal bloemen, ofwel als reliëf, uitgesneden in de witte panelen marmer, ofwel gepuzzeld als honderden stukjes edelsteen. Het hart van de tombe hult zich zich in een overstijgende aura, licht valt er anders. De grafstenen worden omkranst door een achthoekig hek, dunne panelen marmar herleidt tot het minimum. Handgebeiteld totdat er slechts een complex netwerk paradijselijke plantvormen overbleef. Door de gaten zien we laatste rustplaats van het keizerlijk paar, het lijkt meer op een enorm juweel dan op een grafsteen.
Naar de uitgang toe zien we de pracht van de Taj Mahal over onze schouder, ze verschijnt tussen het groen, waar de apen zoeken naar eten. De gids neemt ons nog mee naar een atelier waar men inlegwerk maakt, technisch indrukwekkend, maar peperduur en teleurstellend banaal in vergelijking met de Taj. Dus we stappen buiten, terug naar de kamer, waar we anderhalf uur slapen om tot een volle nachtcyclus te geraken.
Moeder kon wederom de slaap niet vatten, maar het dient geen doel hier de dag lang te zitten, zeker niet nu het lawaaierig leven op zwang komt. Aan de balie vragen we om raad, en besluiten een taxi te reserveren voor morgen, wanneer we vijf uur rijden moeten, naar een bestemming zonder goed getimede trein. Dat geregeld begint deel twee van onze dag.
Naar het Fort van Agra, ouder dan dat in Delhi, maar langs de buitenkant vrij identiek. Hoge rode muren, uitstulpende torens, grote kantelen die uitlopen in stompe punten en door nauwe sleuven plaats laten voor musketlopen. Terughoudend voor een gids, maar een man met grote glimlach weet ons te overtuigen, een beslissing zonder spijt. We moeten door enkele poorten, steeds groter en meer versierd. Het zijn de mozaïeken uit Bukhara, tegels in dezelfde kleuren en patronen, hier in opvallende wisselwerking met de Moghularchitectuur van India.
Drie vierde binnen de muren staat nog altijd onder toezicht van het leger. Het resterende kwart bestaat uit paleizen en tuinen. Onze goedgeluimde gids vertelt de verhalen van een vervlogen dynastie. Het eerste hof diende een Hindoe koningin, wat de architectuur weerspiegelt. De Rajput stijl is ons volledig vreemd, geometrische patronen op geblokte zuilen, die dunne luifels dragen. De kantelen , behangen met lotusbloemen,stutten geen bogen. Horizontale blokken liggen haaks op de honderden pilaren, en diagonaal in de hoeken dienen slangvormige tussenstukken tot magische steunen.
Volgende binnenplaats oogt vertrouwd, de Islamitische Moghulstijl van de afgelopen dagen. De muren van de kamers klinken hol. Ooit stroomde er ‘s zomers koud, ‘s winters warm water door. De buizen leiden ongezien tot een bassin in het hof, waar het onder de wal in de slotgracht verdween. De gids vertelt ook over de tweede gracht, die eigenwijs vol tijgers een leeuwen zat. Het balkon loopt uit op de horizon, daartussen en ons ligt de Yamuna, breed en ik begrijp waarom vele religies hier de grote rivieren van het land als goden beschouwen. Aan haar oever de steeds magische Taj Mahal, volledig omgeven door groen.
Een laatste appartement verbergt een tragisch verhaal, ondanks haar decoratie van inlegwerk, edelstenen, niet begrensd door tijgeroog en jaspis, maar door smaragden en robijnen, in de alomtegenwoordige massa witte marmer. Dit was voor de laatste jaren van zijn leven de enige thuis die Shah Jahan kende, onttroond keizer, opdrachtgever van de Taj Mahal, zijn gemanifesteerde liefde voor Mumtaz Mahal. Opzij geduwd door Aurangzeb, zijn zoon, die tevens alle broers liet ombrengen, had de oude keizer geen keus dan naar de ondergaande zon te staren vanuit deze prachtige kooi.
Twee vrolijkere verhalen volgen in de Diwan-I-Khas, een plein geflankeerd door twee galerijen, plaats voor de gouverneurs en sheikhs, met centraal tegenover elkaar een massief tablet van zwarte onyx voor keizer, en een kleinere, wit marmeren zitplek voor de eerste minister. De duistere steen is echter gebroken, en een paneel boven de zuilen van de gouverneurs vertoont een perfect rond gat. Tijdens een Britse bestorming kaatste een kanonskogel tegen het onyx, waardoor er nu een familie zangvogels in de gevel woont.
Aan een kant geeft de plaats van overleg en vergadering zicht op de Taj Mahal, aan de andere kant staat een dubbele zuilengalerij, C-vormig, twee niveaus boven elkaar. Dit was de vrouwenbazaar, waar de duurste stoffen en juwelen van hand tot hand gingen. In het midden ligt een tuin vol rozen, die echter oorspronkelijk een vijver was. Want aan weerszijden op de bovenste verdiepingen bevinden zich twee uitgewerkte paviljoenen, een voor Shah Jahan, het ander voor Mumtaz Mahal, vanwaar ze met pijl en boog konden jagen op de dikke vissen in het water. Wedstrijden uit een ander tijdperk. Zo vast was tevens zijn liefde dat de keizer zijn vaders harem liet ombouwen tot wijngaard. De laatste druivelaars kruipen er nog altijd over houten hekken.
Een korte rit langs de open riolen, zwart water, modder onzichtbaar door vuilnis, en mensen slapen op houten bedden langs de straat. Continu getoeter en het gebrom van honderden motoren kan hen niet wakker schudden.
In tegenstelling tot Delhi is de vrijdagmoskee van Agra bijna compleet verlaten. Daarnaast ziet het heiligdom er compleet versleten uit. Losse stenen, sommigen vol versiering, liggen langs de muren. De drie koepels van het gebouw zijn bedekt met zigzaggende strepen, dikke, rode lagen tussen dunne, witte lijnen. Niemand kijkt op ons neer, want de moskee mist minaretten, wat de open ruimte een intiem gevoel geeft. De witte poort steekt af tegen het rood rondom, en de decoratie is sober, vierkanten en rechthoekige vlakken, slechts zwarte kalligrafie doorbreekt de rechte lijnen. Onder de hoge gewelven borstelen twee mannen met lange baarden het stof naar buiten. Dag na dag dwarrelt er een nieuwe laag van het afbladerend plafond, en hun heksenbezems krijgen nooit rust.
Het is een lange rit, warme lucht trekt aan onze bezwete haren en we rijden over de Yamuna. We zien de zon nagenoeg nooit, maar haar hitte dringt door het dikke wolkendek en ze brandt onze huid.
Itimad-Ud-Daulah was de schoonvader van keizer Jahangir. De man was banneling uit Perzië, manoeuvreerde zijn dochter tot koningin, en werd zo zelf eerste minister. Zijn titel betekent Pilaar van de Staat, en zoals de meesten kwam hij tot overlijden, niet veel later dan zijn vrouw, en ter eerbetoon gaf dochter Nur Jahan opdracht tot een gedeeld mausoleum. We zijn alleen, bijna toch, en kunnen niet begrijpen waarom, de tombe is zo mogelijk nog mooier dan de Taj Mahal.
Van een perfectie die bovenmenselijk lijkt, de tombe eerder een uitvergroot juwelendoosje dan een stenen bouwwerk.Vier torentjes op de hoeken, niet te hoog, en tevens gen koepel, maar een pagode, breder dan hoog, want het is niet met schaal dat Nur Jahan imponeert. Het zijn de honderden patronen,die de tombe bedekken, die de evenwichtige vlakken vullen en het oog hypnotiseren. Sommigen beginnen rond een punt en vertakken daarrond in complexiteit, anderen liggen repetitief als duizendmaal zo ingewikkeld schaakbord. De boorden rondom staan vol krullen en kronkelende plantmotieven, de enige beelden, daarbuiten blijft alles abstract. De marmeren panelen zo volledig ingelegd dat het wit begint te verdwijnen. In de plaats heersen drie tinten oker, scharkerend tussen koffiecreme en een grijzige aardkleur. Een van de stenen heet jaspis, en lijkt bijna artificieel. Miljoenen lijntjes zwart en geel wisselen elkaar chaotisch af, een gespinsel dat enkel van nabij in detail te bewonderen valt.
De negen ruimtes, als deel van een sudoku, hullen zich in schaduw. Vier deuren schenken vrijgevig licht, maar elders laten de marmeren schermen slechts weinig zon binnen. De centrale ruimte herbergt twee grafstenen, volledig donkergeel, een kleur die ik in de natuur nog nooit zag, behalve in het achterlijf van sommige hommels. De bogen van de poorten en de gewelven ertussen zijn compleet bedekt met hemelse taferelen uit tropische bloemenweides. Nieuwe patronen in het tegelwerk op de vloer, en wederom unieke invullingen voor de lambrisering.
Een comparatief eenvoudig paviljoen scheidt de viergedeelde paradijstuin van de Yamuna. Twee Indiërs springen er in de chemische soep, tussen de voorbijdrijvende planten massa’s ook onguur schuim en dode vissen. Geklauwde vogels plukken er af en toe een uit het water. Oog op hetzelfde zicht zit er ook een Japanner, net afgestudeerd, vier maanden van huis, in Zuid- en Oost-Azië. We poseren voor de toekomst en spreken af, over anderhalf jaar in Sapporo.
Over de straat eten we samosa’s en Moeder drinkt een Diet Coke. De Uber komt maar niet, en de omstaande verkopers ruiken wat er gaande is. Hun instinct vertaalt ons Nederlands, dus vijf minuten later zitten we met een van hun loopjongens in een elektrische tuktuk, op weg naar onze laatste stop van de dag. De motor draait haar toeren stiller, maar ook zwakker, dus we zijn een tijdlang onderweg. Shannon zit in Cadiz, en ondanks haar afkeer voor katten stuurt ze me een foto wanneer ze een troep ziet zonnen op de dijk. Asim kijkt naar Bladerunner, waarin ik zijn stad zo sterk herkende, en spreekt met veel lof over mijn verslag van Dag Elf.
De Tombe van Akbar de Grote is het hoogtepunt van onze dag, We spenderen er twee uur, kerel enkel terug naar het hostel omdat het moet. Het poortgebouw van zoon Jahangir doet denken aan Battersea Power Station, de cover van Animals. Vier spierwitte torens doen me denken aan de schouwen van dat album. Daaronder in zekere zin het spiegelbeeld van de vorige tombe. Hier is de dragende steen de rode zandsteen die overal terugkeert, maar in die mate opgevuld met mozaïeken dat witte marmer overheerst. De centrale poort heeft zoals alle vorige de vorm van een spitse duimnagel, en steekt uit boven de rest van het blokvormige gebouw. De patronen van het inlegwerk zijn ofwel eenvoudiger, kruisende lijnen en schakeringen binnen ruiten, ofwel veel complexer. De duimnagel wordt opgevuld door metersgrote bloemen, hibiscussen groter dan een mens, en bijna komisch in relatie tot de Hawaiiaanse hemden die in mijn gedachten verschijnen.
De tombe die door de poort verschijnt sluit aan bij Akbar’s epitheton; het is de grootste die we in India al zagen. Ze ligt driehonderd meter in de verte, aan het eind van een lange, verhoogde weg, ronde zandsteen, twee meter boven het uitgestrekte domein. Een laan palmen begeleidt ons, en daar voorbij open grasvelden, af en toe een groene wolk.
Het eerste niveau is breed als de horizon, enkel begrensd door tropische bladeren. Vijf rode poorten aan beide kanten van de centrale hoofdfacade, begrensd door Bengaalse pagodes. In het midden dubbele hoogte, bedekt met patronen als van de inkomhal, dat wil zeggen, witte ritmes in contrast. Boven dit enorme eerste verdiep volgen drie zuilengalerijen boven elkaar, de volgende steeds kleiner dan de vorige, en de hoeken gekroond met meer Bengaalse koepeltjes. De vijfde en laatste laag is witte marmer, wederom pagodes op de hoeken, en alle ramen gesluierd achter fijn uitgebeitelde schermen.
Een lange gang, licht dalend, tot het hart van de tombe. Daar een duistere kamer, vier ramen, aan het eind van tunnels tot de buitenwereld, laten een lichte schijn binnen, wat ons toelaat het sobere graf onder de hoge koepel te bewonderen. Een enkele lantaarn hangt een meter of twee boven Akbar aan een lange ketting. Hier geen franjes of kleurtjes, alles is respectvol wit gekalkt.
Het park is uitgestrekt, verdwijnt waar de windrichtingen in de buurt komen, waar tevens telkens een poortgebouw om de tombe waakt. Enkel de noordelijke werd nooit gerestaureerd, dus in de verte zien we daar afkalvende bakstenen, ooit verborgen achter magische mozaïeken. Groene papegaaien vliegen tussen de pagodes van het mausoleum en de weelderige bomen, ze kwetteren op ons neer, wat ik toelaat, want ik vind een van hun veren. Een fijn souvenir. Op ons uiterste gemak wandelen we rond de tombe, een handvol foto’s met jonge dames in prachtige gewaden, ook vaders die hun Engels willen oefenen.
Aan een tafel voor de trap naar boven zit Bo. We zijn terug op hostel, hij belt met zijn echtgenote, en introduceert ons kort. Moeder kiest slapen te oefenen, en ik zeg hem me op het dak te zoeken. Een vergadering geeft me echter de eenzaamheid nodig tot schrijven. Voor ik ver kan geraken staat moeder naast me, we kiezen een restaurant. We nodigen Bo uit, hij is geflatteerd, maar gedwongen te weigeren, dus wisselen we nummers, zodat we zo mogelijk na het eten meer over boeken kunnen praten.
Ik voel me een Britse kolonist. De luxe is overweldigend, de prijzen lager dan de doorsnee Belgische bistro. Een dozijn staat klaar om onze elke impuls te bevredigen, we zitten in een modern gebouw, deze ruimte traditioneel aangekleed. Bombay Sapphire, voorgerechten, de grootste schotel die ze hebben, een plateau vol heerlijk happen. Een feestmaal, elke nieuwe smaak is om van te genieten, een gitarist zit achter Moeder en maakt de ervaring volmaakt.
Tot middernacht zit ik op het dak te schrijven, ik loop een dag achter, doe mijn best om in te halen. Onze taxi vertrekt morgenochtend om negen uur, dus na een zoveelste paragraaf kruip ik tussen de lakens.
Dag 19
Een half uur op voorhand rinkelt de wekker. Ik ruim mijn laatste dingen op en een minuut later doet Moeder hetzelfde. De chauffeur staat reeds te wachten. Onze tassen in de koffer vertrekken we. Onze eerste en enige halte ligt op niet veel meer dan een uur van Agra. Ik maak gebruik van die tijd om te schrijven. Halverwege wijst Moeder uit het raam. Tussen de akker staan tientallen schouwen, sommige wit geschilderd, de meesten baksteenkleurig. Stapels ongebakken dakpannen liggen naast de gebakken exemplaren, klaar voor verkoop.
Vierhonderddertig jaar geleden reisde Ralph Finch als een van de eerste Britten door India. Als raadgever voor door de English East India Company beschreef hij de imperiale steden van de Mughals. Naar het zuidwesten van Agra volgde hij de weg naar Fatehpur Sikri, de stad van de overwinning, een naam aangenomen na keizer Akbars succesvolle campagne in Gujarat. De route van vijfendertig kilometer tussen de metropolen bestond volledig uit markten, bazaars, een continu gebruis. Vandaag wonen anderhalf miljoen mensen in Agra. Fatehpur is desolaat verlaten.
Lang zonder zoon zag Akbar zijn dynastie verzekerd met de geboorte van Jahangir in 1571. In een gril van intens geluk besloot hij de plaats van het gebeuren, het gehucht Sikri, uit te bouwen tot paradijs op aarde. Op een heuvelrug tientallen meters boven de vlakte schoten paleizen als paddenstoelen uit de grond. Daartoe werd slechts een enkel materiaal gebruikt, voor elk doel verkozen door Akbar. Alles de kleur van Mars.
Geen bogen, geen koepels. Rechte blokken liggen netjes gestapeld, twee verticale dragen een derde, horizontale ligger. Kom naderbij en bewonder de details, de verfijnde lijnen van een eigen wereld, Hindoeïstische staat volledig los van onze conceptie. Afgesloten van de wereld voelt de binnenplaats verborgen, genesteld tussen de bergen van Tibet. In plaats van bergpunten, de nevelige pagodes op de hoeken, ze lopen uit in spitse piramides. De paviljoenen ertussen, hoger gelegen, schenken een enig kleuraccent. Hun blauw gelakte dakpannen glanzen ondanks de eeuwen.
Een groter plein, omgeven door half verdwenen structuren. Mysterieus en muisstil, een plaats om te verdwalen. Een waterpartij van vier vierkanten, verdeeld door een kruisvorm, weerspiegelt de pagodes, zuilen en zonloze hemel. Twee structuren magnetiseren meer dan de anderen. De ruiten van het eerste paleis trekken het oog naar boven, want met elke verdieping wordt het gebouw smaller. Vijf galerijen boven elkaar, tot de laatste, een eenvoudige kubus, met helm als dak. Vier paviljoentjes begrenzen het stompe dak van het andere, een dak gedragen door de meest wonderlijke zuil. Honderden armen vertakken als zonnestralen om het plafond te dragen.
Bij elke metropool hoort een religieus centrum, zo ook hier. De open ruimte van de moskee, de rode plaveistenen hier en daar doorbroken waar oude bomen hun plaats vonden. Honderden grafstenen, in de vorm van chocoladerepen, liggen stoffig in een hoek. Die vier muren, honderden kleine paviljoenen met witte daken erop, gaan deels verborgen achter twee tombes. De eerste rood, maar het contrast van de tweede, volledig wit, en gehuld in marmeren roosters, fijn uitgewerkt als kant of damast, overheerst. De voorpoort torent hoog boven de rest van het complex. Ingelegd met kleine stukjes marmer, vanop een afstand net parelmoer, en bekroond door pagodes in verschillende formaten.
Onderweg naar buiten zien we geen keus dan onze zakken te legen voor de bedelende kinderen. Hun stil gestaar en kleine prulletjes vullen onze geest.
Een dikke vier uur rijden, drie baanvakken aan beide kanten, bijna uitsluitend voor ons alleen. De weg is gloednieuw, geen kuilen in de macadam om mijn schrijven te verstoren. Ik luister Röyksopp, Pink Floyd en The Gorillaz.
Het hotel is een klein stuk paradijs verstopt in de stad Sawai Madhopur. Een donkerblauw zwembad ligt in de tuin, omringd door vakantiehuisjes. Ik koel er af, zet me ernaast met een cocktail, en schrijf verder. Moeder probeert te slapen, maar vindt geen succes. Voor het late avondmaal rekt ze ook kort alle spieren in het water, waarna we een privé buffet op onze tafel krijgen.
Shannon vraagt om een beschrijving van vandaag. Ik begin te typen.
Stuff stowed, tireless the taxi drives, ‘till arrival at abandoned palaces in the forest. Glasses damp, that’s no burden to you. Instead, up the hill, you leave the trees behind. Walking through the gate, this lost city welcomes you into its red sandstone arms. The color of Mars. Ancient well water reflects the columns of broken facades, domes turned homes to bats remind you of a previous life, you hear ringing bells that are not there. Women walk about, gold adorns their faces, hangs from bright dresses and their dark eyes wonder who you are. Following through hidden corridors, broken roofs open up to circling eagles, massive and black against the sun. You hope they’re not considering you as lunch. An expansive courtyard, towering gates keep you in. Stones you deem graves litter the ground, a single tree draws your eye, it has grown through cracked tiles. Behind it, a perfect white pavilion, pure marble, cut to geometric patterns that allow the sun to enter the inner sanctuary. Your long black curls beneath a silk scarf, you shine in the filtered light. The ebony door looks burnt, it has stood here for ages. Hymns fill the air in languages you’ve never heard before, through the intricate screens a myriad of eyes traces your movements. The sarcophagus is covered in mother-of-pearl, glittering in the darkness. You don’t know why, but you start to open its lid. A loud creaking pierces the air, but you continue. Without a thought, without looking back, you lie down in its cold embrace. The lid closes and perfect darkness envelops you.
Dag 20
Thee en koekjes voor de deur om kwart na vijf. Onze outfit ligt klaar, anders niets nodig, meer dan op tijd voor de balie. De jeep laat op zich wachten, we denken aan de verloren minuten, de zachte matras en de warme dekens.
Maar dan stappen we op, twee banken in de open achterbak, plaats voor zes passagiers. Stuurman vooraan naast de gids. We rijden naar Ranthambore National Park, passeren een laan vol koeien en apen. Een dagmarkt vol verse gewassen, vol vliegen. Dan breekt de frisse lucht door, een heldere hemel boven de Aravalli Heuvels, restanten van een ooit enorme bergketen. Het lijkt alsof de aardkorst zelf hier gekanteld ligt, meters dikke plakken steen reizen langs weerskanten omhoog. Kaal en massief, breken ze enkele meters af, waar een lage klifwand plaatsmaakt voor een volgende plaat. Doorgesneden; de kartels van een zaag.
We spenderen drie uur in het park, door de recente regens weelderig als de wouden van Congo. Dat helpt ons niet, integendeel, geeft de dieren onbeperkte schuilplaatsen. Desondanks zien we vrij snel een kudde herten, daarna ook antilopes in uiteenlopende formaten, de meesten met puntige hoorns. De jeep door diepe lagen modder, door een halve meter water wanneer we op een meer botsen, meestal slechts stuiterend op de onverharde paden. De zon komt steeds hoger, maar we kijken intensief rond, de wind blaast door ons haar zolang we rijden, en we merken de hitte niet.
Vogels in alle kleuren, gele vlagen, snel voorbij, blauw, vermoedelijk winterkoninkjes, en eentje met een rode staart. Wat natuurlijk het meest beroert zijn de honderden pauwen, ze zitten tussen het struikgewas, op sterke takken in de bomen boven ons, of op de tombes die verdwaald in het bos liggen. Hun karakteristieke lokroep galmt tussen de bergen.
Maar we vinden geen tijgers.
De rest van de dag platte rust. Ik schrijf, zwem, en schrijf. Moeder ligt een tijdlang in het donker, daarna op de massagetafel. De uren drijven voorbij, de zon verwarmt ons door de wolken.
Naar Jaipur. Het station rust onder de regen, dikke druppels, getokkel op de golfplaten. Rode lichtjes geven informatie in Hindi, meer felle kleuren in de eetkraampjes op het perron. Onderweg praten we met een duo Indiërs van hoge kaste. Alvast een introductie tot de bestemming, discussies over de toekomst van het land, en vergelijkingen met Europa. België is te klein, eerder een buitenwijk dan een land.
Ali wacht ons op in Jaipur, en brengt ons naar het hotel met zijn tuktuk. Daar belanden we in een landgoed voor adel of filmsterren. Het is een plaats van luxe, aangepast aan het lokale klimaat. In bad om middernacht, met een kom curry voor me. Daardoor vat ik niet snel slaap, en ga ik op wandel rond het domein. Het zwembad lokt me, de banyanbomen laten wortels en armen tot de grond zakken om eindeloos groot te groeien. Wekkers uit, rond twee uur.
Dag 21
Ik schrijf dit met een dag vertraging, op een punt dat ik het helemaal gehad heb met Jaipur, en met India. Een eerlijke waarschuwing, wat context.
We staan op zonder wekker, wat wil zeggen dat er vrij weinig opstaan plaatsvindt. Het miezert, iets wat voor dat land vrij zeldzaam is. Ik leen een paraplu van de balie en trek te voet de stad in, het centrum op een half uur van het hotel. Tijdens mijn wandeling leer ik enkele zaken. India stapte nooit uit de agrarische periode, ondanks de miljoenen die hier samengedrongen zitten, blijft dit het platteland. Overal ligt het resultaat van de honderden koeien die als goden rondwandelen, de mensen spuwen in het rond en laten al hun afval op de grond vallen.
Een snackbar die ik maanden geleden online uitkoos ligt halverwege richting het stadspaleis, en omdat het middaguur nadert, plaats ik een bestelling. Medewerkers evenals andere restaurantgangers proberen me ijverig te helpen, maar hun accent ligt zo dik dat we nauwelijks vooruit geraken. Uiteindelijk beland ik aan tafel met een Raj Kachori voor me. Dat is een belon van flinterdun deeg, gevuld met velerlei Indische smaken; gedroogd fruit, chutneys, stukjes kaas, romige yoghurt, linzen of kikkererwten, en natuurlijk ook heerlijke kruiden.
Op zoek naar het paleis, daar ooit deel van, de Hindoe Tempel. Tientallen witte pilaren staan op het kader van een vierkant, en ze dragen een massieve betonplaat, verstevigd door een roosterpatroon van meer beton. Dat plafond is natuurlijk volledig roze geschilderd, Jaipur noemt men ook wel The Pink City, doorwoven met witte accenten. Voornamelijk bloemen.
De koninklijke residentie blijft in gebruik, al werden de eigenaars gereduceerd tot steenrijke burgers van Rajput kaste. Het is een enorm complex, in sommige aspecten een frisse adem in vergelijking met de Moghuls, maar in anderen niet veel meer dan een goedkope imitatie. Voornamelijk de poorten tussen verschillende hoven, of de voorportalen van zijvleugels ogen nieuw. De essentie blijft gelijk, de duimnagelvorm, maar de decoratie is steeds een kleurrijke explosie. De basis meestal pastel, daarop duizenden bloemen in krullen en lussen, steeds symmetrisch.
Maar in tegenstelling tot Agra en Delhi zien we hier geen rode zandsteen, en slechts weinig witte marmer. De zuilengalerijen, koepels en balkons zijn gemaakt uit pleister, daarna zorgvuldig beschilderd. Materialen die sneller vergaan, barsten en afbrokkelen.
De stichter van Jaipur, de Maharadja Jai Singh II, zag niet enkel zijn legers graag victorieus, maar ook de sterren boven zijn stad. Daartoe ontwierp hij de Jantar Mantar, een domein vol meetinstrumenten voor de posities van sterren en planeten. De reusachtige zonneklok is het enige apparaat dat we begrijpen, maar dat maakt de mysterieuze vormen, schalen en omgekeerde bogen enkel interessanter. Onze tuktuk-man is gehaast, dus we verlaten het bevreemdende plein met snelle tred.
Hij zet ons af bij de graven van de Maharaja’s, wat overigen Grote Koningen betekent. Ze liggen tussen twee heuvels genesteld, ietwat hoger dan Jaipur, en bestaan uit een verzameling paviljoenen en pagodes, tussen wit en lichtgeel, verkleurd door de jaren, en omringd door groen. De koepels gaan geribbeld tot hun scherpe punt, boven gekartelde bogen, gedragen door veelhoekige pilaren. Onder de grootste tombe rusten tientallen miniatuurpaviljoenen, net uitvergrote lampenkappen, vermoedelijk voor de jonggestorven kinderen van de dynastie.
De armste wijk van Jaipur huist onder andere de kaste verantwoordelijk voor olifanten. Onder een ondersteboven ronde schaal brandt een vuur, iemand bakt er platte broden voor de dieren. In de stal staat er slechts een, de anderen zijn aan het werk, om toeristen rond te dragen, gevoed te worden, of beschilderd en daarna gewassen. Het dier is onthutsend groot, de zware kop schud lichtjes heen en weer terwijl hij met zijn slurf suikerriet grijpt. Ruwe grijze huid, als rubberachtig leder, daarop dikke borstelharen.
Niet ver hiervandaan, boven de wateren van het Man Sagar meer, treffen we het Jal Mahal paleis. Door de monsoen verandert de depressie waarin het staat in een opvangbassin, waardoor het vierkant gebouw enkel per boot bereikbaar wordt. Op de hoeken en midden de muren, daar tevens de landingsplaatsen, zien we overdekte terrassen, alles een licht okker geschilderd. Vijf kruinen rijzen tot boven de muren, maar de rest van de tuin blijft onbewonderd, door renovatie is het paleis gesloten voor bezoek.
Als afsluiter brengt tuktukker ons naar de Moghul Wijk van Jaipur, waar volgens zijn bronnen de manufactuur plaatsvindt, dan ook de plaats voor lagere prijzen. We krijgen een demonstratie van printen met houten blokken, drie kleuren over elkaar, met de hand op stof gedrukt. Het komende uur luister ik met half gesloten ogen naar muziek, terwijl moeder tussen sjaals, tafellopers en stof aan de rollende meter dwaalt.
Een late maaltijd in het hotel, we zijn op dit uur de enige gasten. We zitten op het terras, onder een licht tokkelende overkapping, de regen die druppelt. Bij elke hap van mijn kip in kokoscurry proef ik de heerlijke overgang van lichtzoete vrucht maar brandende kruidenmix.
Dag 22
Moeders wekker. Vier keer. Ik steek mijn kop onder het kussen en ontken de wereld voor een uur langer terwijl Moeder zwemmen gaat, daarna doucht en ontbijt. Twee uur later, op het afgesproken uur, stappen we met vier in een tuktuk. Ali, de chauffeur die ons eergisteren van het station tot hier bracht, en iemand die hij zijn broer noemt.
Het Nahargarh Fort ligt het dichtst bij de stad, op een heuvelrug die in zekere zin Jaipur port, waardoor het vanop de enkele honderden meters hoogte een volledig uitzicht biedt. Daarnaast vinden we er een volgend paleis van de Jai Singh dynastie. Het bestaat uit een langwerpig binnenhof, open naar de jaargetijden, wat hier voornamelijk hitte inhoudt, en het oker, beschilderd met taferelen van jacht en dans. De bollende koepels en schuine afdaken rondom kleuren zwart door korstmossen en ook de fresco’s beginnen te vervagen. Langs weerszijden vinden we acht identieke appartementen, kamers vol felle kleuren, het zonlicht gefilterd door getint glas, nergens meubilair.
Het volgende fort, Jaigarh, bestaat uit twee delen, links vanaf de ingang, en rechts. We volgen bordjes beschreven met Jaivana Cannon, wat ons tot een uitkijkpunt over de heuvel brengt. Daar staat een kanon ter grootte van een schoolbus, meer dan honderd ton staal, slechts een enkele keer afgevuurd. Naar legende ontstond er die dag een nieuw meer in India. Stevige muren volgen de heuvelruggen, hoge kantelen lopen uit in spitse bogen, elke dertig meter een ronde toren, maar in de richting van de andere helft staat er een veel hogere, met de Amber vlag, twee scherpe driehoeken boven elkaar, de onderste groter, indentieke banden rood boven geel, wit, daarna licht en donker blauw.
De de linkerhelft bestaat uit mythische pleinen, omgeven door gesloten deuren, en alles bedenkt met een dikke laag zwart korstmos. We zien enkel de nietszeggende hemel, zolang binnen de armen van de hoven, op dit hoge punt geen bergpieken, eerder alleen op de wereld. Het doolhof van gangen kronkelt tussen kamers achter glas waar namaakmensen de dagelijkse handelingen van Jai Singh en zijn naasten doorlopen, voor eeuwig op pauze.
Best is echter de vierkante paradijstuin, die aan het einde van het fort uitsteekt over het landschap. Hoge muren dragen ons boven de bergkam, die neerwaarts afdaalt richting een open waterreservoir, een spiegelgladde massa tegen de dam, daarrond een groene weide vol grazers, plaats voor meer water. Op de twee hoeken staan enorme torens die waken over de horizon, verbonden door een muur die via drie poorten zicht geeft op het Amer Fort, beneden in de vallei. De tuin mogen we niet betreden, dus wandelen eromheen vanop de omwalling, afwisselend gevolgd en geleid door een verfromraaid ogenende man. Hij brengt ons naar zijn poppentheater, waar we blij verrast te gast zijn bij zijn show. Een besnorde trommelaar zorgt voor het ritme, zodat de marionetten energiek kunnen dansen. Zeventien generaties met hun handen vol manipulerende draden.
Amber Fort is makkelijk het hoogtepunt van Jaipur, aan de voet van Jaigarh, en eerder een paleis. Langs buiten doet het denken aan Assisi, de smalle lange bogen en torens uit gladde steen. De verste rand steekt hoog uit boven de vallei, drie elegante torens en dan de witte poort, steekt af tegen de zachte zandkleur eromheen. Verder naar links meer massieve muren, tientallen meters boven de grond volgen de geometrische roosters, uitstekend, drie naast elkaar rond een balkon. Een massa koepels, bolle daken, gouden naalden, meer torens en hogere terrassen door elkaar.
Binnen een doolhof van paleizen, pleinen en poorten. Twee springen in het oog. Een mythologisch portaal dat toegang geeft tot het Diwan-I-Am, voor publieke verzoeken aan de Maharaja, en zijn spiegelpaleis. De poort is een caleidoscoop van kleuren, uitsluitend warme tinten, voor bloemen en goden. Hier ook dezelfde raamverduisteringen, tussen de symmetrische patronen die toch met elke centimeter uniek blijven, en met elke stap dichterbij nieuwe details onthullen.
Het spiegelpaleis biedt een sterk contrast, is namelijk volledig wit, maar ingelegd met meer dan twee miljoen piepkleine spiegeltjes die in de muur bijna zwart lijken; een donker zilver. Het is een onbegrensde aanval op het oog, massa’s glazen sterren, vaasvormen, sjablonen en roosterpatronen tussen bloemen van witte plaaster. Met het licht van een kaars zou deze ruimte oplichten als de Melkweg.
Onderweg naar het hotel lang wachten op een heel late lunch, die we delen met Ali en zijn kameraad. Een stiller type, die niet veel zegt tijdens het gesprek over Jaipur, religie in India en de lokale keuken. Ik ben uitgeput, dus spendeer enkele uren in platte rust terwijl Moeder winkelt.
Deze keer eten we binnen, het luxueuze restaurant van het hotel. Licht gefrustreerd omdat het zwembad sluit na acht uur, maar de voorgerechtjes zijn heerlijk, verse groenten, zoet en zout gemengd, dus voldaan in slaap.
Dag 23
We moeten inpakken en uitchecken. Dat lukt ons bijna zonder iets te vergeten, ik douch nog snel, en rond tien uur wachten we op Ali, de parking vol dure wagens. Hij rijdt ons voorbij de Hawa Mahal, de gevel van het Paleis der Wind. Volledig oranje, smalle en brede balkons volgden elkaar op in stroken, tot een lichte boog boven. Er zijn echter geen ramen, elk terras gaat verborgen achter de hier zo universele uitgesneden steenschermen. Zo konden de edele dames naar de prachtige ceremonies en stoeten kijken, honderd jaar geleden hier op de hoofdweg, zonder zelf aangestaard te worden door het plebs. Witte rasterlijnen doorbreken het oranje, tussen eenvoudige patronen van halve cirkels en bloemen.
Moeder wil nog een laatste blik op Jaipur werpen, dus rijden we een half uurtje door de bredere straten van de stad, tussen de Rajasthaanse herenhuizen en bazaars. Op een bepaald moment stappen we uit om tentatief naar het koopwaar te kijken. Terwijl moeder ontdekt waarom iedereen dat ons al dagen afraadt, selecteer en bewerk ik mijn foto’s. De stoffen zijn veelal namaak, artificieel gekleurd, de juwelen duurder dan in Europa, en de verkopers opdringerig.
Het Albert Hall Museum is een mengeling tussen lokale Hindoe stijlen en Britse architectuur, hier gezet voor een imperiaal bezoek uit Londen, wanneer men ook de hele stad roos schilderde. Jaipur werd namelijk indirect gekoloniseerd door de Kroon, de lokale machtsfiguren bleven aanwezig en erg machtig, echter als vazallen van een onbekend eiland. Er snel rond, geen tijd, noch zin om het te bezoeken.
De Palladio Bar, waar Moeder dankzij haar maandbladen over interieurs door betoverd raakte, blijkt enkel ‘s avonds open. Haar hart gebroken geeft ze ons over aan de raad van Ali, die ons naar een andere eetplaats brengt, zijn idee van chic. We wachten er een uur op mijn kip met koriandersaus, lekker, maar tegen dan op van ongeduld. De pizza die moeder niet wist af te slaan, was er ook te veel aan.
Zes uur in de wagen. Het leeuwendeel als lijk, stuiterend tussen bewustzijn en een volgende incarnatie. Naderend de bestemming vul ik deze massa zinnen aan tot het heden, hoewel deze laatste paragraaf een dag later volgt. We passeren een konvooi kamelen, ze trekken karren aan dubbele baren, op een enkele as, beladen met kurkdroog hout. De wereld kleurt oker door het raam. We rijden door de Thar Woestijn.
Narendra Bhawan is het beste hotel van India. Een oud paleis van de Maharani, prinses of koningin van de Bikaner dynastie, recent gerenoveerd, volledig in prachtige Art Deco stijl. Het talrijke personeel ontvangt ons als Britse kolonialen of telgen van de royale familie. De inrichting past in de meest gerenommeerde maandbladen, elke kamer een museum. Antieke objecten vanuit heel Azië, tussen strakke lijnen in de witte en zwarte natuursteen. Indirect licht in de plafonds valt op de zachte kleuren van stoffen aan de muren en op honderd jaar oude meubels. Stapels Encyclopedia Britannica, close-ups van gesluierde vrouwenlichamen aan de wanden, zo sterk vergroot dat het architecturale beelden worden, en een biljarttafel gemaakt van eikenhout. Het enige kleuraccent dat doorbreekt is het felrood van Bikaner, meestal met de stempel van de Maharaja gedragen door twee adelaars; zwart. Dit rood in oude sigarendozen, geborduurde kussens, en het mysterieuze vleugelpiano aan het einde van de gang.
Dag 24
Waken met de vaste wekker van half negen. Ontbijten in de pastelblauwe zaal met licht getinte stoffen aan de muur. Het buffet, uitgebreide collectie, lokale keuken, waar ik mijn bord vul met hartige rijstpap, balletjes van kikkererwten, verschillende chutneys en twee kippenworstjes. Ik drink chai masala, gekookte melk vol kruiden, veel suiker naar keuze, de oorsprong van onze doodsaaie thee. Na het beperkte ontbijt van Moeder brengt een ijverige kelner haar een tweede schotel, vol lokale lekkernijen.
Bikaner is kleiner dan onze vorige haltes, slechts een half miljoen inwoners, maar het is miraculeus dat deze platte woestijnvlakte zoveel mensen kan verdragen. Het is er stiller en properder dan in Jaipur, hoewel dat niet per se veel zegt. Na een dispuut met zijn vader, de Maharaja van Jodhpur, nog te bezoeken, trok de teleurgestelde Bika het zand in. Daar botste hij op Shiva, die hem aanspoorde een nieuwe stad te stichten. Zes generaties later trok de koning buiten de overvolle stadsmuren om een groot fort te bouwen, waar over de spanne van bijna vijfhonderd jaar paleis na paleis aan toegevoegd werd.
Wasim blijkt onze gids, hij staat deftig gekleed bij de ingang en lijkt niet overbarig. Hij helpt ons met de tickets, leidt ons rond, tot voorbij het middaguur. De massa van het fort is voornamelijk rode zandsteen, maar een donkere tint, die aansluit bij wijn. Ondanks deze schijnbare soberheid is de structuur van het complex achter de omwalling een spectaculaire lust voor het oog. Door toegeknepen wimpers lijkt het een samenraapsel elementaire vormen, kubussen, balken en smalle cilinders voor torens, maar daaruit exploderen de decoratieve elementen. Balkons ingesloten door steenschermen hangen als rietendoosjes aan de muren, reeksen zuilen voor open terrassen, en bovenaan koepels in de vorm van torenklokken.
Terwijl we tussen de rijkdom wandelen, vertelt Wasim honderd interessante verhalen. Een kamer is volledig blauw geschilderd, met daarop witte krullen en lussen; geabstraheerde wolken. Een gleuf in de wand sproeide decennia geleden een fijne mist water in de lucht, toen een generatie prinsen opgroeide tijdens een langdurige droogte. De Maharaja leerde zijn kinderen over het bizarre concept van regen.
Een andere kamer is volledig beschilderd met miniaturen, prenten zo fijn dat een enkel eekhoornhaar volstond ter verfborstel. Met ons gezicht tegen de pilaren, om de haarfijne jacht, liefdes en paradijselijke taferelen te bewonderen. Het Holi Plein, vernoemd naar het festival van kleuren, wanneer de hindoes elkaar overladen met pigmenten en het land onderdompelen en felle tinten, trekt als centrale open ruimte al deze paleizen rond zich. De eerste verdieping fel rood, erboven en eronder helder wit geschilderd. Een van de gesluierde balkons gaat gehuld in Hollandse tegeltjes, hier uiterst exotisch zeker al die honderden jaren geleden.
Deze eerste helft van het geheel bevat nog de gouden kamer, eerder een juweel, met een glanzend netwerk van gouden bloemen op een rode basis. Op verschillende plaatsen geaccentueerd door Belgisch glas, vaak ook spiegels. De slaapkamer heeft een dubbele wand, de tweede bestaat uit fijne roosters naar de buitenwereld, maar elk oogpunt daarnaartoe werd bedekt met gekleurd glas, een mozaïek van religieus licht valt naar binnen. Het bed is laag, klein en gammel. Moest iemand de Maharaja ooit in zijn slaap proberen vastbinden, zou hij in staat ze het geheel los te breken om te ontsnappen.
De eenentwintigste Maharaja was het lokaal equivalent van God. Hoog boven ons toont een schildering op de witte torens ons zijn drie belangrijkste daden. Hij bracht de spoorwegen tot Bikaner, daarna ook water via een kanaal verbonden met de waterwegen van Punjab, en enkele jaren later voorzag hij de stad ook van stroom. Hij had zulke goede relaties met de Britten dat we zijn collectie medailles aanschouwen in de andere helft van het complex. Hier geen pigmenten, enkel de donkere natuursteen, fijner uitgehouwen dan eender waar. De koninklijke hal is een perfecte blokvorm, onderbroken door drie halfronde bogen die het tropisch houten dak dragen. Tussen de fleurige patronen duidt Wasim ons het volgende tafereel. Vishnu zit centraal in een boom, waarvan hij de takken behangt met tientallen saris. Hij plaagt een handvol van zijn zestienduizend vriendinnetjes, die hun schaamte met handen en riet bedekken in de vijver onder hem.
Dezelfde Maharaja was ook de enige vertegenwoordiger voor India in Versailles, bij het verdrag na de Eerste Wereldoorlog. Hij richtte het eerste kamelenregiment op en was de Britten op verschillende wijzen van dienst. De wederkerige relatie bracht de eerste elektrische lift naar Rajasthan, en, indrukwekkender, een van de weinige dubbeldekkers die nog resteert na dienst in de oorlog. Het apparaat staat in een grote hal tussen zandstenen pilaren. We vragen ons af hoe het daar landde.
Wasim geeft ons zijn nummer, eventueel voor vragen of morgen, en stuurt ons naar de grootmeester van miniatuurkunst. Zijn atelier, pure rust, wat niet anders kan, voor zo’n levensroeping. Hij straalt zelf religieuze vredigheid uit, terwijl zijn onderwijs ons boeit. Kleine borstels, plukjes eekhoornstaart, een doos vol natuurlijke kleurstoffen, afkomstig uit bijzondere planten of exotische gesteenten, vermalen tot poeder en gebonden met Arabische gom tot verf. Een demonstratie; hij schildert een tafereel van weelderige heuvels, eenzame pagode omringd door vogels op Moeders vingernagel. Slechts met vergrootglas te bekijken. Zijn meesterwerk: net een uit de kluiten gewassen postzegel, hang achter hem. Het bevat tientallen dieren, sommigen mythologisch, drie vogelzwermen, zeventig bloemen en meer dan duizend boomblaadjes.
We spenderen heel wat tijd in zijn werkruimte, na de introductie tot zijn vak laten we onze ogen dwalen over de collectie. Prenten gekopieerd uit oude boeken, traditionele stijlen, maar ook fotorealistische schilderijen van dieren en mensen, in opdracht van rijke buitenlanders. Moeder beantwoordt zijn vragen over haar expertise in een aangrenzend veld, terwijl ze met veel moeite een prent uitkiest. Niet op hout, kamelenleer, of zijde, maar drie roze bloemen op een paarse achtergrond, rijstpapier als basis en goudinkt in de details.
We lunchen in het enige restaurant dat ik online kon vinden, tegenover de hoofdpoort van het fort. Een ongeduide link met de paardenwereld, want er hangen prenten van polospelers, hoefijzers op de servetten en glazen, maar geen van de garçons spreekt Engels voorbij de capaciteit onze vegetarische curry en soep op te nemen.
Nog een verkenning van Bikaner, op zoek naar winkeltjes en haveli’s, het lokale equivalent van herenhuizen. Rond de rechthoekige omwalling van het Junagarh Fort, waar ik nog de centrale hindoetempel weet liggen. Daar met vertraging, want onderweg verliezen we een klein half uur in een sjieke goudwinkel. Moeder besluit uiteindelijk tegen een aankoop, te hoge prijzen, en geen meesterwerken, en tegen ons buiten komen keerde het weer volledig.
We schuilen voor de verlegen druppels onder het afdak van de tempel, verbaasd over de milde regenval. De hemel is duister, de marktkramers bergen hun tenten en doeken die flapperen in de windstoten, maar na enkele minuten wederkeert de rust. Een ietwat vreemd karakter met bril vlucht naast ons voor het vals alarm, en informeert in goed Engels naar onze Indische dagen.
Met een tuktuk naar het epicentrum van de havelis, waar we een beperkt stuk van de Old Town doorwandelen. De herenhuizen zijn donkerrood, de steen perfect haarfijn en hallucinogeen gebeiteld, mooi tegenover de houten luiken, vlak en verschillende tinten blauw. De gebouwen ogen klassiek, per haveli is elk raamkozijn identiek, want een ritme geeft aan de complexiteit. Een prachtige koe, gezond vet met glanzend bruine vacht kuiert door de steegjes, voorbij een eeuwenoude grootvader met kleine bril. Hij houdt de wacht bij een van de residenties, al meer dan halverwege naar zijn volgende incarnatie. Een scooter stop voor de koe en geeft haar een handvol eten uit de winkelzak.
We lunchten laat, wat het diner beperkt tot voorgerechten. Kip in honing met sesam en chili, voor Moeder hartige koekjes op basis van kikkererwten. Ik geniet van onze laatste avond in het museatraal paleis, en schrijf er in het Art Deco meubilair. Midden een zin onderbroken door een Indiër in gebloemd colbert, hij meldt dat vanaf morgenochtend zeven uur het dakzwembad weer open is. Ik zet mijn wekker wat vroeger, en hoop dat we niet te veel vertraging oplopen voor onze afspraak met Wasim.
Dag 25
Dat wil zeggen, opstaan om kwart voor zeven. Moeder denkt er nog even over na, desondanks drijven we een kwartier later met zicht over Bikaner. Echt koud is het water nooit, waarschijnlijk nooit, toch beter dan het ongefilterde zonlicht. Alleen op het dak, zwembad loopt uit tot horizon, vijf verdiepingen lager. Moeder ontbijt terwijl ik inpak, ik ontbijt terwijl zij uitcheckt. Twintig na acht.
Wasim wacht in de balie, twee zinnen Hindi tegen de chauffeur en de tuktuk vertrekt. We haasten ons, het werk dat we bezoeken valt enkel bij te wonen voor de hitte in ernst toeslaat. De islamitische wijk van Oud Bikaner; licht glooiend hoger dan de rest van de stad. Generaties textielververs wonen hier sinds oudsher op de heuvel, waar hun restwater in kanaaltjes kan ontsnappen. Grootvaders wassen enorme bundels wit katoen, in Gujarat gewoven tot honderd meter lange stukken, klaar om te verven. Oude machinerie trekt de stof door een bad kleurstof, de overschotten stromen naar beneden. Groen, roos, geel, blauw, paars water onder onze voeten, wordt zwart waar het allemaal samenkomt. De zonen staan op roosters van bamboe, tien meter boven het dakterras, waar ze de stof als slang door weven om te drogen in de zon. Andere ateliers gebruiken drie of vier tafels, erg lang, van steen, onder jute overkapping en ventilatoren. Ze smeren was over het werkoppervlak, zodat de dertig meter witte stof eraan blijft plakken. Een houten kader draagt een sjabloon, dat ze over het katoen plaatsen. Ze vullen het met lijmige verf, die ze uitstrijken door de gaten in het sjabloon. Na het kader te verplaatsen en het proces te herhalen met andere vormen resteert enkel nog de schaar, om de tientallen meters te herwerken tot saris en sjaals. Een team van vader met drie zoons behandelt op deze wijze dagelijks tweeënhalve kilometer stof.
Voorbij enkele eigentijdse moskeeën vinden we de Jain tempel van Bikaner, nog een religie van India. De Jain geloven niet in goden, maar profeten, vierentwintig, waarvan de laatste een tijdgenoot van Boeddha en Plato. De eerste is tevens een god voor de Hindoes, en het feit dat ze als priesters Brahmins toepassen, de hoogste kaste van deze laatstgenoemde religie, doet mij vermoeden dat de Jains een excentrieke, eeuwenoude afsplitsing zijn van het Hindoeïsme. Jains zijn over heel het land verdeeld, zonder centraal heiligdom, doch sterkst vertegenwoordigd in Rajasthan. Ze vormen de rijkste bovenlaag, allemaal traditioneel handelaars, tegenwoordig ook bankiers. Elk leven is hen dierbaar, waardoor ze niet eenvoudigweg veganistisch leven, maar enkel planten eten die boven de aarde groeien, om ondergrondse wezens niet te verstoren. Ze dragen witte mondmaskers, al sinds voor de pandemie, om vliegen en andere insecten een wrede dood in hun longen te besparen.
Hun tempel hier in Bikaner is uniek, de wereld rond, volledig met miniaturen gedecoreerd. Centraal staat het heiligdom dat door het plafond breekt tot toren, de Brahmin priester verwacht dat we er zevenmaal met de klok meer rondwandelen. Zijn haar is fel oranje door continue wassingen met henna, en hij draagt niets buiten een lange, rode doek. Terwijl onze ogen over de kleuren dwalen, geschilderd op een witte basis de ruimte een licht karakter geeft, vertelt Wasim. Bij de bouw, twintig jaar voor Bikaners geboorte, werd veertigduizend ton door de mortel gemengd, als religieuze en financiële test voor de opdrachtgever. Zo verklaart men waarom er tot op vandaag een vettige substantie tussen de vloertegels door naar boven kruipt, vooral bij warm weer.
Het volgende uur leidt Wasim ons door de straten van de stad, die kris kros, planloos door elkaar liggen. Jute zakken waar je menig stout kind in verbergen kan, bevatten zo veel kruiden dan het op mijn adem slaat. Daarbij komt de sterke geur van tientallen stokjes wierook, langzaam verkolend op dorpels en vensterbanken. Moeder vindt er een straathoek vol terra cotta, waardoor mijn hart even stilstaat. Opluchting wanneer ze snel kiest en we verder stappen. Men verkoopt hier alles, oud metaalwerk, keukenapparaten, op maat gemaakte kleding, en dat is slechts het begin, want elke steeg vormt een nieuwe specialiteit. De laatste is exclusief voor mannen, die er gefrituurd eten en weddenschappen stellen op eender wat.
Voor de dag tot vroegtijdige dood komt verkennen we nog met ons drie de mooiere wijken van Oud Bikaner, daar waar we gisteren reeds deels door dwaalden. De donkerrode Havelis wisselen elkaar af, vooral nieuwbouw van naakt beton tussendoor, af en toe een glanzende koe in de straten. We leren dat elke Haveli behoorde tot een Jain, vaak tot op heden, hoewel sommigen ook hotel of museum ondertussen.
Over Narendra Bhawan, het hotel, voor onze bagage, en op aanraden van Wasim een lunch. Ik eet een bijna zoet gerecht met woestijnbessen, nergens mee te vergelijken.
We liggen zeven uur in een bus, elk een eigen slaapcabine, als lijken. Een uur onbewust, maar geen echte slaap, ook muziek, chatten, en schrijven. De gordijnen dicht, pas naderend de bestemming brand ik mijn ogen aan daglicht om het zand voorbij te zien glijden.
Opgewacht door Mijnheer Hotel, die ons langs curry en brood brengt, zodat we zonder lege maag op onze kamer belanden. De stroom valt uit, zonder airco klimt het kwik binnen een kwartier tot dertig graden.
Dag 26
En dus slaapt moeder slecht. Ik, Egypte nog gewend, leg mij zonder deken op de matras, armen gespreid om warmte weg te radiëren, en slaap de nacht door. Alleen uit bed, onder de douche, op het dakterras om te ontbijten. Het fort van Jaisalmer ligt voor mij. Het bestaat uit enkele lagen. Waar de ringweg eindigt staat een eerste dijk, een vijftal meter, steil boven het oppervlak. Daar begint een lichtere glooiing, tweemaal hoger, elf maanden per jaar dezelfde kleur als overal, namelijk die van de woestijn, of van bleke honing, maar enkel nu groen door gras en kortstondig onkruid. Daarop de echte omwalling, zonder mortel gestapeld uit in elkaar passende blokken zandsteen. Ze golft als de zee, voor uitstulpingen die dienen als torens. Boven de kantelen de muren en daken van huizen en tempels.
Ik daal af, omelet verwerkt, met cappuccino voor Moeder. Ik steel haar paspoort, neem ook de mijne, en check in. Tevens informeren, want Shahi Palace Hotel biedt een kameelsafari aan. We accepteren hun prijs, het uurrooster vraagt volle paraatheid tegen half drie in de namiddag. De enkele uren die me daarvoor nog resten, laat ik niet onbenut.
Ik wandel door de eerste stadspoort, waar het wapenschild aan weerszijden hangt, met parasol over rood-gele achtergrond. Een binnenplaats, ooit voor schildwachten op kameel en olifant, nu enkel toeristische winkels. Tevens zicht op de paleizen, een voor de Maharaja, een voor de Maharani, die boven de omwalling uit torenen. Het pad bergopwaarts keert eerst naar rechts, meteen daaropvolgend scherp naar links. Twee poorten bemoeilijken de klim nog meer, een uitdaging door de hitte reeds groot genoeg.
De royale residenties laat ik voor morgen, begin doelloos mijn dwaaltocht.. Stoot op de kantelen, oog hoog erover, zie het fort links en rechts weidser groeien. Voor mij de schamele stad van modern Jaisalmer, deze zijde niet uitgebreid, erachter de groene woestijn, in transformatie dankzij de copieuze regens die zelfs hier, zij het kortstondig, hun water verspreiden.
Schoenen uit voor de zeven Jain tempels van Jaisalmer, vlak naast elkaar, doorheen de eeuwen talrijker dankzij tijden van overvloed. Voeten branden aan de straatstenen, alles zandgeel, eveneens de tempels, zonder pigment. Min of meer telkens hetzelfde heiligdom, twee gebouwen, het buitenste open naar de hemel, maar afgezet met stalen kooi ter bestrijding van duiven, omgeeft het binnenste. Zo schiep men een lage reeks zuilen, vol dansende goden en lotusbloemen, die een afdak dragen de mandir bijna raakt. Daarvan valt de complexiteit moeilijk te vatten, witte beelden van Jain profeten wonen vanbinnen, in het hart van een toren die tot een vijftiental meter boven de stad reikt. Het lijkt alsof de bouwmeesters dubbel zagen, toch zeker maal tien, want elke lijn, elk detail toont zich haarfijn herhaalt naast een identieke kopie van zichzelf. Met momenten een droombeeld opgeworpen door lsd. Oude ruggen, door millennia kennis gekromd, wandelen gewikkeld in oranje en houden het wierook brandend.
Ik zoek naar lunch, alles gesloten. Nauwelijks toeristen, dus verwarde ogen alom. Naast de tempels vind ik een restaurant met dakterras, het zweten zo intens dat ik het op de kussen onder mij hoor druppelen. Een glas yoghurt en een mand platte broden, meer niet in huis. Ik kijk uit over de pagodes van de Jain tempels, ietwat langgerekte eieren, vol ribbels en bekroond met donutvormige vliegende schotels. De torens herhalen zichzelf binnen de eigen structuur, steeds kleinere replica’s hangen tegen de centrale geplakt, altijd symmetrisch. De vierkante binnenplaats van de dichtstbijzijnde tempel, verborgen onder tientallen zuilen, huist beelden voor elke Jain profeet. Ik zie de eindeloze koepeltjes, identiek aan elkaar en aan de groteren, als kenteken voor elk heilig beeld.
We krijgen nog een uur voor vertrek, dus bereiden we snel een kleine zak, inclusief medicijntas en wc-papier. Ik douche en blijf slechts enkele minuten droog daarna, schrijf verder aan dit verslag tot de jeep komt.
Die we delen met twee Spaanse vrouwen, naar vermoeden een lesbisch koppel, hoewel ze dat nooit zelf verkondigen. Ze spreken slechts hun eigen taal, hebben een gids, die wel sympathiek lijkt, maar vooral met zijn klanten bezig blijft. De chauffeur is tenger als de meeste mensen hier, en zijn huid zwart door een leven onder de brandende zon. Wij met twee natuurlijk ook. en iemand van het hotel, die de Spanjaarden al lachend Pablo Escobar dopen.
De dag vraagt om enkele haltes in de woestijn, maar zodra we die betreden zijn we eerder verward. Het regenseizoen bracht haar water, en kleurde alles groen. De weinige planten, die maandenlang niet meer tonen dan dode, droge takken, bruisen nu van het leven. Dus eerder een savanne, gevuld met lage begroeiing, bolletjes van bladeren, en spaarzaam een magere boom.
Onze eerste twee haltes verlopen zonder interesse. Een middeleeuws Brahmin dorp, tweehonderd jaar geleden verlaten door risico op boze geesten, blijft enkel over als hoop stenen. Enkele gebouwen gereconstrueerd, lmaar reeds opnieuw ineen stortend. De vleermuizen die er wonen zijn wel schattig. Daarna een natuurlijke oase, deze maanden gevuld met monsoonwater. Drie of vier massieve bomen staan rond de oever, waar riet onderdak biedt aan honderden kikkers. Het water is groenig, lauw, en verboden te betreden.
Escobar speelt luide muziek, Indisch maar niet de goede variant, dus met koptelefoon en eigen ritmes steek ik mijn hoofd rechts uit de jeep; hete lucht. Windmolens doemen op, niet die van Quichote, maar moderne, groene stroommolens, met witte banden en rode flikkerlichten. In combinatie met vierkante kilometers zonnepanelen maken ze Rajasthan een erg vooruitstrevende plek. Althans op energetisch vlak. Kort halt voor twee blokvormige huizen, gemaakt van baksteen en modder, een zwarte geit op het dak. Magere kalveren onder een rieten luifel, de kinderen helpen en brengen stapels dekens naar buiten. We laden ook een bidon water in de jeep, daarna kookmateriaal.
Aan de voet van zo’n windmolen wachten vier jonge mannen met vijf gezadelde kamelen. Moeder en ik krijgen er twee, de Spaanse vrouwen hebben een extra exemplaar dat onbeladen gaat. Hun gids verkiest de vierwieler. Geleid door de woestijnbewoners wandelen we anderhalf uur over het zand, voorbij de heuvels waar de molens staan, echt de leegte in. Het eerste stuk lijkt eerder op de Midwest, een uitgestrekte vlakte, licht glooiend, vol grijsgroene plantplukken. Het rijden went, de kameel hobbelt, ik zet me wisselend als amazone om mijn benen te sparen. De dieren dragen belletjes, dus rinkelend tussen de stenen.
Dat verandert aan de horizon in zand, duinen van dertig en veertig meter hoog, waar het groen zeldzamer is, maar nooit afwezig. Achter ons, rondom eigenlijk, duistert de hemel, wolken drijven dreigend, in de verte zien we de zweepende regen ons lot bezegelen. Spoedig vallen de eerste dikke druppels, geen extra kledij op zak. Ik doe mijn t-shirt uit, maak die zo klein mogelijk en ga erop zitten om toch een kledingstuk droog te houden. De wind steekt op, en zolang het water de aarde nog niet plakkerig maakt, speelt ze met het zand. We zien het opstuiven op de ruggen van de duinen tot langwerpige fonteinen. Het wordt alleen maar erger.
De jeep wacht ons op, de kampplaats aan de voet van een duin. We springen van de kamelen, ergens onder een oude mimosaboom, en rennen naar de open wagen. We proppen ons tegen elkaar op de achterbank, Moeder alleen op de voorste passagierszetel. Onze vier woestijnvrienden zijn binnen een oogopslag volledig doorweekt, kleren plakken om hun tengere pezige been- en armspieren. Ze werpen een groot zeildoek over de jeep, en spelen zelf voor mast. Zo blijven we relatief droog. Hun gelach en onverstaanbaar beraadslagen houdt ons moedig, een van hen heeft een bizar schorre stem en lijkt net nar.
Het zijn kinderen in een snoepwinkel, zoveel water ongewend, en we kunnen elkaar niet horen door het geraas van de regen. De wolken werken samen met het zeildoek en we zitten in de pikkedonker, onzeker over het volgende uur. Langzaam neemt het lawaai af, en stappen we blootsvoets door het natte zand. Ik beklim een eerste heuvel, volg de ruggen steeds hoger. De duinen beginnen te verzakken onder hun eigen gewicht, en bij sommige passen verdwijnt mijn voet enkele centimeters onder het oppervlak. Zodra ik ver genoeg ben afgedwaald, begint het wederom te stortregenen. Ik schuil een tiental minuten onder de enige acaciaboom in de regio, de dikke stam behoedt me voor het ergste. Uiteindelijk verlaat ik mijn schuilplaats, bezorgd dat Moeder reeds om mij rouwt, en wandel dwalend door de douche. Ik zwaai naar de blauwe stip, beneden in de verte, en krijg reactie.
Moeder snijdt iets wat op een courgette lijkt, daarna de kool. Onze vrienden maken vuur, hout mee geborgen onder het zeil tijdens de storm. Vijf keien vormen een dubbele kookplaat, waar pot na pot zwartkookt. We beginnen met gefrituurde snacks, linzendeeg met uiensnippers, daarna een soort luchtige chips. We dineren pas na zonsondergang, wanneer alle deelgerechten afgewerkt. Escobar regelt pintjes, veel te duur en veel te laat, hij hielp eerder tevens niet tijdens de storm of met het koken. Hij dient geen enkel doel op deze planeet en daartoe willen we hem zijn resterende dagen besparen. We eten verschillende vegetarische bereidingen, in verschillende schalen van pikantheid, met rijst en chapati; een van de vele soorten platbrood van India.
Vanuit het niets krijgen de twee Spaansen een echte tent, boven op onze duin, waar ze spoedig in verdwijnen. Wij moeten het stellen met het blauwe zeildoek van eerder, dat de Woestijnmannen schuin tussen het dak van de jeep en de aardbodem spannen. Rudimentaire bedden bedekt met dikke dekens, meer dezelfde ook over ons en ik val meteen in slaap. Oordoppen besparen me Moeders nacht, ik hoor nauwelijks de zaagmachine, of, het gesnurk van Escobar die wederom zijn nutteloosheid demonstreert. Ik ontwaak enkel een keer of vier wanneer Moeder overkookt en boos afgeeft op zijn bestaan.
Dag 27
Natuurlijk staan we op met de zon, zonder gordijn of muur om haar te bestrijden. Een uur commotie rond het heropflakkeren van het vuur, want we missen ontbijt, en de kamelen moeten gezocht. Ik lig knieën tegen mijn borst, achter in de jeep, en weiger te bestaan. Moeder dwaalt naar verdere duinen om rust te ervaren. Magere maaltijd want alles plakt van de suiker, dus met half lege maag beklim ik mijn dinosaurus. Het prehistorisch dier hobbelt richting de windmolens, Moeder verkiest de jeep. Wederom de kermismuziek van Escobar.
We spenderen uren en uren onder de airco van onze kamer, ik lees me in over Kathmandu, hoop er mijn reis enkele dagen te verlengen, zoek naar alle informatie daaromtrent. Moeder slaapt niet, maar doet erg haar best tot het zestien uur nadert, en we beslissen onze dag toch niet volledig weg te dommelen.
Een dikke twintig jaar geleden ervoer Jaisalmer hier een erg zeldzame aardbeving. Daar totaal niet op voorbereid, zag de stad veel schade aan haar erfgoed. Tot op heden blijft men werken binnen de muren van het fort en erbuiten, aan de stapels stenen die die twee decennia geleden werden los geschud. Dat verklaart, slechts de helft van het paleis is te bezoeken, zowel dat van de koning, als dat van zijn vrouw; Maharaja en Maharani, zij afkomstig uit Kathmandu. Van buitenaf is die tweedeling duidelijk zichtbaar, het paleis voor de prinsen is veel dimensioneler, vol uithangende balkons en overdekte ramen. Dezelfde kleur van zand en honing zien we bij de dames, maar daar zijn de muren vlakker, die fijngesneden schermen in de wand verwerkt.
De meeste kamers zijn leeg, sommige in heropbouw. We luisteren naar de stem in onze audiogids en leren vergeetbare feiten. Door de nauwe straten op zoek naar handgemaakte spullen uit de woestijn. Het is even zoeken, sommige winkels stelen de naam van gerenommeerde zaken om verwarde toeristen te verteren, en ook wij zo in het verkeerde magazijn. Moeder ruikt nonsens en stapt snel terug buiten. We vinden de juiste winkel met gesloten deuren.
Buiten de muren ligt Nieuw Jaisalmer, een stad van tweehonderd jaar oud. Gevuld met Havelis op een totaal andere schaal dan Bikaner, uitsluitend zandsteen en alomtegenwoordig. Geen steeg gaat zonder, zodat ik mijn nek hoor kraken, kijk continu naar de gevels boven mij. We wandelen naar een gerenommeerd restaurant, en passeren onderweg drie befaamde herenhuizen. Het middelste is het grootste, een enorme juwelendoos, slechts een enkel materiaal, maar volledig uitgewerkt in perfect symmetrische vormen. Resultaat van generaties verfijnd vakmanschap en onstuitbare rijkdom betreffende de opdrachtgever.
We eten een thali, grote schotel, vol smaken en happen, kommetjes gevuld met verschillende gerechten uit Rajasthan. Met zicht op het fort, een zwarte silhouet vol lichtpuntjes tegen de donkerblauwe hemel. Krekels verzamelen zich rond de lantaarns op het dak, en landen soms in ons haar, dan weer op de tafel. In de lobby kunnen we niet anders dan moord aanrichten, de kamer vulde zich tot de nok, ook de muren en het plafond gaan bedenkt met donkere insecten.
Dag 28
Vishnu en Brahma wandelen door de Thar Woestijn, waar zelfs Goden tot uitdrogen komen. Oppermachtig lanceert Vishnu zijn discus, die midden de Trikuta heuvel landt, tachtig meter boven het omliggende landschap. Ze drinken van de zoetwaterbron die zo ontstaat, en maken een voorspelling. Op een dag zal hier een afstammeling van Vishnu heersen. Honderdzestien generaties later verdrijft de heerser van Laudrava zijn ambitieuze jongere broer Jaisal. Met scherp oog bemerkt deze de strategische ligging van de Trikuta, en hij bouwt er een eerste omwalling, modder en stro.
Een stad in de woestijn heeft water nodig, dus creëert Maharaja Jaisal ook een artificieel meer, dat een afstammeling later heraanlegt en omdoopt tot Gadisar. De sterkste monsoon in veertig jaar schenkt ons een uniek zicht. Twee dijken scheiden het meer van de stad, in de vorm van een rechte driehoek, punt richting het fort, waarvan de basis verder en verder verschuift naarmate het waterpeil toeneemt. Vandaag is de verste oever niet te zien. Honderden bomen staan met hun voeten in de spiegel, een zicht dat ook de lokale bevolking, oranje en roos gekleed, tot hier trekt. Kinderen gooien stukken wit brood naar de karpers, die met honderden opspringen om een hap te bemachtigen. Honderden zwaluwen vullen de lucht met hun schrille kreten en vangen de kleine insecten boven het water. Langs de oevers staan bescheiden tempels, in het meer zelf staan tevens twee pagodes, lotusvormige koepels op elegante zuilen. Niemand is waanzinnig genoeg om een pedalo te huren en rond te varen; de zon is dodelijk.
Nabij Gadisar stuit Moeder op het Desert Cultural Centre, een bescheiden museum waar men dagelijks ‘s avonds een marionettentheater organiseert. Daarvoor zijn we te vroeg, maar de kasten vol handwerk uit de wildernis, en bijhorende foto’s van ambachtslui, aanschouwen we wel.
Onze laatste uren in de stad wandel ik op automatische piloot achter Moeder, af en toe de weg wijzend of een opdringerige verkoper verjagend, terwijl ze naar kwaliteit zoekt. Ik stuur berichten naar mijn Hindoe vriendin en vraag waar prijzen horen liggen. Zo verloopt het afdingen streng en met succes, Moeder vindt enkele prachtige stoffen voor aan de muur, en ik mediteer op een poef in een hoek van de winkel. De lunch op het dakterras laat iets langer op zich wachten dan ideaal, het vertrek van onze trein nadert. We schrokken de heerlijk gekruide kip naar binnen, communiceren digitaal met het hotel om alles klaar te leggen, voor te bereiden, en belanden vijf minuten voor opstijgen in de trein.
Geen vertraging deze keer, en misschien is dat spijtig, want we delen onze cel met twee Spaanse meisjes, of eerder jonge vrouwen; Marina en Laura uit Barcelona. We overlopen Rajasthan, dat we min of meer in spiegelbeeld bezochten. We liggen op de rudimentaire bedden van ons compartiment, Moeder en Laura op de gelijkvloers, waar al snel de zakken souvenirs aan bod komen, Marina en ik, hogerop, praten over haar vorige reizen, hoe ze lesgeeft in Göteborg, Zweden. Maar zes uur op een trein is lang, zeker wanneer ze stapels kussen en dekens aanbieden, dus terwijl de andere drie slapen, schrijf ik aan deze tekst. Voor het eerst in weken lees ik verder in mijn Zuid-Afrikaanse saga.
We zaaien gedag en stappen elk in onze eigen tuktuk. Twee onderlegde vrouwen ontvangen ons in het hotel, gelegen in een achttiende-eeuwse haveli. We krijgen een gratis opwaardering van de kamer, de beste van het gebouw, daar we nagenoeg de enige gasten zijn. Een laat diner op het, met naast de cirkel van de gouden maan het enorme Mehrangarh fort.
Dag 29
Dat fort, na kruidig ommelet en pannenkoek met mix van honing en citroensap, ligt boven de stad als artefact uit een andere dimensie of vorig tijdperk. Alsof het vanuit de ruimte landde tussen de blauwe gebouwen van Jodhpur, en het landschap zich doorheen de millennia rond Mehrangarh vormde. Door het groen van gras en laag struikgewas breekt een massa gepolierd vulkanisch gesteente, tientallen meters hoger beginnen de muren en torens van het fort, exact dezelfde kleur, maar egaal doorbroken wanneer bolle of geblokte torens hun vormen tonen. Deze schil loopt op tot meer dan tweehonderd meter boven de stad, wanneer de vlakke wanden en uitstekende ribben ontplooien tot complexe terrassen, paleizen, overdekte balkons, rijkelijk versierde verdiepingen van elegante uitkijkpunten over de blauwe stad, zo gekleurd omwille van de Brahmins.
We belanden bovenop, tussen lagen omwalling, poort na poort, steeds hoger, voor de ingang van het paleis; tegenwoordig museum. De bogen die we onderwandelden en de dakranden die we nu zien, overal hangen de pluizige nesten van zwaluwen, grijze kommetjes tegen het plafond, waar zonder stoppen zwarte schimmen in en uit vliegen. De hemel verkleurt door hun aantallen, ze zijn ontelbaar.
Het fort is in betere staat dan de andere Rajasthaanse, de kamers zijn ingericht als internationaal museum, proper afgewerkt, echt vakmanschap, samengesteld door een getalenteerd curator. We beklimmen de verdiepingen van het kasteel, de kamers initieel vol zwaarden, schilderkunst en fijn gewoven stoffen, later anders. Zodra we het hoogste punt bereiken, oog op de horizon, Jodhpur ver onder ons, de zwaluwen steeds talrijker, belanden we in de laatste originele zalen van het fort. Gekleed in felle kleuren, glas tevens getint, oude portretten aan de muren, kerstballen groot als meloenen aan het plafond.
Een van de zalen gevuld met vreemde instrumenten, ofwel te veel, ofwel te weinig snaren, en ook kleine trommels die we met gesloten ogen aanhoren. Ik drink een glas rozenmelk, licht gekleurd door geweekte bloemblaadjes, en complex qua smaak. We eten nog een gefrituurde hap vol groenten en stappen in een tuktuk.
Dezelfde heuvel, massief gesteente, op sommige plaatsen overwoekerd door woeste natuur, grotere depressies vormen meren in het landschap. Jaswant Thada is een wit marmeren cenotaaf; een leeg graf, tombe zonder lijk, voor een van de grote Maharaja’s, gestorven rond negentienhonderd. Tussen de schaarse bomen in het park zien we het fort, een oerkracht tegen de blauwe hemel. Het gebouw is spierwit, de hoeken van de pagodes, de daken, hangen druipend neerwaarts als stof op kameelzadels. Een spitse toren staat centraal, de rest breder dan hoog en niet ongelijk een Indisch White House.
Mandore Garden is een groene oase, een eind buiten Jodhpur. De vele paden, kanalen en fonteinen bevinden zich in een staat halverwege renovatie, zoals vaak in deze periode, maar de eeuwenoude tempels benodigen zo’n behandeling niet. Schoenen uit verbrandt bijna onze voeten, maar onder de koepels in de schaduw vinden we onze redding. We wanen ons in Angkor Wat, de Indische tempels van grijs geworden rood gesteente, versierd vol bloemen en dansende goden, met het tropisch groen door de open zuilen en het gebrek aan muren. De laatste en grootste in de rij wordt bezet door een kolonie Resusapen, ze zitten op de balkons en uitstekende stukken van de zuilen, met hun meterslange staart binnen handbereik. Ze kijken en brullen, maar vallen niet aan.
Moeder poseert met een tiental vrouwen, hun felle gewaden vol namaak gouddraad, waardoor ze glinsteren in de zon. Enkele groepsfoto’s, daarna willen ze allemaal persoonlijke portretten. Ik ontsnap niet hetzelfde lot wanneer een school kinderen, tussen acht en veertien, ons te bestormen komt. Ze gibberen en lachen, om die rare Westerlingen, waar ze hun rudimentaire Engels mee oefenen en daarna allemaal mee op de foto willen.
We dwalen af naar het centrum, rond Ghanta Ghar, een klokkentoren gezet door de Britten, in een creatieve mengstijl tussen lokale elementen en die van de kolonisator. Errond bevindt zich een markt, die uitloopt in een lange winkelstraat. Daar een kruidenwinkel onder toezicht van een jonge vrouw, die enthousiast haar koopwaar presenteert. We luisteren zolang haar uitleg strekt en omdat Moeder niet kiezen kan, nemen we bijna van elke mix een. Daarna een winkel vol oude stoffen, ook een voor gepekelde groenten, maar de zoektocht naar een hemd of broek voor mij loopt uit op niets.
Hotel om de hoek, onze souvenirs op het bed, terug naar het plein rond de klok. Daar een gerenommeerde zaak, de beste lassi van het subcontinent. Dat is een drank van ingedikte melk met fruit of suiker. Ons aangeraden, Indigo, een restaurant met zicht op het fort. Ik laat mijn Hindoe vriendin kiezen, stuur haar foto’s van het menu, en krijg heerlijke kip in een zachte curry. Ook yoghurt met kleine stukjes groenten om de vurige kruiden te temperen. Moeder eet een bereiding van woestijnvruchten, unieke smaken.
Te voet op weg naar Haveli Inn Pal, waar onze bedden staan, voorbij de trappenwaterput van Jodhpur. Dat is een piramidale put in het midden van de stad, met trappen die langs drie zijden afdalen tot onder het wateroppervlak. Zo is onafhankelijk het peil een emmer of fles te vullen. De vierde zijde; een poort waarvan slechts het bovenste halve tiende boven het oppervlak breekt, de overige meters liggen diep onder ons. Erboven ook ramen en balkons die bij langdurige stortregens eveneens onder water verdwijnen.
Dag 30
Ik ben slechts een klein beetje te laat, maar vergeet niets op de kamer, ook niet die heerlijke pannenkoek met honing en citroensap. Alles past in de koffer, maar ik hou mijn tas met laptop op de achterbank, zodat ik onderweg kan schrijven. Voor uren door Rajasthan, dat zienderogen meer groen en dus ook landbouw vertoont. De eerste uitlopers van het Aravalli gebergte, reeds een miljard jaar in erosie door de meedogenloze monsoen en dat geeft ons gepolierde stukken graniet, groter dan de meeste gebouwen. We belanden in de bergen, waar het altijd regent, dus tropisch, en ik werk Dag 28 af.
Ranakpur is de meest indrukwekkende Jain tempel van India, en daarmee ook van de wereld. Ligt midden de heuvels, volledig wit, niet te betreden met schoenen, leder of ongestelde vrouwen. Het begint te regenen net wanneer we aankomen, dus lopen we naar de overdekte voorpoort van de tempel. Op het plafond staan de vijf geneugten, waaronder geestige taferelen uit de Kamasutra, die de Jains behoren te ontkennen.
Hier is het kapwerk vele malen fijner en complexer dan we ooit al zagen, net voorbij de ingang hangt een uniek stuk dat rechtstreeks uit een hallucinogene trip komt. Het krult en golft in zelf-herhalende patronen die groter en kleiner deinend over het netvlies dansen. Volgens de Brahmin priester toont het medaillon honderdachttien keer het heilige Aum symbool, ik zie het nergens.
De centrale Mandir rijst dertig meter de lucht in, draagt daar een vlaggenmast die slap hangt door het regenwater. Druppels vallen rond ons, want de tempel bestaat uit overdekte gangen tussen koepels en balkons met uitzicht op de heuvels. Het marmer is overal complex gebeiteld, boven, onder, links, rechts; representaties van verschillende paradijzen, volgens de kosmologie van het Jainisme, grote figuren uit hun geschiedenis, waaronder de opdrachtgever en zijn architect. Een enkele boom staat hier al honderden jaren, die stam hol en vermolmd, maar nieuw groen tot boven de daken.
Atmosferisch valt de regen, loopt in dunne stralen over het marmer, naar waterspuiten die de vele kleine binnenplaatsen wassen. Het blijft natuurlijk warm, de lucht dik van het vocht, en een diepe stem vertelt door de wegwerpkoptelefoon over Ranakpur en de tempel. Moeder raakt het spoor bijster en dwaalt lang tussen de gedetailleerde zuilen, de kleurloze goden op de balkons en gewelven kijken op haar neer, ik probeer de schoonheid door mijn lens te vatten.
Nog tot het begin van de avond in de wagen, waarvan een dik uur door de bergen, waarvan de pieken af en toe als ruwe zeepokken door het tropisch woud prikken. Bij elke bocht getoeter van onze chauffeur, in de hoop nooit op een tegenligger te botsen. Serieuzere obstakels vormen de bijna zwarte waterbuffels, het hun huid van kunststof en zware horens. Ze bewegen niet, blijven onbewogen midden het wegdek staan.
Shiv Niwas Palace Hotel blijkt slechts een klein deel van het Udaipur Paleis, dat vanop een afstand iets weg heeft van een neergestort cruiseschip uit de Indische middeleeuwen. Het is langwerpig, langs de oever van Pichola Meer, loopt aan een kant uit in het centrum van de oude stad, aan de andere kant in een halve cirkel van enkele verdiepingen hoog, met zicht over de heuvels. Een twintigtal generaties werkten aan het complex, zodat het Udaipur Paleis het op een na grootste is van India. De halve cirkel huist ontbijt- en dinerzalen, omkranst een zwembad, aangelegd voor een James Bond film, en ziet ‘s avonds duizenden vleerhonden overvliegen. In tijden van nood had de lokale Sisodia dynastie een getest gebruik. In ruil voor arbeid aan de waterwerken van de staat, dammen en kanalen, kregen de hongerige mensen van koninkrijk Mewar elke dag eten. Daarom ligt de stad rond de oevers van enkele artificiële meren, heerlijk fris water tussen de uitlopers van het Aravalligebergte.
Bij aankomst krijgen we heerlijk geurige jasmijnbloemen rond onze hals, die tot de volgende ochtend onze kamer blijven verfrissen. Het leeuwendeel van het paleis dient sinds de jaren zestig als museum, een kleiner stuk, omgebouwd tot drie hotels, en slechts een uitgebreid penthouse, inclusief onderliggende verdiepingen, resteert voor de Maharana. Te laat voor het zwembad, dat sluit om zes uur, wanneer de royale fanfare in de tuin haar volksliederen repeteert. We eten met zicht op het meer, waar twee witte paleizen schijnbaar drijven, Moeder gebakken groenten met rijst, ik kip in een sterk gekruide saus, dik en rood, met platbrood vol boter.
Dag 31
Alles wat mijn bord kan bevatten, hartig deeg vol kruiden, soep met onbekende groenten, gefrituurde balletjes en ik ontdek later wel wat erin zit. Zonder poespas de straat op, of toch het wandelpad centraal het paleis. Door de poort naar het openbare deel, waar een gids ons confronteert met het gebrek aan kennis dat we beiden ervaren wanneer hij naar uitleg rond het gebouw naast ons vraagt. Hij leidt ons rond, wij stellen vragen.
Gebouwd over de spanne van bijna vijfhonderd jaar, door een bond verslagen maharajas, die hier de heuvels hun redding zagen. Het oudste stuk bestaat uit massief grijs gesteente, de daaropvolgende bijbouwen eerder gekalkt en ondertussen beige. Balkons boven balkons, zuilen ertussen, opvallend is de gouden schijf die centraal door de muur kijkt, een gezicht op de zon, te aanbidden vanop het voorportaal. De hier gehuisde dynastie presenteerde zichzelf als afstammelingen van de zon, dat verklaart de schijf, en niet meer dan stadhouders voor Heer Shiva. Maharana betekent Grote Strijder.
Drie belangrijke zaken. Het paleis staat op een heuvel, waarvan een deel uitsteekt boven de rest. Daarrond lopen de muren subtiel verder, zonder ramen, tot een gelijkvloers enkele verdiepingen boven de andere zalen van het paleis, tot een gelijkvloers vol bomen. Een klein park, fruitbomen tussen zuilen. Dan ook, de decoratie bestaat bijna volledig uit felgekleurd glas, gebruikt als edelsteen en ingelegd overal waar het oog reikt, compleet anders, uniek. In die lijn, bloemboeketten en imperiale pauwen uit duizenden stukjes glas, een zaal van spiegels, en in plaats van de fijngesneden roosters, keken de adellijke dames naar de wereld door het Belgisch glas.
In contrast een binnenplaats gekleurd met Portugese tegels, blauw en wit, zoals de Hollanders uit Delft dat later zouden imiteren. Ik denk aan de zaal vol Indische schilderijen op rijstpapier in Schönbrunn, Wenen. Door de feestelijke ramen zien we de paleizen op het Pichola meer, de laatste zalen gevuld met oude kaarten, die ik nauwkeurig bestudeer. Een meer complete blik op het paleis vanop een dakterras, de cafetaria van een noemenswaardig hotel om de hoek, waar we kruidige masala thee drinken.
Jagdish is de belangrijkste Hindoe tempel van Udaipur, onzekere leeftijd, groter dan de meesten, in een gelijkaardige opstelling. Een trap leidt tot koepel, waar vandaag mensen gehurkt hun muziek maken en gelovigen om een zegening komen. Achter gordijn zitten de Goden, momenteel druk bezet, in het hart van de ingewikkelde toren. Die staat half verborgen onder stelling en netten, desondanks betoverend. De structuur van de muur is geometrisch zel-herhalend, en bekleed met eindeloze taferelen van worstelende olifanten, die de Maharana graag zag touwtje trekken, honderden ruiters te paard, daarboven dansende demonen, iets tussen sterren en bloemen, en de oplijsting van alle Hindoeïstische Goden.
Daar begint het ontspannen deel van onze dag. Bij uitloop van het paleis beginnen de winkelstraten, waar we snollen tussen de oude stoffen, nieuwe stoffen, juwelen, vele zaken die toegeeflijk mooi zijn. De weg loopt dood tegen een oever van het meer, waar een prachtige Ghat de stad scheidt van het water. Dat wil zeggen, een groot poortgebouw, drie doorgangen, gemaakt van marmer en sierlijk gedecoreerd met blauwe patronen, leiden tot een kade waarvan de trappen onzichtbaar onder het groene water verdwijnen. Twee heilige koeien grazen van etensresten van de grond, achtergelaten door devote inwoners, en voorbij hun tonvormige lichamen zien we twee paleizen, schijnbaar drijvend op het meer, in de verte groene heuvels.
Een kanaal scheidt het oude centrum van de Brahmin wijk, een nauwe brug verbindt beide. Dit puntvormig eiland prikt met een tweede Ghat in het water, waar we het restaurant in renovatie aantreffen, geen zicht, met andere woorden, op alle oevers. Een eind terug langs het kanaal een alternatief, divans waar we in kleermakerszit vegetarische curry eten, een enorme banyanboom hangt over het water. Nieuwe wortels beginnen langs de stam en takken, die als lianen naar beneden hangen, op zoek naar vruchtbare aarde.
De weg terug langs dezelfde winkel, twee Indische hemdjes, blokprint op katoen, en langs de kleermaker voor een bijpassende pyjama in een gezond blauw. Lang tussen rollen zijde van verschillende variëteiten, overtuigende verkopers die we uiteindelijk zonder aankoop uitzwaaien.
Na een uur pauze op de kamer varen we over het water naar Jag Mandir, eiland van de Maharana, verbonden met ons hotel, waar Moeder een massage verwacht om haar lichaam los te kneden. Acht witte olifanten bewaken de aanlegplaats, onbewogen marmer met hun voeten in het Pichola meer. Een paviljoen tussen het park, piekfijn gesnoeide heggen, vruchtdragende fruitbomen onder palmbomen, en het stenen plein, waar tafeltjes wachten op cocktails, bogen in de muur zicht bieden op het enorme stadspaleis, en ik me te schrijven zet terwijl Moeder zich in het paviljoen overgeeft aan een compacte, Oosterse dame.
Het restaurant blijkt afgehuurd door voor een privéfeest, een groep die in twee boten arriveert, zodra wij afdruipen. De oversteek, duizenden vleerhonden kruisen ons pad, vertrekken uit het stadspark, op zoek naar het fruit op Jagdish Mandir eiland. We dineren met zicht op het paleis, verlicht na zonsondergang. Een overvloedige maaltijd, genoeg voor een familie, maar zo heerlijk dat de ober bijna al onze borden leeg moet afruimen.
Dag 32
Ik blijf liggen na de wekker, hoewel Moeder zich netjes kleedt voor het ontbijt en mij gelijk aanmaant. Dus met vertraging verschijn ik in de eetzaal, vul bij het Indisch buffet een half bord en bestel een pannenkoek. Voor het inpakken spring ik nog kort in het zwembad, waar ik op de bodem lig en mijn adem oefen. Moeder met drie extra tassen, maar mijn rugzak volstaat nog steeds. Kleine souvenirs, tussen de sokken en onderbroeken, veilig verstopt.
Over de paleisgronden, waar Arvind ons groet, op weg naar de grote winkelstraat. We pauzeren voor bijna elke vitrine, na goedkeuring soms naar binnen, waar we frequent afbieden, zelden overeenkomen met de verkopers, en dan beloven terug te keren, later, wanneer we alle collecties zagen. Urenlang vragen we naar juwelen, groot, met felle kleuren, extravagant en om mee te pronken. We zien prachtige stukken, die we met moeite laten liggen, het duurt uren om een keuze te maken. Dat lukt uiteindelijk, na een bezoek aan de geldautomaat.
Daarmee eindigt het winkelen natuurlijk niet, Moeder zag nog vele verleidelijke zaken, waar ze spoedig om wil terugkeren. Eerst langs de kleermaker, die mijn blauw linnen broek wil verdubbelen, voor een betere prijs zelfs drie of vier extra exemplaren. Wederkeren ook naar dezelfde hemdenwinkel, broer en zus herkennen ons, en we zoeken er iets voor Vader. Zo spenderen we onze voormiddag tussen de kleine vitrines van de City Palace Road, waar eindeloos tuktuks en brommers naast elkaar razen, hun getoeter dringt door de ruiten, de meeste handelaars zijn bijna wanhopig voor een eerste aankoop in weken, geen toeristen dit seizoen, maar anderen houden het hoofd koel. Slagen zo hun slag.
We lunchen laat, een eind buiten het centrum van de oude stad. Een tuktuk brengt ons naar de oevers van het Fateh Sager, het grootste meer van Udaipur, in alle eerlijkheid eerder buiten de stad, alleszins op de rand, met zicht op heuvels, waar enorme resorts het groen doorbreken. Gemalen lamsvlees met erwten in een pikante saus, regendruppels vallen en dreigen het brood week te maken, dus we vluchten onder de overkapping, nog altijd aan de oever.
Even stress, raken we wel op de luchthaven, enkele Ubers laten het afweten, en ook het verkeer zit niet mee. Niets serieus, ook op locatie nergens last, dus een half uur wachten voor onze plaatsen in de vlieger beginnen zoeken. Sneller landen dan verwacht, halverwege een paragraaf, klaarmaken voor Delhi.
Ongerust in de taxi, waarvan de chauffeur geen enkele taal spreekt, slechts onvertaalbare prehistorische geluiden, en hij rijdt niet naar onze bestemming. Maar zijn klanken blijven optimistisch, hij lijkt geen seriemoordenaar. Door de wijk van ons hotel, ziet er niet goed uit. We realiseren dat onze reservatie een poging tot misdaad was, en vragen de bestuurder, ondertussen een uur later, richting de Aerocity te draaien. Een afgeschermde wijk, metershoge stalen schermen rondom, vlak naast de luchthaven. Van balie naar balie, overal volgeboekt, enkel de peperdure Marriott’s heeft nog kamers. In tegenspraak tot hotelier kan ik online een kamer reserveren, en twee uur na landen, tijd om te gaan slapen, zitten we eindelijk op twee zachte bedden. Kort langs de kantine voor een volle maag.
Dag 33
Ondanks een lange nacht niet uitgerust, het is half tien. Een uitgebreid buffet voor ontbijt, zoals dat hoort in fabriekhotels als Ibis, we zijn gasten op de lopende band. Daarna pogen we de metro te gebruiken, een station in Aerocity rechtstreeks naar het centrum, waar we in stortregen belanden.
Een tuktuk brengt ons langs een opsomming gebouwen die Moeder zien wil, voornamelijk megalomane instituten. Gebouwd door de Britten voor hun grootste kolonie, en dat valt te merken aan de schaal van het parlement, dat schijnbaar tot aan de horizon loopt. De architectuur is dan ook imperiaal, als in Washington D.C. maar kleuren van Indische aarde. Aan het andere eind van de enorme laan centraal in New Delhi ligt de India Gate, het zoveelste plagiaat op de antieke triomfbogen van de Romeinen, maar hier hoger dan waar ook op aarde. Ernaast een monument voor de slachtoffers van de grote oorlogen, jongelingen die onder Londens gezag in Europa en Noord-Afrika sneuvelden.
Met voeten op de modderige grond van de Lodhi Garden, een groene ruimte in de stad, circa vijftiende-eeuwse tombes daar verstrooid. Tussen de eekhoorns en het gekwetter van groene papegaaien, de grafmonumenten van een vergeten dynastie, twee vierkantig met grijze koepel, resten van blauwe tegels, twee achthoekig, voor de machtigere figuren. De laatste staat verhoogd, achter een eigen omwalling, in een paradijstuin gescheiden van de wereld. Een rood gesnavelde vogel krijst er naar een wezel, die zich gehaast verstopt in de gebarsten stenen. Zes ibissen, zwart met gekromde bek, plukken honderden regenwormen uit het vers gemaaide gras.
Door iedereen beschreven als een belangrijke visite in Delhi, de Lotus Tempel wacht ons op na een rit van twintig minuten. De Baha’i geloven in een reeks eigen profeten, van grootvader tot kleinzoon, drie heren uit Perzië, die eind achttiende eeuw daar vertrokken wegens vervolging. Het land van alle religies; hun nieuwe thuis, kent nu meer dan tien miljoen volgelingen, hun overtuiging als volgt. Verward door afstand en taal staan de gelovigen van de wereld vaak haaks op elkaar, maar in essentie volgen ze allemaal dezelfde God. De Bahai willen de religies van de wereld onder een dak welkom heten, verenigen, begrip en vrede brengen.
Als de naam doet vermoeden is de tempel spierwit en lotusvormig. Een buitenste krans bloemblaadjes staat open, de volgende twee nog toe, op die manier een koepel. De vele gewelven en punten tonen zich net als het Sydney Opera House. Zonder schoenen, in de rij voor de deur, waar we als offerdieren oplijnen. Binnen muisstil, weinig te zien, snel buiten.
We eten lunch als vieruurtje, Zuid-Indische kost uit Tamil Nadu, pikanter dan eerder, maar nog altijd lekker. Ik krijg twee hartige pannenkoeken in de vorm van schalen, en een kom paneer curry, ook de rijst mag in het deeg gerold.
De metro snel en efficiënt onder de grond, terug naar de boulevard tussen het parlement en India Gate, Moeder wil een deftig beeld op de grootheidswaanzin van de Britten, ondertussen verder gezet door de Indische regering. Dat gaat nu beter, niet vanuit de tuktuk, tevens zonder regen. Daarna naar hotel, opruimen, vragen om post, maar niemand kan verzenden, en dus de tas voller dan verwacht naast het bed.
Dag 34
Half vijf. In de lobby van het hotel, dat ons lijkt te vergeten, dus na meermaals herhalen staat een half uur te laat de taxi voor de deur. Moeder checkt in aan balie H, niet ver van mijn balie K, waar het proces echter sneller verloopt. zodat ik tijd krijg mijn stapel postkaarten in te dienen bij het kantoor van de inkomhal. Foutloos door de controle, enkel de twintig roepie munt in mijn broekzak geeft een sein aan de bewaker. Ook de gates niet ver van elkaar, dus een laatste half uur naast Moeder. Ik stijg tien minuten eerder op, richting Kathmandu, Moeder langer onderweg naar Warschau.
Half bewusteloos het eerste uur, daarna tokkelend op mijn toetsenbord, af en toe onderbroken door het ronde raampje. De witte massa van kolkende wolken op twee punten doorbroken door de massieve sneeuwwitte pieken van de Himalaya; mijn eerste blik op Nepal. De grenscontrole geeft me niet alleen een stempel, ze kleven ook een zilver glanzende sticker in mijn paspoort. Daarna is het vechten om een simkaart, maar de taxi rijdt beheerst door de smalle straten van Kathmandu en de chauffeur geeft een inleiding tot de Newar cultuur. De Newari zijn de oorspronkelijk inwonders van de vallei, een diverse groep mensen die doorheen de eeuwen conflicten in Tibet en India ontvluchtten naar dit bergoord, waar ze versmolten tot een eigen ethnie die verantwoordelijk was voor de culturele ontwikkeling van Nepal. Een soort elite die nu een minderheid vormt door massale migratie naar de hoofdstad vanuit de provincies.
Ik crash een uur in het hostel, kijk vol verlangen naar de zachte matras, gedeelde kamer van zes stapelbedden, maar herken in het restaurant twee vertrouwde gezichten. Tot hiertoe onvermeld, maar in Fatehpur Sikri deelden we onze bus naar de stad met een jong Brits koppel. Twee weken later zagen we hen terug in de Jain tempel van Ranakpur, aan de andere kant van Rajasthan. Toen was het gezwaai en een glimlach, maar nu zitten ze hier, in een ander land, in hetzelfde hostel. We delen een lunch en wisselen Indische verhalen. Tevens reisplannen voor de toekomst, tussen Australië en Oezbekistan. Morgen vertrekken ze voor een week naar de bergen, vroeg opstaan en mediteren met de boeddhisten.
Op de kamer iedereen afwezig buiten een half Litouws, half Ugandees meisje, Emily uit Londen. Na een korte introductie samen op stap door Kathmandu. Een stad zonder bouwcodes, eerder een samenraapsel legostenen, want elke woning is blokkerig, en fel geschilderd. Tussen alle gevels hangt een dikke bundel zwarte draden, stroom en internet, maar de straten zijn netter dan die van India. Minder lawaai, bijna geen heilige koeien. Toch is Nepal bijna volledig hindoeïstisch, slechts een kleine minderheid boeddhisten.
Thamel is het oude hart van de stad, waar de Westerse toeristen, afgezet door namaakproducten voor absurde prijzen hun identiteit zoeken aan de hand van yoga, tantra, ayurveda en andere woorden die eindigen op ‘a’. De Garden of Dreams is een groene pauze; een collectie subtropische planten rond waterpartijen vol lelies, Nepali vrouwen die hier hun Instagram foto’s trekken voor de roomgele prieelen die eerder lijken op Griekse tempels. We stappen door de uitgang en het begint te druppelen. Vluchten tussen open winkels en overdekte straten, tot we een gezellige snackbar vinden. Een kom momo’s, deeg vol vlees, we zitten aan de toog, ontspannende muziek, achter ons horen we de regen.
Wispelturige winkelstraten, het weer verjaagt de klanten en de verkopers kruipen als slakken in hun schelp, onder de luifels want de plastic-doek-overkappingen dienen voornamelijk als zeef. De gouden juwelen en kruidenstapels lopen uit op het Durbar Plein van Kathmandu, het koninklijk centrum van de stad. We leggen duizend Nepalese roepie neer en mogen het betreden. Hoewel plein; misschien niet de correcte benaming. Eerder de vorm van een ‘7’, waar doorheen de eeuwen verscheidene leden van de Malla dynastie tempels en heiligdommen oprichtten. De meeste gelijken elkaar, een brede voet, piramidale plint van drie tot zeven verdiepingen, waarna verhoogd de tempel staat. Daarna een bakstenen kubus, gestut en doorspekt met zwart gelakt hout, uitgesneden in vormen van goden en demonen. Een krans dunne balken stut het eerste dak, dat licht hellend afloopt om ‘s winters het sneeuwpak af te schudden. Hetzelfde patroon herhaalt zich een aantal keer, steeds kleiner boven elkaar. Bordeauxrode boorden hangen langs de dakranden, een gouden juweel in de vorm van een bel draagt de hoogste duif, honderden op de lagere niveaus.
Het geluid van koperen klokken, gerinkel van kleine belletjes, sommigen bespeeld door de wind, maar de grotere gong heeft een hindoeïstische arm nodig. Ze hangen en staan voornamelijk rond een enorm beeld van Shiva, in zijn demonisch destructieve incarnatie; meerdere wapendragende armen, steeds starende en allesziende ogen onder een kroon van schedels en pauwenveren. Het zwarte stenen beeld, de God kleurrijk geschilderd en behangen met oranje bloemenkransen, vijfhonderd jaar eerder gevonden in een veld buiten de stad, met zijn gezicht in de modder kwam het uit de modder.
Niet alle tempels hebben een vierkant bouwplan. Een enkel exemplaar op de rand van het is van eenzelfde type als eerder, maar achtvormig. Eerder zag ik ook een gebedshuis met de laatste verdieping, boven de zwarte houtsneden en piramidale daken, in de vorm van een hindoeïstische mandir, spierwit geschilderd, voor de rest volledig als in India. Chaotisch tussen de al even planloze tempels staan een handvol zuilen, allemaal uniek, sommigen sober, anderen versierd met krullen en spiralen, maar allen dragen ze een onbekende god. ze kijken neer op de menigte; eentje verguld en glanzend door regendruppels en nieuw zonlicht.
Maar een handvol gebouwen ontbreekt, geen enkel onbeschadigd, want acht jaar geleden verschoof de Himalaya en liet daarachter een spoor van puin en stof achter. Sindsdien werd ijverig gerestaureerd en heropgebouwd, toch staan stellingen en kleurrijke doeken nog op verschillende plaatsen in het zicht. Naast de klanken van klokjes en bellen, ook het gehamer van de arbeiders.
Een uitgebreid paleis vormt het korte been van de ‘7’, en bestaat uit drie fases. Verst staat het Nepalese derde, donkerrood met enorme torens op de hoeken, Deze vormen een zigzag, uithellende houten panelen die doen denken aan duiventillen, volledig geperforeerd om te dienen als glasloze ruiten, daarboven een laag dakpannen, bijna zwart door mos en gruis. Drie of vier verdiepen op elkaar. De linkerhelft is een Nepalese interpretatie van neoclassicistische architectuur, proper wit, ronde zuilen en bogen, grote ramen, een nauwkeurige imitatie van negentiende-eeuws Europa. Tussen beide delen staat een mengvorm van westerse muren onder lokale, sneeuwverdragende daken.
Een uur chillen op de kamer, bed vier, wanneer een andere gast arriveert. Kaleem uit Connecticut, mix Jamaicaans, Iers en Italiaans bloed. Ik volg hem naar de bar van het hostel, drie verdiepen rond een open ruimte, die opmerkelijk sterk op een dansvloer lijkt. Vandaag geen dans, maar wel live muziek. Tegen zonsondergang groeit onze groep tot zes leden, Fatima, liever Tammy, uit Iran biedt de breedste glimlach. Waterbuffel in de soep, taai maar lekker. Ik deel mijn maaltijd met Majid uit Oman, viola-speler in het orkest van de sultan.
Sam’s Bar is het epicentrum van Kathmandu’s nachtleven, onderweg naar daar passeren we een grote groep jonge mensen die we herkennen uit ons hostel, ze overwegen ons later te treffen in de bar. We zitten zij aan zij rond een tafel vol shotglaasjes en lokale pinten. Een drankspel dat grappige, shokante of pikante verhalen naar boven haalt, steeds in overtreffende trap. Kaleem is het kloppend hart van de groep, een eindeloze fontein bruisende energie, die zelf met de strafste anekdotes komt opdagen. Aan het begin van een volgend spel groeit onze groep, Mink uit Nederland, nu zijn we bijna met tien.
Rond middernacht een eerste gedag, enkel de echte dansers dwalen mee door de drukke straten, waar Indiase en Tibetaanse ogen het licht van de neon uithangborden reflecteren.
Tot het diepste van de nacht wisselen we om het uur van dansclub, telkens betere sfeer, niet te stoppen. We slagen de armen rond elkaars schouders en bewegen op het ritme. Iedereen is goedgeluimd en danst uitbundig, de DJ van de laatste club voelt de gezamenlijke ziel van de groep en trekt ons mee zijn melodische wereld in. Kaleem danst continu met nieuwe partners, waardoor de groep groter groeit, een cirkel vormt, waar de dappere danser zich een podium vindt.
Lichtbruin haar, schouderlengte, mager maar energetisch, ze danst zo uitbundig dat ik haar niet kan volgen. Wanneer ze lacht, doet ze dat met haar hele lichaam, haar hele wezen licht op in vreugde.
Helaas kent de tijd geen meelij, en komt de dansnacht tot zijn einde. Nog steeds vlakbij vinden we eenvoudig de weg naar Flock Hostel, waar iedereen elkaar in de armen valt; hartverwarmende knuffels. Vage ideeën over ontbijt, een zorg voor lang na zonsopgang. Ik val in slaap zodra mijn hoofd het kopkussen raakt.
Dag 35
Rond kwart na tien zet ik me aan de ontbijttafel naast Kaleem, tegenover Fatima. De vijfde verdieping van het hostel, over de balustrade verdwijnen groene bergen in de wolken. Een hartig ontbijt van deeg, vlees en peulvruchten, verschillende tassen thee, suiker om mijn lichaam op te wekken. Halverwege mijn omelet verschijnt Mink op het dak, we praten tot voorbij twaalf uur over complexe thema’s. De gradatie tussen spiritualiteit en religie, want Fatima vertrekt straks op retraite in een boeddhistisch klooster, tien dagen weg van de wereld, maar ook verhalen uit vorige bestemmingen, Kaleem zat kortgeleden in Thailand, Mink in Vietnam.
Na het douchen, en dan is het al een stuk later, kondigt Kaleem aan te annuleren, verstopt zich in bed, zodat Mink en ik alleen op stap gaan. Vanop het dak zagen we Swayambhu Maha Chaitya, door mij gekend als de Apentempel, gekozen en verkozen tot onze bestemming, niet te ver van Flock, een dik half uur stappen. Gebroken straten van een land waar niets echt werkt, maar alles goedkomt. geïmproviseerde gebouwen, half afgewerkt, waar lange strengen kleurrijke vlaggetjes tussen de daken hangen. Hongerig belanden we in een kleine bar, een stapel rijst, ook noedels op een tweede bord, vol kruiden en gebakken groenten. Door het gebrek aan deur horen we de stad voorbijrijden.
Zoals mijn bijnaam doet vermoeden, treffen we al snel tientallen resusapen, grijze pels, zo groot als een kleuter, en ze hangen in aantallen tussen het eindeloze spinnenweb van zwarte telefoon- en stroomkabels. Ze knagen aan het rubber en willen sterven. We staan aan de voet van een lange klim, de stad eindigt en loopt over in een groene heuvel. Op de grens ligt een gelaagd plein, dat langzaam begint te stijgen, besprenkelend met demonische beelden, kleine stupas in de vorm van rinkelende bellen, wit met gouden handvatten. Diepgroen mos in de voegen, exploderend tropisch rondom.
De trap wordt steiler en steiler, stijgt parabolisch op, en uitdaging voor onze kuiten, na de bergen rijst en noedels. De apen springen in het rond, vlooien elkaar uit en hopen op een stuk fruit van de hindoes. We betalen tweehonderd Nepalese roepies, Mink schiet voor want ik zit zonder cash, en over de rand van de laatste tree verschijnt de enorme, bolle stupa, waarboven de vredige ogen van Boeddha over Kathmandu kijken. En dikke naald van gouden cirkels reikt nog enkele meters hoger, slierten Tibetaanse vlaggetjes hangen aan de punt en waaien in het rond. Langs beide flanken staan witte mandirs, die ik herken uit India, en de rest van de bergtop rond de stupa gaat bedekt met honderden kleinere stupas. De omtrek bestaat uit een reeks koperen manis, gebedsmolens bedekt met matras, die dienen tot goed geluk, lange gezondheid, of een eigen hoop.
Een pagode, verschillende, kleiner wordende verdiepingen, met gouden daken, naast een massieve klok en een kast vol kaarsen. Mink geschaakt door een gids die zijn weigering weigert en ik pak foto’s van de apen op de heilige objecten en de bergkloosters op de achtergrond. Het geluid van hamers op metaal komt uit de hellende stegen, als resultaat de collecties boeddhabeeldjes en andere souvenirs op de randen van het plein.
We zitten aan de voet van de heuvel, op zoek naar water en cash. Bij groot toeval wandelt Emily voorbij, met drie in een taxi naar het Durbar plein van Patan, want ooit lagen er verschillende, compactere steden in de vallei, elk een eigen koninklijk plein, maar nu wijken binnen Kathmandu.
De zon schijnt terwijl het regent, een dubbele regenboog boven de twee- en drietrapse pagodes van Patan, over de gevleugelde goden, vergulde beelden op massieve zuilen, en de dakpannen van het paleis. De laaghangende zon door het raam van houten latten, door de mist van kleine regendruppels, waardoor de lucht zelf lijkt te glanzen. Het paleis heeft een viertal binnenplaatsen, eens een witte kapel waar kaarsen branden en bloemen geuren, dan weer een waterbassin vol verbluffend prachtige miniatuur beelden van meerarmige goden en een massief gouden waterspuwer druppelt door de regen. Voor een van de pagodes, bordeauxrode bakstenen en diepzwart hout, drie daken, staat het doorheen de eeuwen geërodeerde beeld van een heilige koe. De vishnutempel op de achtergrond, in volmaakt eigen architectuur, natuursteen gestapeld in vierkante kaders tot taart, met mandir als enorme kaars.
We verdwalen kort in de wijk, langs een prachtige pagode van vijf verdiepingen, de regenboog nog altijd aanwezig, vinden geen taxi en stappen verder. De gouden tempel ligt verborgen aan het eind van een smalle steeg, achter een verlaten binnenplaats waar niemand het gras van tussen de tegels plukt. Blinkend geen goud geel, elk oppervlak bedekt met een millimeters dikke laag koper. Het gebed loopt, een bescheiden groep zingt, op het ritme van kleine cimbalen, ter grootte van een handpalm, die hypnotiserend tegen elkaar tingelen. Van dakpunt tot de heilige binnenplaats hangt een soort lint, gemaakt van hetzelfde niet gouden metaal.
Net te laat voor zonsondergang, Mink naast mij op het hoogste punt van het dakterras, een gloed achter de bergen, die zwart afsteken tegen de oranje hemel. Wolkenslierten hangen boven ons. Ik passeer Majid op weg naar de eerste verdieping van onze bar, waar ik een uur te schrijven zit. Na afloop blijkt hij afgelost door Emily en Mink, die me vertellen dat Kaleem net richting Yog Hostel vertrok. Valt te zien vanaf ons dak, vlakbij, nog net iets hoger, een chaotische massa platformen als boomhut op een bakstenen basis, een stalen skelet bedekt door eindeloze strengen kerstlichtjes. Op het allerhoogste punt, met het laatste zicht op de contouren van de bergen, zit ik tussen Kaleem en Anna, achttien uit Milaan, gisteren bij de dans.
Choila chicken, typisch Kathmandu, pikante kip met pepers en uien, lekker met frietjes. We praten en babbelen de nacht vol, terwijl heilig vuur passeert tussen onze vingertoppen en we leren elkaar beter kennen. Over muziek en luisteren naar de hilarische verhalen van Kaleem. Ondanks het subtropisch weer steekt tegen middernacht een frisse bries op, hier zo hoog, in een open kooi boven de stad, zien we ons genoodzaakt te vluchten. Nog moe van gisteren nemen we een na een afscheid in Flock. Majid haalt zijn laatste pinten uit de koelkast, ze moeten op want morgen vertrekt hij naar Oman.
Dag 36
Ik sta op en beklim de trap tot boven, laptop onder mijn arm. Ontbijt te duur en geen buffet vandaag, dus ik sla het over, met zicht op de groene uitlopers van de Himalaya en begin te typen. Mink zegt gedag, zet zich een tafel verder, bestelt een tas koffie, en wacht op Anna. Zodra ook Kaleem zich aansluit, leg ik mijn plan op tafel. Een reeks trekpleisters op een lijn, ver van de stad tot het centrum, met halverwege het klooster waar Fatima logeert. Iedereen overtuigd, voorbereidingstijd nodig, ik schrijf nog een uur in Carpe Diem, na twaalf uit de deur.
Anna staat erop de bus te gebruiken, dus op zoek naar een halte, aangewezen door twee schoolkinderen. Er verschijnt een geblutste camionette, enkele stoelen aan de vloer gelast, een metalen buis in het plafond gevezen, en als sardientjes persen we ons tussen de verwarde Nepalezen. Zo vol dat vallen onmogelijk blijkt terwijl we over de gebroken wegen rijden, maar na enkele haltes leegt het voertuig, zodat we in groter comfort kunnen reizen. Na een half uur bereiken we onze bestemming.
De Budhanilkantha Tempel, een ontzettend belangrijk pelgrimsoord voor alle hindoes, ziet er als volgt uit. Een open plein vult zich met mensen, voornamelijk vrouwen, gekleed in fel oranje en roos. Ze vormen een rij langs een stenen balustrade, de omtrek van een gekleurd tentdoek. Onder de vierkante meters stof drijft een enorm beeld van Vishnu, tevens oranje gekleed en bedekt met bloemen, gevat door een kronkelende massa slangen, uit dezelfde vulkanische steen gehouwen. Op het altaar aan zijn voeten offeren de godvruchtige mensen eten en bloesems. De trap omhoog, weg van de heilige poel, leidt tot een kapel vol kleine beeldjes, eromheen staan ontelbare kaarsen, eerder terracotta schaaltjes met olie en een lapje stof, ook een groot open vuur, waar men op symbolische wijze eten, kleren en bloemen verbrandt. Naast een massa muzikanten, trommels en eenvoudige snaarinstrumenten, die slechts een handvol bezoekers tot dansen manen, staan drie grote kommen wierook. Wie door de assen van alle vijf roert krijgt een zwarte stip tussen de wenkbrauwen.
Anna leeft zich in, neemt eindeloos foto’s met haar Sony, voegt zich tussen de dansende dames. Kaleem is minder overtuigd en ziet voornamelijk religieuze waanzin, de verspilling van voedsel in een land vol lege buiken. Gelukkig wonen er ook een handvol honden, en daar kan hij zijn affectie kwijt.
De tempel ligt aan de rand van de vallei, waar de straten reeds beginnen te stijgen, maar wij volgen ze afdalend, voorbij verkopers van bidparels en oranje bloesems, op zoek naar lunch. Blijkt dat de commotie rond Vishnu een dag per jaar plaatsvindt, en dat wij die op goed geluk uitkozen. Dat wil ook zeggen dat de meeste restaurants hun deuren sluiten, en niet iedereen is geduldig wanneer Kaleem een open, maar vegetarische optie weigert. Uiteindelijk vinden we onze lunch in een lege bar, de eerste klanten, misschien in weken, maar de hamburgers schenken nieuwe energie, waarmee we langs de hoofdstraat een taxi opwachten.
Te klein voor heel de groep, dus Mink plaatst een oproep voor een motor, terwijl wij alvast naar het Kopan klooster vertrekken. Op het puntje van een lange, lage uitloper, een vinger van de Himalaya in het midden van de Kathmandu vallei, verblijft volgens onze bronnen Fatima. Onderweg passeren we kleine akkers maiz en een handvol geiten, tussen de krakkemikkige gebouwen van de stad. Na een uitdagende klim over steen en steil omhoog voor de miniatuurauto staan we voor de poort van het Kopan klooster. Mink nog onderweg, maar bestemming ongegrond, want de deurwachtersmonniken laten niemand binnen.
Het mysterie groeit, want onderweg naar boven zagen we het grote, rode, betorende gebouw dat we als bestemming dachten. Online verschijnt het bij de woorden Kopan Klooster, maar blijkbaar onterecht, want het klooster staat voor onze ogen gesloten, en we wandelen langs een smal bergpad, in de richting die we juist hopen. Links reist de berg opwaarts, rechts een massa prikkeldraad en dan steil naar beneden. Een massa groen knelt ons tussen beide, en stappen onzeker verder, midden door de werf van een reusachtig, half-afgewerkt hotel op de bergwand. Ik kijk naar satellietbeelden om onze weg te vinden, we belanden voor twee poorten. Een waarschuwt ons voor bijzondere militaire doeleinden, de andere gaat zonder labels. Daar duwt Anna haar hoofd tussen de tralies, en na haar vragende hallo verschijnt een kromme monnik met een dikke, zilveren sleutel. Zonder woordenwisseling mogen we naar binnen, langs een steile weg, groen door mos.
Als een schip dat van achter de horizon verschijnt, doemt met elke stap steeds meer van het imposante Tibetaanse klooster op. De heuvelrand maakt plaats voor vier vierkante torens, zwarte piramidale daken, rond een brede pagode, de dakranden blinken goud. Boeddhistische symbolen bekleden de wanden, wielen met acht spaken en karakters uit een onbekende taal. De zuilen en hun kantelen staan vol krullen in eindeloze kleuren, lange hoektanden van woeste koppen met doorborende ogen en likkende vlammen.
De verbaasde ogen van een groep kinderen, niet ouder dan tien, volgen ons vanachter de balustrade. Hun haar millimeterkort geschoren, ze dragen saffraangele gewaden boven bruinrode broeken. Geen reactie wanneer we zwaaien, niemand zegt een woord. Wanneer wij bewegen, verplaatsen zij zich in spiegelbeeld, langzaam samenklonterend tot niemand nog speelt, samen vormen ze een dapper geheel.
Een stem vanop de tweede verdieping waar een breed balkon volledig rond het klooster loopt. De enige volwassene in zicht, een zwarte staart en hij draagt een bril. In reactie verdwijnt een van de kinderen door de voordeur, brengt hem een sleutel. Wij verstaan zijn taal niet, hij tevens evenmin de onze, maar zijn arm geeft teken en voorzichtig beklimmen we de trap naast de voordeur, omhoog naar het balkon. Handgebaren beroven ons van schoenen, de sleutel draait en we mogen naar binnen. De houten vloer kraakt, de lichten gaan aan maar toch blijft het halfduister. Drie reuzenboeddha’s zitten geknield naast een groot portret van de Dalai Lama, zijn blik rust op de lege zaal. Evenzeer rijkelijk gedecoreerde zuilen, de wanden beklad met duizenden taferelen uit een ons onbekende mythologie. Demonen die mensenhuiden dragen, die rondwandelen in opengescheurde vissen, die woest de liefde bedrijven of juist stoïcijns, Goden die het universum schapen en daarna wederom vernietigen. Alles in felle kleuren en volmaakte stilte, tot een kuch ons terug naar buiten vraagt.
Daar staat Mink ons op te wachten, midden het plein tussen de kinderen, ons ondertussen gewend. Ze spelen zorgeloos hun onbekende spelletjes. We wandelen met de wijzers mee rond het gebouw, zoals dat hoort, en treffen tussen het groen enorme marihuana bomen aan, tot wel vijf meter hoog.
Hier eigenlijk niets te zoeken, waarschijnlijk ook niet echt welkom, druipen we in stilte af langs het bergpad. We weten niet goed wat we zonet ervaren hebben, maar zijn zeker dat het uniek was. Het pad toont de weg, we volgen hem naar beneden. Zodra de bebouwing zich minder schaars toont, maken we een beslissing. Mink, Emily en ik zetten de dag verder, op naar de volgende halte; Kaleem en Anna stappen in een eigen taxi, terug naar Flock.
Op tien meter van onze bestemming breekt de hemel en stort het water op ons dak. Zonder iets te zeggen begrijpt de chauffeur dat we geen haast hebben met uitstappen, maar zodra duidelijk blijkt dat de regen niet valt te bezweren, springen we met grote passen tussen de diepe plassen, door de deur van het dichtstbijzijnde barretje. Daar belanden we tussen boeken over karma en mediteren, twee jonge vrouwen achter de toog, een monnik, geknield, drinkt zijn thee en wij vragen een menu. De lassi is niet dik en zoet als in India, maar altijd lekker, zeker bij een gesprek over het grote contrast met de Europese cultuur, dat stilvalt wanneer de regen haar woede staakt.
De Bouddhanath Stupa is de grootste van het land, geplaatst te midden van een uitgestrekte mandala; geometrische weerspiegeling van het paradijs, hier langzaam oprijzend via trappen langs hemelniveaus tot de indrukwekkende massa van de stupa. Tien meter van de grond op deze basis reist de halve bol nog eens tien meter hoger, frequent spierwit overschilderd, waardoor de ontelbare lagen verf een ruw gerimpelde structuur aannemen. De ogen van Boeddha kijken uit hun gouden doos, en dragen een dikke gouden naald. Tientallen draden vol vlaggen hangen rondom tot het plein waar we staan. Honderden gebedsmolens vullen de omtrek van het geheel, en toeristen vanover het land en de wereld maken hun zeven toeren rond het heiligdom, de meest devote draaien ook elke molen.
Het Tibetaans klooster aan het noorden van de stupa huist de grootse draaiende cilinder die ik ooit zag, er past een familie in, en door haar massa blijft ze lang aan het draaien. Ik maak er zeven omwentelingen en denk aan het goed geluk en de langdurige gezondheid van de familie. We stappen buiten en ik zie vanuit mijn ooghoek zij van eergisteren, het meisje met halflang, donkerbruin haar; de uitbundige danseres. Mink en Emily wandelen door een laag deurkader de mandala op, maar ik ga haar achterna, ze wandelt rond de stupa. Ik tik op haar schouder, steek mijn hand uit ter schudding, en een seconde enkel verwarring in haar blik. Dan slaat ze mijn hand af en omarmt me. De woordenwissel van affectie en respect is kort, mijn vrienden wachten, en zij maakt me de haren een toer.
In het kleine heiligdom naast de stupa draai ik nogmaals aan de gebedsmolens, geef een slag met de klepel van een grote klok, en wanneer Mink en Emily voorstellen een taxi naar Flock te zoeken, beland ik in twijfels. Totaal verward vertrekken zij met twee, ik zet me naast een hond op de trap van het Tibetaans klooster en laat de menigte passeren. Aandacht bekijk ik elk gelaat, maar zij zit er niet tussen. Als enige wandel ik tegen de wijzers in rond Boeddha’s ogen, ik kruis al de devote stappers, maar ik zie haar niet terug.
Vol vuur door een treiterend lot begin ik mijn huiswaartse tocht, het begint te schemeren, vroeg hier in de bergen, en wederom te miezeren. Ik beeld me in te schrijven naar Shannon, over de absurde gebeurtenissen van vandaag, met nu net als verscheurende climax. Ondertussen luister ik naar muziek, de straten worden zwart, vol schimmen, en ik nader een eerste tempel, van twee die ik hier zoek. Over een schuddende hangbrug over de Bagmati, achter een enorme banyanboom vol apen, stap ik door de poort van een hindoe heiligdom. Net genoeg tijd om het gouden altaar achter drie goden dragende zuilen te zien, wanneer een gewapende bewaker mij de deur wijst. Ik ben van de foute religie, en dus niet welkom.
Mijn wandeling loopt over een bescheiden heuvel waar de Bagmati zich tegen schuurt, langs de silhouetten van pagodes en stupa’s waar de schrille kreten van apen tussen echoën. Voorzichtig, want ik wil mijn schedel niet kraken op de stenen treden van de afdalende trap, nader ik de Pashupatinath Tempel. Ik merk dat iets niet klopt, want rook stijgt op vanuit het dal voor me, gemengd met de mist die nauwelijks nog neer regent. Het geluid van duizend stemmen vult de lucht, en ik beland op een hindoeïstische viering waarvan het bestaan mij verrast. Ik sta op de rand en keek neer, aan deze oever een rij identieke witte paviljoenen, de daken lotusvormig, apen op de pinakels, mensen zingen tussen en vanuit de ronde poorten. Twee boomsoorten overschaduwen het tafereel: de vertrouwde banyans, met hun lange, slingerende armen die lianen laten afdalen op zoek naar nieuwe aarde; met grote, dikke bladeren, waar men vroeger heilige teksten in kraste, en de compleet ongerelateerde, maar bijna gelijknamige bunya bunya bomen, geïmporteerd uit Australisch Queensland; dennenbomen die groeien in de vorm van vijftig meter hoge toiletborstels, met appels zo groot als basketballen.
Deze rij reuzen achter me staar ik over de Bagmati, waar een enorme pagode met gouden daken door de geparfumeerde mist verschijnt, haar glans slechts nauwelijks gedoofd, ondanks de woeste wierook vuren. Kleinere pagodes vullen het uitzicht, naast tempelgebouwen uit Tibet, de witte paviljoenen, en twee smalle bruggen steken het water over. Beide eenrichtingsverkeer, fluitende politiemannen sturen de massa heen en weer. Links branden een vijftal grote vuren, daar worden dagelijks dierbaren gecremeerd, maar het plein waar ik beland zodra ik de juiste brug overga, tussen rood geklede mensen, oosterse leeuwenbeelden en lange rijen kaarsen, vind ik de grootste haard van het heiligdom, exclusief voor prinsen, vandaag eerder filmsterren en burgemeesters, enkel de elite mag hier verbrand worden.
Nog lang niet bekomen raas ik naar huis, achterop een motor, de taferelen van plechtige stemmen overstemd door trommels en scherp gefluit, de dikke bossen wierook en springende silhouetten van apen in de hoge bomen flitsen door mijn hoofd.
In Thamel ga ik op zoek naar postkaarten, moeilijk te vinden op dit uur, de meeste winkels reeds gesloten. Uiteindelijk vind ik er drie toffe, met prenten van de vallei en haar trekpleisters, onder mijn arm tot het hostel. Anna vertelde eerder vandaag over een klimmuur om de hoek, wij allen zeker geïnteresseerd. Nu een uur of twee te laat thuis vraag ik naar haar plannen, en blijkt, het klimmen viel in het water, ze zit vlakbij in een ander hostel met een pint en een vuurstok.
Tas om de schouder, kaarten voor het geval ik me van de groep scheid, zet ik me in Aarogya Hostel. Ze speelt slangen & ladders met twee Franse meisjes uit Parijs, wiens schoonheid me direct intimideert. Ik speel mijn zelfverzekerdheid, kijk ze in de ogen en we praten zolang hun maaltijd duurt. Mijn japanologie valt zoals meestal in de smaak, mensen die reizen naar plaatsen als Kathmandu worden aangetrokken door het onverwachte, maar veel meer raakt niet gezegd, ze keren weder naar een lagere verdieping waar hun vrienden wachten. Mink vraagt naar plannen, voor hem niets te hevigs, morgen na zonsopgang stapt hij voor tien uur op een bus naar Pokhara, lanceerpunt voor vele bergtochten. Dan discussie met Anna en een Nepalees over welke tattoo ze zetten zou. Ook over de verschillen tussen zijn leven en onze Europese gewoontes, maar het gesprek valt stil en ik stel voor nieuw leven te zoeken, al dan niet Kaleem in Yog Hostel, of Mink, die ook zijn locatie doorstuurde.
Blijkt de opgave geheel niet zo complex, beide topmodellen zitten een verdieping lager met hun ex-collega’s, vanavond vrienden. Nog twee jonge mannen uit Frankrijk, bijgestaan door een Jon uit Barcelona, en Sotaro de Japanner, woont bijna heel zijn leven in Hong Kong. Ze werkten de afgelopen maand in een bergcommune; mee zorgen voor de maaltijden, helpen bij het kuisen, de kinderen opvoeden en onderwijzen. Nu werkloos een paar vrije dagen in Kathmandu, wij het grote geluk hen toevallig te ontmoeten.
De glazen wodka passeren tegen de klok in, de joints dan weer met de wijzers mee. Er wordt uitbundig gelachen, een boek kaarten stelt ons in staat roekeloze drankspelletjes te organiseren, steeds halverwege afgebroken om een ander te beginnen. Ook mijn bril gaat rond, de twee schoonheden poseren graag, hun zelfzekerheid maakt hen speels. Uiteindelijk te veel plezier en klacht van de gastheer, staakt het rumoer en maak het elders bont.
Door de straten op weg naar Supper Bar, Anna naar bed, dus ik met de nieuwe vrienden door het duister. Al snel wijs begrijp ik hun spel, de groep deelt twee petten, die ze allemaal dragen willen, en dus continu van elkaar stelen. De trotse dragers vol achterdocht, terwijl de onbedekten hun snode plannen smeden. Eigenlijk niet meer dan een excuus om de handen te laten verkennen, elkaar kietelen, vastgrijpen, optillen, verwennen.
Voor de lift van Supper Bar zit een slapende kater, boven, derde verdieping, steken we al onze spullen in een locker, en we zien de maandag door de glazen deur in de danszaal. Heel wat versufte volwassenen staan rond hun tafels, halflege glazen, maar wij brengen de jeugd en de energie. Op de vloer slechts een enkel duo, twee homos die zonder terughouding dansen. Onze aankomst verblijdt hen, want ze zien onze intenties. We trekken de twijfelaars al snel achter ons aan, meteen zwelt het feest.
Onze grootste Fransman staat aan de toog en vult een tafel met ijsemmer, daarin een liter wodka, ernaast enkele blikken mengdrank, ook schijfjes citroen. Hij weigert dans en bewaakt zijn peperdure bestelling, maar wij laten ons niet doen en dansen de nacht vol. Lokken de terughoudenden van hun tafels en stoelen, laten de dansvloer trillen onder nieuwe schoenen. Ik dans met iedereen, natuurlijk het liefst met die twee, maar ook Sotaro valt niet te bedwingen, enkele Nepalezen voelen zich welkom en springen mee op en neer.
Het verleiden is een spel vereenvoudigd door de verdovende drank, goedmoedig verdergezet onder het gedaver van de grote luidsprekers. We dansen dus in duo’s, ogen nabij en armen rond elkaar geslagen.
Na een uur of twee, vingertoppen nog zinderend heet door de kleine haartjes op een zachte huid, keert het tij. De drank neemt zijn wraak, gegoten in mijn lege maag, na een gedeelde vuurstok of drie, ik voel me ziek. Een tijdlang kijk ik door een waas naar het leven op de dansvloer, in de zachte lederen zetel naast onze tafel. Gereduceerd tot impuls vertrek ik naar buiten, geen kat die naast de lift ligt, tevens ook zonder paspoort, al onze spullen nog in de locker, waarvan ik de vergeten code op zak heb. Het regent met bakken, de straten beginnen te verdwijnen, een riksja herkent mijn probleem en verdoofd haal ik mijn portefeuille leeg. Slechts een handvol kleingeld, hij wil meer, geeft uiteindelijk toe, brengt me naar Flock. Een half uur of langer, want de tijd beweegt niet meer, zit ik er in de lege bar. Drink zoveel water als mogelijk, ga naar toilet, en herhaal dat een keer of twee. Ik val in slaap zonder gedachten in mijn hoofd.
Dag 37
Muziek speelt in Carpe Diem, de dunne ruit en mijn oordopjes niet sterk genoeg. Ik ontwaak verward en blijf lang liggen. De berichtjes komen binnen: gisteren, lang na mijn overlijden, nam Sotaro mijn tas mee naar Aarogya Hostel, waar de twee Fransen bonken en Jon verblijven, waar zij dachten mij ook te vinden. Natuurlijk ik niet daar, dus mijn tas op de balie en ik moet ze gaan zoeken.
Maar de balie is leeg en ik tref er enkel mijn vrienden, in kleermakerszit rond een berg eten. Ik moet biechten en zij vertellen hun helft van het verhaal, hoe ze de buitenwipper moesten overtuigen de kluis te openen, voor de volledige twee dollar, ze verdachten me ervan met hun spullen te zijn vertrokken. En daarna doorweekt door de gietende regen, handen vol kostbare spullen hoog in de lucht, om aan het water te ontsnappen.
Ondertussen slaat mijn hart sneller, want terwijl mijn oor hun richting op staat, kijk ik het etablissement resultaatloos rond. De gastheren begrijpen mijn Engels nauwelijks, en komen opdagen met een groene winkelzak, niet wat ik zoek. Ik contacteer de eigenaar en maak nogmaals mijn ronde, tref er tevens Anna, die voorstelt deze namiddag een berg te beklimmen. Ik zeg toe en kom tot leven wanneer een van de chefs uit de bergruimte opduikt met mijn schoudertas. Paspoort en postkaarten nog aanwezig.
Ik presenteer mijn gedag, excuseer me voor het chaotische einde van de nacht, en druip af, terug naar bed. Tussen middagdutjes laat Anna een gewijzigd plan weten. Als souvenirs wilt ze een met de hand geprikte tatoeage, wat mij niet stoort. Het staat me toe tot zes uur te slapen, genoeg tijd voor mijn lichaam om al wat op gang te komen.
Ik klim naar boven en kijk uit over de gekleurde wolken boven de groene heuvels. Daal terug af en bestel een Nepalese thali, een grote schotel vol schaaltjes, verschillende smaakjes rond een berg rijst. Ik eet langzaam en geniet van elke hap, gekruide linzen, pikante saus, naast blussende yoghurt, ook een portie kip en gepekelde groenten. Ondertussen zit Ginger, de hostelhond, naast me gretig voor een handvol aaitjes. Buik rond neem ik mijn drie brede postkaarten en begin te schrijven. Een voor Mami aan de zee, een voor thuis, en de derde stuur ik naar Louisiana, naar Shannon.
Een tweede lange nacht wacht mij.
Dag 38
Voor de verandering een wekker en ik ruim alles op. De kist onder mijn bed is volslagen doordrongen van rommel, halverwege neem ik afscheid van Kaleem, tot in een volgend leven, mijn tas naast de balie, laatste vijftig euro op zak. Eerst langs de wisselaar, een dikke stapel roepies. Gelukkig hetzelfde adres een verdieping hoger de post. Ik ruil mijn drie kaarten voor een te hoge rekening, maar weiger me druk te maken, het is mijn laatste dag. Onderweg naar de rand van Thamel, kijk alle etalages nauwkeurig na, moet toch van dat briefgeld verlost geraken.
Achterop een brommer, drie kwartier onderweg naar Bhaktapur, waar het laatste Durbar Plein me wacht. Best bewaard, goed verzorgd, maar ook erg duur, dus ter mentale voorbereiding dwaal ik enkele straten af, op zoek naar lunch. Een drie-tafel-zaak, jonge vrouw verbaasd achter de balie, bestel ik een portie momo. Ze brengt me de heerlijke deeghappen vol gehakt, weet niet welk dier, rond een schaaltje pikante saus.
Bhaktapur is complexer dan de andere sites in de vallei, het koninklijk plein is namelijk slechts een eerste stap binnen de muren van een middeleeuwse stad die veel meer te bieden heeft. De tempels zijn diverser, naast de gelaagde pagodes met hun prachtige repetitie staan mandirs in verschillende gesteenten, het imperiaal paleis draagt houtsnijwerk tot op de halve millimeter perfect, omkranst een binnenplaats met mythische waterpartij; een bad bewoond en omsloten door tientallen vulkaanstenen cobras, hier om de dynastie te bewaren.
Door straten waar geen gemotoriseerde voertuigen mogen passeren op zoek naar de volgende verbluffing. De hoogste pagode van het land, vijf verdiepingen, perfect identiek, maar steeds kleiner. Het heiligdom staat op een sokkel, een bescheiden trappenpiramide, waar langs de voorkant evenveel bewakersparen staan. Gelijkvloers twee reusachtige, knuppeldragende bewakers, geknield voor de levensgrote olifanten een niveau hoger. Vervolgens uit dezelfde grijze natuursteen een duo duivelse honden met enorme hoektanden, een koppel griffioenen, tot slot twee veelarmige demonen.
Mijn benen dragen me langs de pottenmarkt, waar oude Nepalezen dikke klompen klei kneden tot reeksen kleine kommen, tassen, kandelaars, boeddha’s en zowat alles wat men uit terracotta vormen kan. Ik koop er geen aardewerk, vul er wel mijn tas met andere souvenirs, kleine zaken die nog verstopt tussen de vuile was en ezelsoren passen. Daarmee tevreden op zak tot het laatste plein, twee pagodes tegenover elkaar, goden op zuilen ertussen, wierook verband, maar ik mag als westerling niet naar binnen.
Nogmaals een lange rit over de drukke snelwegen van Kathmandu, achterop een Japanse motor. Ik heen en weer een lange tijd tussen de vele kledingwinkels van Thamel, op zoek naar een tof hemd voor Vader, of een shirt, iets handgemaakt, met de juiste kleuren. Maak uiteindelijk de juiste keuze en neem ook iets voor mezelf. Tevens zeep, thee en oorbellen, tot mijn roepies bijna volledig gespendeerd zijn.
Ik twijfel lang, toch meer dan op tijd in de luchthaven. De zoveelste keer deze zomer, ik doorloop alle procedures op automatische piloot. Zit in een enorme vlieger richting Doha, derde rij van negen, eet kip met rijst en val in slaap. Door draaiing van de klok land ik niet veel later dan ik opsteeg, hoewel de vijf uur onderweg, en ik dwaal door de decadentie van Qatar. De luxemerken overtreffen elkaar, maar ik kwijn weg in koude airco op een lederen bank, ergens in een hoek. Vijf uur moet ik wachten, hier na middernacht, voor mijn biologie al bijna terug zonsopgang. Knikkebollend op de volgende vlucht, waar ik na zes uur nauwelijks slapen met stijve nek ontwaak.
Dag 39
Ik ben in België, voor het eerst in zes weken. Moet door de paspoortcontrole, wat gelukkig niet veel tijd vergt. Wel geduld oefenen bij de bagageband, waar mijn rugzak tussen de laatste valiezen verschijnt. Stuur het treinrooster door naar Vader, kan hopelijk binnen een uur in Antwerpen op het perron stappen. Het is tien na acht. Vijf minuten later vliegen Lool en Vader mij om de nek. Natuurlijk staan ze hier, aan de uitgang van de luchthaven, overladen met emoties, mij op te wachten.
Ik ben Thuis.
14 – Luxemburg
Dag 1
We zijn in Luxemburg, de luttele burcht, duizend jaar oud, doorn in het oog van vele Europese heersers. De vesting wisselde doorheen de eeuwen meermaals van eigenaar, tussen Franse koningen, Bourgondische hertogen en eindeloze Duitse bisdommen won het gehucht op de rots steeds aan omwallingen, gekanteelde torens, nieuwe schietgaten. Vandaag rijden we door haar rijkdom, het erfgoed omringt ons en we laten onze bagage achter in het hotel.
Gezegend door een dag zeldzaam goed weer wandelen voorbij de nationale bank, een gebouw dat met haar koperen daken en barokke gevels rechtstreeks uit Parijs lijkt te komen. Vader hapert tweemaal met grote ogen voor de etalages van hifiwinkels, maar we trekken hem weg van het glas, richting de elegante Adolfbrug. Het centrum ligt namelijk in de krul van de kronkelende Alzette, een kleine rivier ongeveer honderd meter lager. Een reusachtige stenen boog overspant het dal, en draagt verschillende kleinere gewelven, waarover het wegdek loopt.
Daar beginnen we aan de omtrek, een ringweg in de vorm van een vijfhoek, met drie zijdes langs hier rivierdal. Een plein vol platanen kijkt uit over het uitbundige groen onder ons, schijnbaar midden in het woud, maar achter ons wordt dat idee verraden. Daar staat Gëlle Fra, een gulden dame, hoog op haar obelisk, ter herdenking van de lokale oorlogsslachtoffers. Haar krans lijkt neer te dalen op de kerk achter haar, een monument met drie verschillende, maar even spitse torentjes.
Het gebedshuis geeft een intieme verwelkoming, niet erudiet intellectueel als de Notre dame van Parijs, nog groots en overweldigend als de Dom van Keulen. Tussen het altaar en het middenschip ligt het hart van de kerk, in de vorm van een volmaakte kubus, waarvan het dak toeloopt in een piramide, daarop een dunne, koperen naald. Aan de binnenzijde lijkt deze ruimte een tussenschot tussen kop en basis van de kerk, de wanden bekleed met grote canvassen en tapijten. Eeuwenoud glas in lood kleurt de vloer, de massieve zuilen gaan bedekt in sobere krulpatronen die doen denken aan keltische knopen gemaakt van pvc-buizen.
Onze dwalend oog trekt ons verder. Luxemburg is klein en het vergt geen moeite een minuut later halt te houden voor het groothertogelijk paleis. Het brede gebouw ligt langs een langerokken plein, en het valt op dat het bouwwerk doorheen de eeuwen werd uitgebreid; verschillende stijlen volgen elkaar op, van rechts naar links, doorlopen we de laatste vijfhonderd jaar aan architecturale ideeën. Desondanks straalt het paleis een sterke eenheid uit, toe te schrijven aan het continue Luxemburgse in de decoratie. Wederom krullen in reliëf, sobere patronen, gebeiteld in het natuursteen. Die steen kleurt de hele gevel een zacht beige, onder de spiegelgladde leistenen van het complexe dak, Waar torens met geribde, dan wel bolle spitsen oprijzen tussen de eindeloze dakkapellen.
Verward zoeken we naar de kathedraal, overtuigd dat we die reeds zagen, maar aan het eind van enkele kronkelwegen komen we bij een schattige kapel. Dat blijkt onze bestemming, van binnen nog kleiner dan ze al scheen, maar erg bevallig, op de rand van Luxemburg. Maar aan deze zijde van de vijfhoek blijft de stad nog een eind overeind, want hier begint een been als bij een ster, een lange punt natuursteen, die loodrecht op het dal staat. De elementaire vorm van de stad blijft echter bewaard, want deze uitstulping begint achter een nauwe maar diepe kloof.
De brug erover, eveneens smal, maar hoog, brengt ons bij de kazematten, waar we zonder tickets verjaagd worden, met de opdracht later terug te keren. Dus op een plein met zicht op de kathedraal bestellen we drie glazen en een bord vol gefrituurde happen. Mensen passeren, spreken verschillende talen, niet enkel toeristen. Het beeld is proper, opvallend, dikke wollen plukken drijven over en overal vind het oog talrijk groen.
Een lus door de stad, een zaterdagmarkt op een compact plein, heel wat volk tussen de oude spullen, we dobberen verder. Een grotere open ruimte, dikke bomen langs de randen, waar volle terrassen uitkijken op de pastelkleurige gevels. De drie spitse kerktorens zien we hier terug.
De stad doorgestoken op vijftien minuten, alleszins het oude centrum, tot een brede groene gordel, halverwege C-vormig rond de andere helft van Luxemburg. We dalen een eind tussen de brede masten, jonge mammoetbomen, nog maar in de eerste honderd jaar van hun leven, uitgestrekte platanen met gevlekte bast en grote bladeren, massieve eiken, hun lange armen zwaaien langzaam boven een meer vol eenden.
Zoals eerder beschreven scheidt een smalle kloof de steen van Bock, het enige been van de vijfpuntige ster, die langzaam uitloopt op de ruïne van een klooster, lager in de vallei. Hier nader bij het oude stadscentrum, te zien vanaf de klifwanden, ligt Neumünster; de nieuwe abdij. Ze heeft de vorm van een vierkant, ligt langs de Alzette, en een spitse klokkentoren geeft het uur aan. We zijn op tijd voor ons bezoek aan de kazematten.
Omdat deze natuurstenen uitloper een bewandelbare toegang tot de stad heeft, slechts op enkele plaatsen te overbruggen waar kloven het geheel splijten, verdedigt men sinds oudsher deze rots. Forten werden kastelen, nieuwe torens vulden het smalle oppervlak, en daarna begon men ook de formatie uit te hollen. We stappen door honderden meters tunnels, uitgehouwen tot net niet hoog genoeg, smalle gangen met langs weerszijden openingen naar de vallei toe. Elke vijf meter kijkt een raam uit op het dal, de rivier, en we staan op de perfecte plaats voor een collectie vuurwapens, hier om de vijand buiten te houden. Het complex vormt een doolhof in drie dimensies, want de gangen lopen ook over en onder elkaar, tot een diepte van veertig meter. Onder gezag van Vauban, fortenbouwer voor Louis XIV, liep het netwerk op tot drieëntwintig kilometer.
De ondergaande zon daalt af en duikt tussen de gevels van de hoofdstraat, die zich bij avond vult met het laatste licht. We drinken nogmaals onze glazen leeg, laten nieuwe drankjes aanrukken, en spreken met lovende woorden over deze kleine, pittoreske stad. Mij doet ze denken aan Edinburgh, met haar hoogteverschillen en statige gebouwen. Niet te vergeten de vele parken en bomen in de straten. Vader ziet ook modern Duitsland in de nieuwe buitenwijken, en op een heuvel aan de horizon staan een handvol moderne flats, glas en staal, zoals te zien in La Defense van Parijs.
We dineren op aanraden van ons hotel, bestellen wat Luxemburgs klinkt. Lool krijgt konijn in pepersaus, misschien niet volledig lokaal, maar dat valt niet te zeggen over Vaders gekookt varkensvlees, naast een stevige portie bruine bonen en aardappelen. Ik eet kneudels met spek, kaassaus erover, en vraag me af of ik morgen nog zal ontwaken.
Moe van een lange rit en daarna een volle dag kiezen we voor de route naar onze bedden. De mooie Adolfsbrug waar we daarnet over wandelden, onthult een verborgen sluipweg. Onder het wegdek hangt een voetgangerspad aan stalen kabels. Van nabij zien we de brugbogen, daarachter het silhouet van Luxemburg en onder ons de groene slang van de meanderende Alzette.
Het wereldkampioenschap atletiek verspiegelt in mijn laptopscherm. Vader en Lool kijken naar de polsstokspringers terwijl ik typ.
Dag 2
Voor we aan het wandelen slagen, moeten we ons eerst bevoorraden. Twee compacte rugzakken, goed gevuld met energierepen en bananen, die zetten we klaar in hotelkamer terwijl we ontbijten. Drie overladen borden, vers brood met hartig beleg, daarna een kleine koffiekoek en een potje yoghurt. Meer niet nodig, uitgecheckt en op weg.
Consdorf ligt een half uur verder, het is koud, noch warm, dus geen truien want ons gestap zal de temperatuur hoog houden. Dat zeggen we ondanks de mistige wolken voor de zon. Naast de parking staat een groot plakkaat, daarop de kaart van de omliggende routes, die ik bestudeer terwijl Vader en Lool streng selecteren wat mee te nemen; wat achter te laten. We hebben achttien kilometer voor de boeg, bestemming Echternach, en morgen wandelen we terug naar dit beginpunt, waar de wagen ons wacht.
De lange tocht nauwelijks begonnen, voorbij de woonwijken, drie straten van huizen, schuren en verlepte bloemen, we dalen af tussen twee akkers, richting het bos in het dal, en worden geconfronteerd vanuit de rechterzijde. Daar struint majesteitelijk een grijze kater door het hoge gras, nauwkeurig de snelste weg zoekend naar onze aaiende handen. Hij miauwt luid en hij miauwt lang, duidelijk aangevend dat hij meer aandacht en gezelschap verwacht.
Het landschap van onze route langs Müllerthal blijft ons verbazen. Taferelen die we niet verwachten zo dicht bij huis. We wandelen door een magisch bos, en zoeken continu naar de Grote Boze Wolf, of Hans en Grietje. Het woud bestaat voor het leeuwendeel uit uitgestrekte hectaren beuken, masten van vijftig meter hoog, hun gladde, zilveren bast staat loodrecht op een tapijt van gouden bladeren, hier verzameld over een spanne van vele jaren. Hun lange armen rijken tot de hemel en dekken ons onder een zacht groen. Gefilterd licht valt slechts zelden tot hier beneden.
Daartussen liggen stukken van bergen die hier thuishoren, want hun klifwanden lijken gepolijst door dikke stromen water, ze klimmen even hoog als de stammen, vol zachte welvingen, alsof we ons onder het zeeoppervlak bevinden, of op de kust van kleine, zonovergoten eilanden. Afwisselend zien we ook ruige patronen van kleinere krullen; net koraal op het rif.
Maar we wandelen ook door nauwe kloven, plaatsen waar de bergwand begint te barsten, net breed genoeg voor iemand die zijn buik intrekt. Daarna komen we op natuurlijke kommen, omringd door enorme rotsblokken, tientallen meters hoog langs de meeste kanten, overgroeid door dikke pakken mos. En zo ook verder doorheen het regenwoud, waar elk vrij oppervlak, gevallen boom of kale rots bedekt gaat met mos. Ertussen en over groeien honderden varens.
Na vijf uur stevig stappen zien we vanop de heuvel de Abdij van Echternach met haar vier torens. Bijna duizend jaar oud, maar van dichtbij net gloednieuw. Naar onze verrassing een braderie, waar we voorlopig voor vluchten, op zoek naar een douche. Het hotel is proper, een groot zetelbed voor mij, en allemaal fris gewassen nemen we een kijkje in de kerk van de abdij.
Daar valt gekleurd licht naar binnen, en in de crypte vinden we de tombe van Sint-Willebrord; de patroonheilige van het land. Interessanter zijn de drankjes van de braderie, een rumoerig gebeuren dat we vanop een terras waarnemen. We dineren op tijd; grote stukken vlees, zeker verdiend, en vervolgens wat hoognodige rust.
Op onze kamer wederom atletiek, de top van de wereld, en wij voelen ons hoogmoedig deel van die groep. Einde van de show om tien uur. Ook bij ons dooft het licht.
Dag 3
Een ochtend sterk gelijkend die van gisteren. De wekkers om acht uur, proper ingepakt, en we nemen een stevig ontbijt in het nette hotel. Lool voelt zich niet volledig herrezen na de eerste helft van onze dodentocht, maar verhelpt de stijfheid in haar benen en het gejammer van haar pezen met een expresso. De bakker naast het hotel biedt heerlijke lunchpakketten. We nemen er drie.
Het dal van Echternach presenteert ons met een stevige beklimming, die we met de nodige adempauzes trotseren. Het loont om boven aan te komen en onze ogen over de mistige vallei te laten glijden. De punten van de donkergroene coniferen verdwijnen in de waterdruppeltjes, en zo worden de heuvelkammen aan ons zicht onttrokken.
Na de eerste kilometer wandelen we door de Wolvenkloof, voor velen het hoogtepunt van dit traject. Na eeuwen erosie; riviertje in het dal, begon de berg te verschuiven, hoewel slechts een helft. De aarde barstte open, scheurde loodrecht naar beneden, waarna miljoenen tonnen steen een tiental meters verschoven. Wij lopen in het hart van de berg, twee kale muren steen naast ons, het groen van het bos puilt over de rand.
De volgende uren bewegen we ons doorheen een sfeer die aansluit bij grootse verhalen uit oude boeken, vol verwachting naar een draak zonder Joris, maar vooral elfen voor in de massieve beuken, met hun metersdikke zilveren stammen, soms zo dicht bij de geboetseerde kliffen dat ze lijken te versmelten. En het is in die enorme rotsblokken dat we zoeken naar dwergen, of andere begaafde handen, want ze lijken met zorg gevormd, daarna gepolijst, en ten slotte met zorg geplaatst op het gouden tapijt van herfstbladeren. Dikke lagen mos liggen over elk oppervlak dat niet loodrecht staat of overhelt.
We blijven moedig stappen, veel langer dan gisteren, de weg stijgt en daalt continu; zelden adempauzes. Het pad leidt ons door nauwe kloven waar we zijdelings door moeten, en waar de zon slechts als vage herinnering als dunne streep boven ons verschijnt. Dikke stammen liggen over de bergspleet, net bruggen voor kevers en eekhoorns.
Met zicht op een massief stuk bergwand, hoger dan eerder, ruw waar het uit elkaar viel, met het mosovergroeid puin lager in het dal, en glad waar de regen het kon polijsten, plunderen we onze rugtassen. Ovenbroodjes met paté, of verkruimelend deeg vol kip, groentjes en mayonaise.
We komen bij een artificiële grot, doorheen de eeuwen uitgehouwen dankzij de nood aan molenstenen. Een diepe kap in de massieve bergwand, gekenmerkt door ronde vormen in de wanden, waar de steenhouwers hun werk volbrachten. Het lijkt alsof een reus met schep voor roomijs dit oord schiep.
De route vervolgt zonder einde, langs nieuwe kloven, afgronden, rotsblokken groter dan huizen, die steeds blijven verbazen. Met elke bocht krijgen we een nieuw tafereel dat onze voortgang motiveert. Aan het eind van onze krachten komen we bij een pittoreske maar druk bezette waterval, waar het gesproei in drie armen over de rand duikt. Menig toerist kijkt toe vanop de weg, want het riviertje loopt midden het dal, vlak naast de baan. Een eenvoudige stenen brug, een enkele boog groen van het mos, overspant het water.
Na zeven uur hiken over meer dan twintig kilometer komen we aan in Consdorf, tussen dezelfde akkers van gisteren, maar ditmaal verschijnt de grijze kater niet om ons te groeten. Twee straten verder wandel ik met Lool over een oprit om een ander exemplaar te aaien. We schrikken op wanneer de voordeur opent, maar het achterdochtige gezicht van de jonge vrouw op de drempel keert al snel van emotie, en lachend roept ze naar binnen dat de jeugd van tegenwoordig hier uitsluitend rondhangt in verband met de kat.
Toch slaan we op de vlucht en met snelle passen halen we Big John in, die reeds van schoeisel wisselt bij de wagen. Alles zonder oog op orde of respect voor materiaal, bruut gesmeten in de koffer, en we beginnen aan een rit van drie uur naar huis.
15 – Georgië & Spanje
Nacht 1
Landen in Tbilisi, twee uur ‘s nachts gepasseerd, maar onze biologische klok denkt middernacht. Bij de controle krijg ik een stempel in mijn paspoort, aan de uitgang worden we geholpen door een peervormige Duitser. Hij woont hier al een tijdje, dus de rit naar het centrum vult hij met goede tips. Hij betaalt de taxi, toont ons de voordeligste banken, daarna waar we om SIM-kaarten moeten, en we volgen hem naar de enige Turk, nog open op dit uur. We bestellen gespiesde stukken kip, maar krijgen de berg groenten en rijst niet verwerkt.
Afscheid en we wandelen naar het hostel, precies twaalf uur te vroeg, want we kunnen pas inchecken vanaf drie in de namiddag. Dat zorgt even voor zorgen, want onze bedden zijn nog bezet, maar het meisje achter de balie vindt plaatsen en nog voor de klok vier uur slaat, wandelen we door de lange gangen van Fabrika. Ooit gevuld met weefgetouwen en arbeiders in linnen uniforms, maar vandaag is deze sovjet stoffenfabriek een uitgebreid centrum voor jeugd. Honderden kamers vol reizigers, en de souterrains huizen platenwinkels, een fotostudio, skaterszaak en verschillende hippe bars.
Dag 1
Ik ontwaak na tien, Elias en Seppe slapen nog. Ik zet me in de gemeenschappelijke ruimte van Fabrika en werk voor De Standaard, columns herschrijven want de deadline nadert. Zo tot de middag, en dan shot ik mijn kameraden uit hun bedden. We moeten de stad gaan verkennen.
Alle tips opgevolgd, binnen een uur hebben we alle drie een SIM-kaart, genoeg cash voor de eerste dagen, en zelfs passen voor het openbaar vervoer. Diep onder de grond, want de sovjets groeven graag naar de hel, en de metro vliegt met een razende vaart naar het oude stadscentrum. We zoeken de Kura, de rivier van Tbilisi, en vinden haar stroom over de kliffen van middeleeuwse kerkgronden. Vanop een bankje zien we de stad, links historisch; houten balkons mooi geverfd, onder het Narikala fort dat rust op de uitlopers van de heuvels die Tbilisi omringen. De staalblauwe hemel ligt open boven de moderne gebouwen aan de rechteroever.
We wandelen er door het Europa park, voorbij een luchtballon aan kettingen die een honderdtal meters opstijgt voor een nog hogere prijs, en steken de Kura over. Achter naakt beton halverwege tussen verkruimelend decennia oud, en gloednieuw maar nooit afgewerkt. Daar vinden we naar onze verrassing een gezellige steeg vol restaurants, met houten uitbouwen op de eerste verdiepingen in pastel, bezet met sierlijke patronen. Op een balkon met traditionele kost voor ons, ballen van aubergine en walnoten, gekruid met onbekende smaken. Ook vers ovenbrood met gesmolten kaas, daarna kleine deegzakjes gevuld met sappig gehakt.
Verder verkennen van de stad, voorbij de Sioni kathedraal; een statig gebouw gemaakt uit driehoeken, vierkanten, en centraal de ronde toren, wiens kegelspits boven het stadsbeeld uit prikt. De aura van de kerk is bijzonder, de wanden vol goud en grote gezichten van altijd alerte heiligen. Schaars licht valt door lange, smalle ramen in de toren naar binnen, en speelt meermaals in sombere reflecties. Mensen kussen ikonen, wandelen achterwaarts naar buiten; een manier van Christendom die wij niet kennen.
Tapijten uitgestald door het straatbeeld, we zien ook stapels fruit, vers en gedroogd, daarna meer koopwaar onder de grond. Want een uitgestrekt plein van kasseien, een plaats die me doet denken aan Brussel, verbergt een oude bazaar. In haar gangen liggen zakken thee, handgeslagen koperen panelen, al dan niet herwerkt tot historische figuren, en wat verder allerbelangrijkst eindeloze collecties wijn. Zo belangrijk dat we twee potjes ijs kopen met de smaak van gefermenteerd druivensap, heerlijk verfrissend want het kwik nadert dertig graden.
Verder de heuvel beklimmend verschijnt de enige minaret van Tbilisi. Het bakstenen gebouw is mooi omwille van de patronen in het plaatsen van de stenen, en de lichtblauwe kroon op de gebedstoren, fijngesneden houten latten waar destijds gezongen werd om Allah te eerbiedigen. Want Tbilisi was oorspronkelijk een emiraat op de rand van de Islamitische wereld, hoewel Georgië een trotse en zeer oude christelijke traditie kent. Toch was de stad een knoop in de lange streng van handelssteden die voor duizend jaar de zijderoute vormden, en de emirs zagen zich hier goed geplaatst, omdat natuurlijke zwavelbronnen opborrelen in deze nauwe passage tussen twee bergketens. Daarmee niet alleen een cruciaal kruispunt voor karavaans van kruiden en tapijten, maar tevens ook een plaats van reiniging.
En tot vandaag liggen talloze badhuizen rond het onguur geurende stroompje, vele rijen bakstenen koepels. Stoom stroomt omhoog door nauwe openingen in de gewelven, en we informeren naar prijzen voor wanneer we terugkeren uit de bergen. Ik wordt vergezeld door een zwarte kitten die uit is op gezelschap, ik draag hem rond de wijk terwijl hij luid ronkt. Het prachtige Orbeliani bad heeft een oude gevel in Oezbeekse stijl, van fijn in elkaar gepast tegelwerk, gedomineerd door blauw, maar even sterk vertegenwoordigen groene, gele en witte krullen de regenboog.
De wijk dijt uit, pand na pand gerenoveerd en ingericht als bar. De meesten leeg, behalve de laatste, waar een oude grootvader accordeon speelt, wij een liter verse limonade bestellen, en voor een uur met de kaarten spelen.
Tbilisi ligt tussen heuvels, niet alleen die van het fort, maar naast de niet meer zo nieuwe sovjetwijken reist ook de Mtatsminda een dikke driehonderd meter boven de stad. We wandelen richting de kabelspoorweg en bemachtigen onderweg enkele pintjes. Kopen kaartjes voor het pretpark, waarmee we ook in de wagon mogen, en vijf minuten later begint het stijgen. Tbilisi vult op organische wijze de vrije ruimtes tussen het glooiende landschap. We zien de kerktorentjes van vandaag, de grijsgroene Kura die de stad middendoor snijdt, ver naar rechts Narikala fort.
Op de heuvel staat een oude telefoon- en televisiemast, gezet door de sovjets, die elke deelrepubliekhoofdstad zo’n naald schonken. Hier wordt het rood en wit van de oude verf doorbroken met grote stukken roest, en de driepikkel oogt klaar voor het schroot. Op honderd meter hangt een gammele, stalen driehoek, vervaagd rood, met daarboven, nogmaals honderd meter, draagt de centrale mast een ondersteboven ufo. Het geheel heeft iets weg van een boorplatform.
We staan er met uitzicht over de stad, met in de verte steeds grotere heuvels en de exploderende vormen van dikke wolkenpakken in de laaghangende zon. We wachten het juiste moment af, zetten nieuw tegoed op onze pretparkkaarten, en stappen op het reuzenrad. Misrekend en dus net te laat, maar de brandende horizon blijft mooi, met de bevreemdende omroeptoren naast ons, en Tbilisi ver naar beneden.
Een korte achtbaan, looping en kurketrekker, gedaan na een minuut, is mijn eerste in jaren. Terug bij het kleine station kijken we over de stad bij nacht. We stippelen de route van onze dag tussen de lichtjes, maar wisselen van focus zodra de enorme, rode schijf van de maan begint op te komen. Niet op de hoogte van deze vuurmaan, genieten wij dubbel zo hard.
We dwalen nog een tijdlang door een fel verlicht winkelcentrum, dat we vinden naast onze metrohalte. De enige zaak die lokale maaltijden aanbiedt sloot tien minuten geleden, dus gaan we voor een Amerikaanse burger, terwijl we naar de diverse mensen rond ons kijken.
In het hostel zet ik me aan een bureau en begin te schrijven. Elias haalt me om te helpen inpakken, want morgen na de middag moeten we naar Zugdidi, een lange rit, en we plannen niet alle rugzakken mee te nemen. Dus stouwen we alle essentiële zaken in een enkele tas, waarna ik nog een kwartier tijd neem om deze zinnen te vormen. De binnenplaats van Fabrika zit nokvol jong volk, en rond middernacht leggen we er de laatste kaarten op tafel. Seppe wint opvallend te veel, maar dat gunnen we hem, en na een kort overleg kiezen we voor onze bedden. De sfeer zit meer dan goed, en mijn sociale voelsprieten worden continu geprikkeld, maar we zijn uitgeput, en we hebben een druk schema voor de boeg.
Nog deze laatste woorden, voorbij één uur, en weldra gaat het licht uit.
Dag 2
De nacht verloopt rusteloos. Twee Russen in onze kamer leven ‘s nachts en passeren tot vier uur frequent door de deur. Dus slapen we langer dan gepland, waardoor we halverwege het inpakken worden gezocht door de balie; we zijn te laat met het uitchecken. Gelukkig draagt dat geen gevolgen, en een kwartier later stouwen we onze twee grootste tassen in hun lokkers. Die zien we pas terug binnen een dikke week, want we gaan hiken in de bergen, en nemen slechts een enkele rugzak mee; minder gewicht om door te geven.
We dalen af door de zomerse straten van Tbilisi, waar men oude boeken en kranten, maar ook verse bloemen en fruit uitstalt. Bij de bakker kijk ik rond en vraag een lokale kerel tot raad. Hij helpt ons met bestellen, blij dat we zijn Engels begrijpen. Met verse broden op zak, of eerder pasteitjes vol vlees of kaas, duiken we wederom diep ondergronds voor de metro. De dame achter de balie herkent ons en lacht vriendelijk.
We hebben een uurtje voor de Sameba Kathedraal, een terugkeer naar hun geliefd erfgoed na bijna zeventig jaar opgelegd sovjet-atheïsme, waardoor het heiligdom alle tendensen van de Georgische architectuur perfect volgt, met haar langgerekte ruiten, ronde bogen, eenvoudige vormen en sober kleurwerk. De buitenkant volledig acaciahoningoker, een mooie natuursteen, alle daken grijs door zink, behalve de centrale toren, die schittert van het goud. De voorgevel herhaalt driemaal dezelfde vormgeving, steeds kleiner als matruschkapop voor elkaar. Binnen hangen vergulde iconen die men graag kust, een reusachtige fresco van Jezus siert het oostelijke gewelf van de toren, en daarnaast is het interieur sober en kaal.
Er wacht ons een rit van vijf uur, waar we niet al te laat mee willen aanvangen, dus na een zoektocht naar energierepen en water volgen we het plan van de metro vanuit een wagon. Op de juiste halte eraf, op een plein vol kraampjes, waar minibusjes het belangrijkste koopwaar vormen. Witte panelen met dezelfde stedennamen in verschillende alfabetten tonen de bestemmingen, en gelukkig vinden we meteen het busje naar Zugdidi.
Vijf uur onderweg, niet meteen een pretje, maar door de raampjes van de Marshrutka zien we schijnbaar vulkanische wolkenpakken boven steeds meer karaktervolle heuvels, in de verte mogelijk zelfs bergen. We passeren Gori, geboorteplaats van Stalin, en rijden tegen hoge snelheid weg van dat onguur oord. Ik neem een foto van mijn twee semi-bewusteloze kameraden.
Dat verkort de dag en groggy stappen we net voor zeven op de borduur van de grote boulevard. We volgen haar platanen voorbij een groot park tot het Cozy House Guesthouse, waar de verwarring hoog oploopt. We hebben namelijk een reservatie, maar in Hostel Cozy House, helemaal aan de andere kant van de stad. De dochter van de huisbazin legt alles duidelijk uit in verschillende talen, en nog voor we excuserend en diep beschaamd kunnen afdruipen, wijst de moeder naar haar oude Ford, en brengt ons naar het juiste adres. We duwen enkele Lari’s in haar handen, maar die weigert ze fervent. Absoluut geen betaling voor een helpende hand.
Achter een half kamerscherm op de eerste verdieping staan vier bedden. Op het balkon zit Noa uit Duitsland, waardoor de kamer volzet blijkt. Na een korte introductie vertrekken we richting Zugdidi.
Natuurlijk is Elias onderweg op zijn zonnebril gaan zitten, dus onze eerste halte bestaat uit een nieuwe Ray Ban of Armani voor wat wisselgeld. De straat over en we bestellen drie identieke kebabs met kip. Richting het grote park van prins Dadiani, twee paleizen uit 1840, waaronder een neogotisch hoogtepunt. We genieten er van het diner, terwijl de brave straathonden zich rond ons verzamelen. In Georgië wordt elke baasjesloze hond gevaccineerd en gechipt, wat we dankzij hun oranje oorbellen kunnen zien. De mensen zorgen goed voor de dieren, en op hun beurt blaffen en bijten zij dan zelden. Wanneer alles bijna op is, geven we elke hongerige viervoeter een stukje kip.
Op hostel vraag ik Noa bij ons, want we gaan om de buurt onder de douche, en met twee is het moeilijk kaarten, Dus terwijl wij het stof van ons af schrobben, valt zij graag in als derde speler. Zodra voltallig wisselen we van spel, de vier pinten verdwijnen uit de frigo, en na een vijfde ‘laatste’ spelletje om het af te leren, gaan we slapen. Het is net voorbij middernacht.
Dag 3
Honden op straat die beslissen ‘s nachts te blaffen, en daarmee ook vroeg voor zonsopgang de hanen aansteken, houden ons geslaap tot een minimum. Daarom blijft Noa liggen wanneer wij in stilte wegsluipen. Gelukkig vertrekt de marshrutka naar Mestia om de hoek, waar we tevens bananen en brood kopen.
Drie uur op de weg worden er vijf, want halverwege de bergen, voorbij het enorme stuwmeer maar nog ver van Mestia, begeeft ons rechter achterwiel het. De chauffeur heeft tijd nodig het probleem op te lossen, dus in enkele haltes wachten we op zijn ideeën. We zitten bij een tinnen hostel naast de weg terwijl hij de reserveband bevestigt, en half plat rijden we tot een grote bouwwerf. Vier kerels bouwen een massieve, betonnen brug over een kloof, maar het is vooral de compressor van hun grootste kraan die ons interesseert.
Mestia is de ‘hoofdstad’ van Svaneti, dit bergachtige gebied, waar we lunchen langs de snelstromende, door gletsjers gevoede rivier. Gestoofde groenten met koriander, gehakt in wijnbladeren, en een klein kipje uit de oven. We debatteren wat te doen, halen te weinig cash af, en ik koop postkaarten om onderweg vol te schrijven.
Een skilift brengt ons bijna duizend meter hoger, tot de Zuruldi bergkam, langwerpig genesteld tussen hogere ketens. We moeten 10 kilometer tot de Ughviri pas, waar een steile afdaling ons wacht.
Initieel boeken we vlot vooruitgang, het gebied rond de skipiste onderhoudt men goed, de paden zijn duidelijk en het terrein schommelt niet te veel. Links zien we bergen tot net geen vijf kilometer hoog, met als koning de Ushba, helaas blijven haar twee symmetrische pieken de hele dag lang gehuld in wolken. Rondom in de verte natuurlijk dikke pakken sneeuw, die helwit glanzen in de zon, maar wij wandelen wisselend tussen compacte bomen en door droge zomerweides.
Vele loslopende koeien groeten ons op de weg, rechts rijzen de gescheurde bergomtrekken minder hoog, maar hun ontelbare sparren voegen zich tot hun ruwe lijnen en klimmen uitdagend tot de hemel. Na twee uur stappen komen we bij een verzameling zendmasten op het hoogste punt van de bergrug. We pauzeren een kwartier en genieten van het onbelemmerde uitzicht.
Daarvandaan volgen we een korte maar bijna loodrechte afdaling, langs losliggende en verschuivende leistenen, met slechts dunne berkenstammetjes als houvast. Langzaam en voorzichtig komen we terug op begaanbare paden te midden van goudgele velden, met de scherpe bergpieken aan de horizon.
Onder leiding van onze scouts dwalen we van het pad, midden door een bos, voor een dik half uur, tot de weg verdwijnt in een afgrond van enkele honderden meters; een plaats waar de berg als miljarden tonnen steen in zichzelf zakte. Uitgeput maar onverslagen dwingen we ons een weg door het bos, waar de struiken tot ons middel komen, waar de boomtakken het op die hoogte overnemen. We wandelen rechtstreeks omhoog, alles kraakt onder onze voeten en onze benen vullen zich met krassen.
Ditmaal volgen we zonder morren het pad, afdalend terwijl de zon ondergaat. De bergen veranderen in silhouetten, de hemel staat in brand. Het laatste half uur slaan we over, want ik sta met zwaaiende armen op straat en de pick-up neemt ons mee richting de bestemming.
Een klein dorpje in de vallei, een handvol middeleeuwse torens tussen enkele huizen. We dineren er copieus rond negen uur, onze benen vermalen door de tocht. De tafel staat vol verse groenten, als soep, gestoofd of fris en rauw. We vallen makkelijk in slaap, het is muisstil.
Dag vier
Slechts twee ontbijten bestelt want ik maak op wat gisteren overbleef. We moeten het doen met weinig cash, en zo lossen we dat op. Nog met frisse benen over straat, een waarvan de bodem van een bergriviertje blijkt. Het is fris en mistig, wolken hangen tussen de hoogste toppen, maar voorlopig blijft het droog.
Een eind langs de rivier in het dal, tot we halt houden bij een plakkaat met kaart van de omliggende bergen. De kaart toont verschillende wandelroutes, en twee Duitse meisjes proberen de juiste uit te stippelen. We raken aan de praat terwijl Elias en Seppe met hun lange benen een eind voor ons uit lopen. De klim begint, we moeten meer dan een kilometer stijgen, over een uitloper van de Tetnuldi, maar gelukkig blijft de helling initieel genadig.
Pauline en Christina zijn in Georgië omwille van boeken; de dikke werken van Nino Haratischwili, meesterwerken die de lezer op meeslepende wijze door de afgelopen honderd jaar van Tbilisi duwen. Ik las dezelfde boeken, duwde haar meest recente werk in Vader’s handen voor ik vertrok. Dus zonder nood te verwoorden dat ons gesprek aangenaam verloopt.
Maar wij stappen sneller, en ik ben hier met mijn twee beste vrienden. Na een korte versnelling sluit ik me terug aan bij de koplopers en als absolute beesten beklimmen we de berg. Vanop een open plek in de begroeiing zien we achter ons de Ushba, met haar twee pieken als een slangentong, in tegenstelling tot gisteren vrij van wolken. We maken haast om boven de boomgrens te komen, voor een onbelemmerd uitzicht, voor de witte wolkenslierten terugkeren. Onderweg passeren we wandelaars, rustend in het gras, of op banken, maar wij houden de pas erin.
De bergkam loopt door tot de piek van de Tetnuldi, waar wij niet heen moeten, en biedt een ver zicht in alle andere richtingen. Een kort stuk verloopt bijna horizontaal, waar we twee parasols en een houten cabane passeren. Uit de cabane komt een warm brood, gevuld met aardappels en kruiden. Terwijl we eten waait een lichte bui over, en om die te verjagen, halen we onze regenkledij boven. Zodra omgekleed klaart het op.
Met mijn goeie knieën neem ik de zware rugzak over voor de afdaling. Bij kleine stroompjes bouwen we dammen, onder de bomen druppelt water van de bladeren om ons te verkoelen, en na vier uur stappen belanden we in Adishi, een triest gehucht op de rand van een afgrond, beneden raast een woeste bergrivier.
Ook hier staan de karakteristieke torentjes, maar de meesten zijn zwaar vervallen, tussen vele tevens ingestorte huizen. Overal staan borden en pijlen die wijzen naar guesthouses, ertussen vinden we het onze. Twee peuters spelen in de vierkante moddertuin, een bijbouw aan de woning bestaat uit vier slaapkamers rond een gedeelde ruimte met door groot raam uitzicht naar buiten toe.
Voor we echt tot rust kunnen hebben we eten nodig. Sommige pijlen wezen naar markten en winkels, maar die treffen we verlaten, leeg of beschimmeld aan. Na deze wanhopige ronde zien we Pauline en Christina van de berg komen, ideaal voor plan B. Na de situatie uit te leggen geven ze ons honderd Lari en een rekeningnummer. Uitvoerig bedankt en misschien tot later, want wij zitten daar en daar, met een boek kaarten. Op de kamer sukkelen we met de gebrekkige verbinding, maar uiteindelijk lukt het om hen wat geld over te maken.
Zo rekenen we genoeg budget voor drie diners, en misschien zelfs ontbijt morgen. De uitbaatster begint te koken, wij beginnen rusten. Elias kijkt en film terwijl ik schrijf, en Seppe valt als een blok in slaap. Helaas blijft zijn rust van korte duur, want na een half uurtje verschijnt de maaltijd. De tafel gevuld met soep, verse groenten, brood en kaas. Erg lekker en overvloedig, dus we verstoppen het overige brood en de resterende groenten onder mijn bed voor morgen.
In de bergen begint de avond snel, dus na enkele rondjes kaarten zien we uitsluitend duisternis door het raam. We koken water voor thee en spelen verder. Opeens horen we een knal en kijken alle drie naar boven. De wind neemt toe en we horen een tweede, luide knal. Een dennenappel? Eikel? Maar hier staan toch helemaal geen bomen! En Seppe heeft gelijk. En zwelt een crescendo van lawaai, een overweldigend gedonder van hagelbollen ketst neer op de metalen golfplaten van het dak en we moeten roepen om elkaar te kunnen verstaan. De stroom valt uit, volmaakt donker, onze telefoons verschaffen schaars licht en we lopen naar buiten onder het afdak om onze was binnen te halen en deze natuurwoede intimiemer te ervaren.
Na een kwartier neemt het geweld af, even abrupt als het begon, en bij kaarslicht kaarten we verder. Zonder thee, want de waterkoker werkt niet zonder elektriciteit, en achter Elias zien we het onweer. Bliksem vult het dal met licht, waardoor het voor een fractie van een seconde dag lijkt. Het regent de hele nacht lang met kracht. Morgen moeten we de rivier oversteken zonder brug, en we weten dat deze zondvloed ons daar niets bij helpt.
Dag 5
De wekkers rinkelen om acht uur, want we moeten vroeg de rivier over. Met het opkomen van de zon begint de gletsjer sneller te smelten, waardoor de stroming aanzienlijk toeneemt. Dus terwijl de wandelaarster in de kamer naast de onze opstaat en ontbijt, blijven wij nog een uur liggen.
Wanneer we uiteindelijk uit bed kruipen vinden we de eettafel beladen met de overschotten van haar ontbijt, dankbaar dat ze onze armoede waardeert, en samen met de restjes van gisteren, verstopt onder mijn bed, hebben we genoeg voor drie volle magen. We vragen wel lunchpakketten voor onderweg, die kosten minder, en terwijl de huisbazin kookt, nemen wij tijd om ons klaar te maken. Ik stap onder de douche, donker want de stroom valt terug uit, Elias begint de rugzak ordelijk te vullen, en Seppe gaat afrekenen.
Vandaag wordt onze zwaarste dag, meer dan twintig kilometer, opnieuw enorm stijgen, maar eerst de rivier over. Die uitdaging schuiven we even voor ons uit, we vertrekken pas na tien uur, lang na de andere hikers, en we moeten nog een eind stroomopwaarts.
Het eerste uur verloopt vlot, weinig reliëf langs het snelstromende water, groengrijs door de kou en de mineralen die de gletsjer uit de berg schuurt. We wandelen voorbij koeien en daarna ook paarden, wild te grazen van het verse gras in de bijna boomloze vallei. De mannen van het dorp wachten aan de linkeroever met enkele hengsten, ze vragen aanzienlijke munten voor een overzetting.
Ik zwaai naar Christina en Pauline aan de overkant, zij beginnen reeds aan de klim. Aan onze oever staan drie Australische kerels zich uit te kleden, enkel onderbroeken, en de rest gaat in de rugzakken. Als zesbenig organisme stappen ze het ijzige water in, elkaar stabiliserend, op zoek naar een balans tussen snelheid en voorzichtigheid. Wij volgen hun route, goed voorbereid, dragen zwembroeken, en wadend van eilandje naar eilandje steken we de eerste stukken van de rivier over. Het ijskoude water stroomt tussen rotsblokken en droge strandjes, en na tien seconden verliezen we elk gevoel in onze voeten. Dat maakt het stappen moeilijk, want de keien van de rivierbedding bieden geen stabiele ondergrond. Ik ga eerst, en raak ongeschonden tot de laatste oversteek, waar de bulk van het gletsjerwater voorbijraast, met groter volume en meer kracht dan elders. De Australiërs geraakten min of meer veilig overgestoken, en nu staan ze klaar om mijn zaken en mezelf op te vangen. Ik gooi mijn heuptas over, daarna mijn gsm en schoenen. Toch verrast door het water word ik bijna omver geduwd, ik kan geen weerstand bieden maar spring snel vooruit, en door de kracht van de rivier steek ik haar diagonaal over. Adrenaline teilt in mijn vingers en houdt de kou op afstand.
Seppe volgt kort na mij, gooit zijn spullen over, onze rugtas vol eten en drank. Halverwege de rivier verliest hij zijn evenwicht en instinctief verlaagt hij zijn zwaartepunt om niet te vallen, maar brengt daarmee zijn lichaam in het water, dat hem meteen enkele meters stroomafwaarts sleurt. Daar trek ik hem snel overeind, en sla het water van zijn lichaam. Door de schok heeft hij nergens last van, en begint hij zich onbezorgd af te drogen.
Elias volgt als achterhoede, met onze grootste rugzak, zwaar door kledij, toiletzak en elektronica. Seppe de basketter staat klaar om te ontvangen, en na enkele oefenbewegingen suist de zware tas in een halfronde boog over het woest kolkende water. Te veel naar links en Seppe kan slechts nauwelijks vermeiden met rugzak en al in de rivier te vallen. Sterkst van ons drie slaagt Elias er maar net in de rivier over te steken zonder te verdwijnen. Ik sta met een been in het water, klaar om hem naar de veilige over te trekken, maar krijg hem niet te pakken. Ook hij steekt de rivier gedwongen diagonaal over.
Heelhuids knabbelen we op enkele komkommers, waarna we ons aankleden en klaarmaken om te klimmen. Want door de oversteek lopen we terug achter, de andere stappers zijn al onderweg naar boven. Het volgende uur praten we maar een keer, ongeveer halverwege, wanneer we ons omdraaien en de gletsjer zien. Pakken ijs massief als steen liggen tussen de bergen, en kruipen als tong tussen twee hoge pieken naar beneden. Helwit in het zonlicht smelt de gletsjer, een waterval springt over een klif aan de voet van de Tetnuldi.
Eerst steken we onze twee Duitse vriendinnen voorbij, niet veel later ook de Australiërs. We stappen omhoog als monsters, sneller dan de anderen, doorbijtend want de kuiten schreeuwen, maar na een uur met snelle hartslag en druipend van het zwaar arriveren we op 2715 meter, de Chkhunderi bergpas. Daar volgen we de bergkam nog honderd meter hoger, naar een lokaal hoogtepunt met verbluffend uitzicht op de gletsjer. De kleine rugzak wordt geplunderd, we lunchen in de zon, zitten op het gras en een Kaukasus herdershond, even wit als de pakken ijs, sluit zich bij ons aan. Een half uurtje pauze, in stilte met acht, en dan beginnen we gelijktijdig aan de afdaling.
Seppe met de lange benen zet het ritme, na een uur komen we bij een nieuwe gletsjerrivier, aan de andere kant van de bergpas. Deze volgen we tot het einde van de vallei, twee uur lang, maar het pad blijft nagenoeg op dezelfde hoogte, waardoor we de rivier na een tijd in een diep ravijn zien liggen, een kloof die het water door de loop van eeuwen uitsleet. Aan het eind van onze wandeldag komen we bij het hostel, dat nog eens vijfhonderd meter lager ligt. We slaan de lange kronkelweg vol haarspeldbochten over en stappen door een steile bergweide, soms neerzittend waardoor we over het gouden zomergras kunnen glijden.
Het dorpje heeft geen naam, er wonen zes mensen van een familie, vier generaties delen de woning, naast een minuscuul kerkje uit de negende eeuw. De overgrootvader verzamelt witte mineralen en doorschijnende kristallen uit de bergen, sorteert en herschikt ze op een klein, verhoogd terras. Gelijkvloers van het hotel is een stal zonder dieren, die wandelen vrijuit in de bergen, maar het hooi voor de winter door te komen ligt wel al klaar. Een verdieping hoger staat de eetzaal, uit de vijftiende eeuw, gevuld met historische objecten, gerelateerd aan landbouw en wijnproductie. Wij zitten daarboven, in nette kamers, recent gerenoveerd maar in klassiek karakter.
In het kerkje hangt een icoon uit de zesde eeuw, Maria met baby Jezus, en verbazingwekkend goed bewaard bewonderen we de fresco’s op het halfronde gewelf; een collectie heiligen, taferelen uit de evangelies en een schets van Jeruzalem. De ouderdom en integriteit geeft ons kippenvel.
Een uitgebreide avondmaal in de herberg, voor de eerste keer vlees sinds onze trektocht begon. We krijgen glaasjes chacha, zelf gebrouwen van geperste druiven na het maken van wijn, vaak tot een kracht die oploopt tot zeventig procent. Als digestief na het afpolijsten van de schalen groenten, deegwaren en kaas.
We vallen als blokken in een diepe slaap, het ruisen van de rivier door het raam; een suizend geluid dat continu aanhoudt.
Dag 6
Door warmte, onhandige ligging of eenvoudigweg domme pech ontwaak ik na Elias’s geklop op de deur met een bloedneus. Ik buk uit het bed over de houten vloer om de lakens te sparen, en probeer de druppels op te vangen met mijn arm. Seppe komt binnen en begrijpt de situatie na een seconde verwarring. Hij roept Bloedneus, papier, door de gang, en meteen begint Elias te loeien als de sirene van een ambulance. In een oogwenk keert hij terug van zijn zoektocht met een rol toiletpapier, en we lachen alle drie luid om zijn komisch optreden.
Mijn dokters verkennen het ontbijt terwijl ik mijn handen was, waarna ik me ook aan tafel voeg. We eten onze buikjes rond en drinken veel thee. De maan staat aan een staalblauwe hemel, nauwelijks een wolkje te zien, en we bereiden ons voor op de laatste dag wandelen. Elias en Seppe ruimen hun spullen op terwijl ik buiten wacht. De overgrootvader toont woordeloos de pronkstukken uit zijn collectie bergkristallen.
Wederom beginnen we pas om tien uur te stappen, een kort stuk langs beschaving, aan de oever van de rivier, hoewel, ook hier lopen koeien over straat. We moeten minder ver, maar initieel erg steil omhoog, wat na de afgelopen dagen erg moeizaam verloopt. Gelukkig wandelen we meestal tussen bomen, maar daartussen passeren we vele open plekken, en dan perst de zon elk druppeltje water uit ons lijf.
Uiteindelijk komen we op niveau, de laatste kilometers richting Ushguli, die in grote mate binnen erg milde hellingen lopen. De kabbelende bergriviertjes dienen om onze flessen en drinkbussen bij te vullen, wat ons er niet van weerhoudt een verzameling bekende wandelaars voorbij te steken.
Ushguli ligt op een samenloop van twee berg valleien, de linker loopt nog acht kilometer verder, tot de enorme gletsjer van de Sjchara, maar rechts valt door een bocht niet te zien wat achter de frisgroene weiden en scherpe bergpieken volgt. Het oord bestaat uit vier dorpskernen, allemaal gevuld met identieke, middeleeuwse torens. Ze zijn hier in betere staat dan elders; loodrechte blokken, zo’n twintig meter hoog, beladen met leistenen daken.
We klimmen er tot een lokaal hoogtepunt, van waar we de hele omgeving prachtig kunnen waarnemen; het laatste loodje van onze vier dagen, de sneeuw overdekte bergtoppen als tanden in de onderkaak van een duivelse grijns, nabij donkere paarden op de Zwitserse grastapijten. De musketiers zoeken een biertent, en ergens om cash te bemachtigen voor de rit terug naar Mestia, en ik bezoek het pittoreske Lamaria kerkje, op een heuvel in het kruispunt van de twee dalen.
Het gebouw is ouder dan geschreven geschiedenis, maar op basis van stijl gedateerd rond de negende eeuw. Een lage kooromgang staat rond de zuidelijke en westelijke gevels van een met kaarslicht gevulde hal, niet groter dan een kappel. Op de gewelven herken ik sporen van oude schilderingen, volgens de eeuwenoude priester, in zwart gewaad en met een lange, witte baard, stammen ze uit de dertiende eeuw.
We vinden geen cash, Elias en Seppe wel bier te betalen met de kaart, maar niemand kan ons geld uit de kassa geven, in ruil voor een hogere rekening met de bankkaart. De bestuurder zegt Geen probleem, er zijn pinautomaten in Mestia, betaal me daar. Natuurlijk voor een waanzinnige prijs, want alle chauffeurs zitten in een maffia-achtig complot om de optieloze toeristen leeg te oogsten. Gelukkig zit ik onderweg naast twee mooie meisjes uit Nederland, zodat ik wat kan praten over het leven. Ook zien we de Ushba, met haar twee scherpe pieken, onmogelijk rechtop boven de Kaukasus, onbevlekt door wolken.
In Mestia nemen we een lange pauze. Douchen op de kamer, een uurtje plat liggen. We gaan voor de laatste keer naar buiten, aftersun voor Seppe, en eerlijk gezegd kan ik die ook wel gebruiken. Daarna een burgertent met goede naam, uitgebaat door broer en zus. Drie enorme burgers, verse producten, onderbreken ons kaartspel, en we kopen zoute chips, want de tent heet Just Burgers, en serveert naar haar naam geen bijgerechten.
We gaan om inkopen in de Spar, want de marshrutka naar Kutaisi vertrekt morgen om acht uur, maar we vinden enkel wat koeken ter ontbijt. Kopen ook drie pintjes om de avond af te sluiten, zitten er even mee in het stadspark; stad genoemd hoewel hier nog geen tweeduizend mensen wonen. We houden onze drank in de winkeltas want tientallen kinderen spelen hier, en houden ze ongeopend voor in het hotel. Daar zet ik me een uurtje op het dakterras om postkaarten te schrijven, waarna we alle drie op tijd in slaap vallen.
Dag 7
Voor verandering op tijd uit bed, want er vertrekt dagelijks maar een rit naar Kutaisi, en we kunnen niet veroorloven die te missen. Alles gisteravond al ingepakt, dus staan we op tijd aan de hoofdstraat. Bijna vijf uit onderweg, kort na vertrek zien we even de prachtige Ushba voor een staalblauwe hemel, daarna is het soezen, af en toe opkijken door het raam, voorbij het laagstaande stuwmeer van Dzjvari en het kleine centrum van Zugdidi.
De Marshrutka stopt aan het busstation van Kutaisi, te voet nog een uur naar het historisch centrum, wat we snel verwerpen als optie, en een coole grootvader in geductapete auto rijdt ons richting House 1899. Nog te vroeg voor in te checken, wel reeds honger, dus met handgebaren, veel herhalingen, en universele woorden maken we een plan. Eerst de lunch, waarvoor hij ons neerzet voor Eldepo. Traditioneel brood gevuld met bonen, lobiani, en tien khinkalis; deegzakjes gekookt in water, vol kruidig gehakt. Daarna wacht onze overgrootvader met zonnebril op de stoep terwijl we inchecken, onze bagage achterlaten, en beslissen wat te doen.
Kutiasi ligt op de grens van heuvelland, de Rioni schuurt tegen de laatste verhoging aan en krult om het centrum. Een half uur rijden door dat glooiend landschap brengt het oude wagentje ons bij twee middeleeuwse kloosters. Het eerste, Gelati klooster, bevindt zich in een staat van grondige restauratie, bijgestaan door Unesco en Europese experts. Stellingen vullen het centrale gebouw van de kerk, maar door de stalen latten kaders zien we heilige voeten en gezichten in hun oorspronkelijke trots, klaar om verzorgd te worden. Groene tegels liggen over de kegelvormige daken van de klokkentorens. Het laatste gebouw voor de klif begint, is een stenen doos, zware balken en terracotta tegels houden de zon buiten. Drie prehistorische koppen gaan gekleed in traditionele gewaden, zwart en bordeaux. Twee dragen gitaarachtige instrumenten, de derde een kleine blokfluit. Een half uur lang luisteren we met kippenvel naar erfgoed dat voor eeuwen generatie op generatie werd doorgegeven, zang en noten vanuit een eigen cultuur.
Motsameta klooster is kleiner, ligt op landtong langs drie kanten omgeven door kliffen, met beneden een kabbelend stroompje. De chauffeur duwt enkele munten in de hand van de deurwachter, en in het geniep mogen we tot voor de poort rijden. Iemand prevelt een Georgische mis door een dikke baard, het kleine kerkje staat midden in de zon, naast een waterput waar ik een fris glas helder water uit bemachtig.
Terug in het centrum en op aanraden van Noa, uit Zugdidi, enkele dagen geleden, vertrekken we richting de Groene Bazaar. Deze ligt verborgen achter een ring van winkeltjes, elektronica en plastic rommel, maar door smalle, donkere, overdekte gangetjes tussen de verkopers komen we in het hart van de markt, een enorme overdekte hal, ze heeft iets weg van een vliegtuighangasr uit de Tweede Wereldoorlog, waar en hondertal mensen hun waren uitstallen. Hier in het midden verzamelen zich hoofdzakelijk de beenhouwers, bijna allemaal dames, en in de overdekte hallen van naakt beton en verroest staal daarrond vinden we alles dat onze maag maar kan wensen. We kopen verse broden, plat maar toch luchtig, zoute kaas en gepekelde bloesems voor daarbij. Strengen noten gedrenkt in verharde gelei als dessert, een frisdrank flesje gevuld met huisgemaakte wijn ter degustatie. Natuurlijk ligt de markt vol vers fruit, stapels kruiden, koffie en thee, ook peulvruchten, sappig fruit en mysterieuze drankjes.
Een krakende kabelbaan uit de tijd van de Sovjets brengt ons tot die heuvel die het noorden van Kutaisi raakt. We zweven boven de rivier en arriveren in een miniatuur pretpark, net plagiaat uit Tbilisi. Onze munten rinkelen en we stappen in het roestige reuzenrad, niet op schaal en dus die naam onwaardig. Toch krijgen we een mooi uitzicht over de stad bij de laaghangende zon.
Twintig minuten langs de hoogtelijnen van deze hoogtelijnen legen we onze tas, voor de gevel van de Bagrationi Kathedraal. Alles smaakt heerlijk, voor een habbekrats en wisselgeld. De zon zakt achter de horizon en met volle buiken bezoeken we de tempel. De grote schaal brengt ons onder de indruk, dat middeleeuws Georgië zulke prestaties in zich had. Wederom de vertrouwde stijl van eenvoudige vormen, zacht goudgeel van de natuursteen, patronen van bijna keltische knopen rond de bogen en ramen, en een kegel op het dak. Binnen blijft de schaal even groots, vier enorme pijlers dragen het leeuwendeel van de gewelven, waardoor de ruimte open en luchtig blijft. Geen schilderingen en weinig decoratie, enkel Jezus op de centrale koepel, en tientallen vergulde iconen naast het altaar en de kaarsen. Door de eeuwen raakte een deel van het voorportaal in verval en dat werd recent in strakke lijn met roestvrij staal verholpen. Een discussiepunt op vele tafels, en het verklaart waarom de kathedraal haar erfgoedstatus verloor.
Moe door nogmaals een volle dag keren we terug naar huis, voorbij de Colchis fontijn, vergulde dieren rond een dubbel span ridderlijke paarden. We douchen alle drie, en klaar om te gaan slapen klopt er iemand op de deur. We krijgen drie glazen huisgemaakte wijn, de kleur van honing, fris en heerlijk.
Dag 8
Elk uur op het uur een Marshrutka naar Tbilisi, en we leven vandaag zonder haast. Pas om tien uur begint onze rit naar de hoofdstad, waar we na drie uur rijden halfwakker aankomen. De minibus stopt een heel eind voor het centrum, maar dat deert niet want we hebben elders plannen.
Op een klein uur stappen van het station ligt de Tbilisi zee, een stuwmeer aangelegd door de Sovjets in 1953, ter bevoorrading van water voor de stad. Na een korte klim over losliggende stenen en geurige grassen komen we bij haar oevers. Want het meer ligt in een kom van heuvels, daarom moeten we een eindje omhoog.
We chillen een halve dag aan het frisse water, waar we af en toe in springen om de hitte te bestrijden, beurtelings wisselend met een half uur in de zon. We spelen onze eigen muziek, bestellen de laatste drankjes uit het gesloten café dat bezig is met de grote opkuis nu de zomer op zijn einde loopt. Mensen van alle leeftijden strijken neer op het kiezelstrand, sommigen huren een plank of bootje, spelen met een bal of lezen een boek. Wij doen niets en ontspannen.
We dalen terug af naar het busstation, nogmaals drie uur onderweg, ditmaal naar het noorden, terug de bergen, maar andere. Het is donker wanneer we aankomen in Kazbegi, op twaalf kilometer van de Russische grens. We krijgen een nette kamer op de bovenverdieping van een Georgisch gezin, gepaard met een flesje wijn, wederom in een fles die ooit Fanta of Cola bevatte. We schenken enkele glazen vol en spelen kaart tot elf uur.
Dag 9
Na opstaan kruipen we terug in bed, want door het verandaraam zien we niets; een dikke mist hangt tussen de bergen, en berooft ons van onze bestaansreden. Een half uur later besluiten we desondanks deze dag een kans te geven, het bestaan te riskeren, en in wandelkledij vertrekken we richting de rivier. Onderweg langs de bakker; hij zit zonder kaas, dus kopen we sober maar vers brood, dat we aanvullen met beleg uit de Spar.
Over de zilveren stroom van de Terek begint de voet van de Kazbek, een bijna vijfduizend meter hoge vulkaan, en haar teen steunt na de eerste vijfhonderd meter een pittoresk kerkje. Oorspronkelijk van plan om tot de gletsjer te wandelen, stellen we ons plan wat bij door het slechte weer. De klim naar het Gergeti kerkje volstaat.
Daar krijgen we geen spijt van. Het pad loopt met stukken bijna vijfenveertig graden omhoog, en dan blijft Pad een groot woord. Onze weg bestaat veelal uit losliggende stenen die graag verschuiven en daarbij ons meenemen. Halverwege passeren we een half ingestorte toren, die ooit deze route bewaakte. We lopen langs de wand van een steile kloof, tientallen meters lager stroomt een razend riviertje. Onderweg raken we doorweekt door het water in de lucht, de dikke mist zet zich in ons haar en bevochtigt onze kledij. Eenmaal boven zien we nauwelijks twee meter voor ons.
We zitten op de muur rond de Gergeti Kerk, uit te blazen met snelle hartslag van de beklimming. Daar voor vijftien minuten, mogelijk langer, en zodra terug op adem wandelen we eens rond het gebouw. Hoopvol kijken we op, Kazbegi in de vallei toont zich in al de kleuren van haar golfplaten daken. De mist veranderde in wolkendek en begint te migreren. Wind steekt op en duwt het vocht omhoog en tussen de bergen uit. Met wat geduld tonen de kale bergpieken achter het dorpje zich, steeds tussen de laatste resten van wolkenflarden, maar daardoor alleen maar meer magisch. De bergrug is scherp gekarteld als een versplinterd bot of een botte zaag, grijze rotsen die ‘s winters dikke pakken ijs vangen.
De Kazbek aan onze zijde van de vallei blijft onzichtbaar, daar blijft de mist constant, maar een nieuw tafereel vult onze ogen. Door de aankomst van de zon stijgen honderden roofvogels op vanuit de bossen in het dal. Ze cirkelen in enorme groepen over dezelfde warme luchtstromen, en vormen zwarte wolken, net als scholen sardientjes, maar dan zelf op zoek naar kleine prooidieren. Ze hangen voor de zon, bewegen als geheel tussen de gekartelde bergen en onze kerk. Daar gaan we kort naar binnen, onder haar kale gewelven. We branden een kleine kaars en wandelen nog een eind verder de berg op, voor een nieuw zicht op het landschap.
Onze terugkeer naar het hostel verloopt met anderhalf uur pauze. Initieel gooien we kiezels naar het stroompje waar we daarnet langs passeerden, in de hoop een plons te maken. Daarna gooien we al onze spullen op een hoop langs haar oever, en we beginnen de grootste rotsblokken rond ons te verzamelen. Het ijskoude water splitst zich in twee; een grote stroom en een kleine. In de spanne van anderhalf uur stapelen we rotsblokken van twintig en dertig kilo in de grotere arm, daarna aangevuld met kleiner gruis en stukken van planten. Na afloop zijn onze handen rood van de kou, maar we slagen in ons project. Achter onze dam ligt een meertje van een halve meter diep, en massa’s water gutsen door de smalle loop van het kleinere stroompje.
In Kazbegi bestellen we drie gerechten; een stoofpot van lamsvlees, gebakken kip met aardappels en daarbij een heerlijke Khachapuri, brood met gesmolten kaas uit de oven. We delen alles, drie frisse pinten ook op tafel, en kijken naar de Gergeti Kerk ver boven ons. Kort langs het hostel voor onze bagage, en we keren terug naar daar waar we gisteren uit de Marshrutka stapten.
Onze rit van drie uur wordt bijna verdubbeld, heel Tbilisi staat muurvast in eindeloze files, en onze chauffeur weet geen raad. Bijna bewegingsloos aanschuiven, zijstraten uitproberen, gefaald terugkeren, opnieuw proberen. Twee uur vertraagd stappen we over het asfalt, tussen de wagens die toch niet bewegen, op zoek naar de metro.
We zijn terug thuis in Fabrika, bruisend centrum van jeugdig leven. Onze kamer, zooi op de bedden, snel gedoucht en onze twee andere valiezen uit hun lockers. Voor het eerst in een week frisse kledij. In de gemeenschappelijke ruimte, tussen de lederen sofas die uit elkaar vallen, jazz en het wereldwijd publiek vind ik twee Britten. We delen verhalen, voornamelijk over Georgië, maar ook over cinema en onze thuislanden. Na genoeg pintjes en shotjes chacha voor iedereen raken mijn batterijen uiteindelijk leeg. Kort na middernacht kruip ik onder de lakens, mijn vrienden willen nog in stap, maar voor ik het weet val ik in een diepe slaap.
Dag 10
Mijn dag begint pas na twaalf uur, en hetzelfde gaat voor Seppe. Elias vertelt over trainen in een parkje met vier lokale agenten, maar daar hebben we weinig oor voor zolang onze magen knorren. Het douchen slaan we over want we zijn van plan de waterbronnen te bezoeken. Nog voor het einde van de middag stappen we uit de metro aan de rand van het oude centrum.
We zoeken The Old City Wall, een prestigieus restaurant gelegen in de middeleeuwse ruïnes van, wat verbazingwekkend, de oude stadsmuur. We krijgen vier massieve stoelen rond een onverzettelijke tafel onder een historisch gewelf, bekleed met museumwaardige objecten. Omdat Elias zijn paspoort niet bij heeft kunnen we morgen Armenië niet bezoeken, wat budget vrijmaakt voor vandaag. We bestellen een fles Georgische wijn en drie klassieke gerechten. Ik kies een stoofpot van lamsvlees met veel groenten, Elias krijgt eerst een frisse salade van de keuken omdat zijn gebraden varkensvlees wat op zich laat wachten, en Seppe geniet van kip in walnotensaus. Dat feestmaal heerlijk geaccentueerd door de droge amberwijn.
Dwars door de kronkelende lijnen van Tbilisi, nauwe steegjes van oud en nieuw door elkaar, overal open balkons en katten op straat. Ik buig de route langs twee vintage kledingwinkels, op zoek naar een coole souvenir, maar stap telkens buiten zonder buit. We bereiken ons werkelijk doel van de zwavelbaden, volgens de legende zijn ze de ontstaansreden van de stad. Van deur tot deur om ons te informeren, de chiquere etablissementen hebben enkel nog hun duurste kamers beschikbaar, die we links laten liggen voor een volkser alternatief. Dan moeten we even wachten, we reserveren voor vijf uur, binnen vijftig minuten.
De tientallen koepels waaronder het hete water borrelt liggen naast de Sololaki heuvel, waar het half verwoeste Narikala Fort staat. We denken de kabelbaan te gebruiken om boven te geraken en er eens door te wandelen, maar een erg lange wachtrij confronteert ons, dus we keren terug naar de levendige straatjes, overgroeid mijn wijnranken, en bestellen drie cocktails. Die liggen zwaar op de maag in combinatie met heerlijke desserts, en we spelen kaart tot de tijd dringt.
Het tongewelf van de ruimte is eenvoudig maar mooi versierd met mozaïeken. Links van de ingang bevindt zich een compacte sauna achter een glazen deur, rechts een stenen ligbed. Voor ons een klein bassin vol ijskoud water, in de andere hoek een groter bad, waar continu heet water in stroomt. De ruimte stinkt naar zwavel, maar die geur verliezen we snel door gewenning. We zetten ons met drie in het vijftig graden warme water; een uitdagende prestatie. Elk klein wondje brandt en pikt voor een minuut, daarna volgt volmaakte ontspanning. We wisselen met het kille water, afkoeling en een versnelde hartslag. Een pot thee wordt gebracht, kruidig met schijfjes citroen. De sauna is te heet, zonder twee handdoeken om op te gaan zitten, verbranden de houten latten je voeten en zitvlak. Ik hou het er een handvol minuten uit en plons dan dankbaar in het frisse bad. Lichthoofdig door de temperatuurverschillen. Best van al is de kisa, een Georgische schrobbing, waarbij je als kindje door een stoere Tbilisiaan gewassen wordt. Eerst met washandje ter reiniging, daarna een zalige schuurspons die alle dode huid wegschraapt. Hij vult een emmer met sop en bedekt je onder een wolk zeepschuim. Vult een emmer met heet water, daarna let koud water, en gooit beide over je heen om het wasmiddel weg te spoelen. Na een uur zijn we mak als lammetjes.
Dan toch naar boven, met ons drie in het eitje van de kabelbaan, honderd meter stijgen over de Kura. Tbilisi ziet er prachtig uit bij de laaghangende zon, de gouden koepel van de Sameba Kathedraal in de verte licht op als een fakkel en wij zoeken de ingang van het fort. Een kronkelend weggetje langs de klifwand leidt tot een verbrokkeld stuk van de omwalling, waar we over kruipen om binnen te raken. We wandelen een eind over de muur, van toren naar toren met Tbilisi onder ons. Narikala is grotendeels vervallen, maar een gloednieuw kerkje staat op de binnenplaats, en ik kan het niet laten er even binnen te kijken. Ik brand een kaars onder de pastelkleuren van de fresco’s.
We klimmen naar het hoogste stuk van het fort, dat als natuurlijke uitbreiding op de smalle Sololaki ligt. Vanop het hoogste punt neem ik een foto van de kerels met de zonsondergang op de achtergrond, maar iemand anders trekt mijn oog. Terwijl mijn vrienden de ruïnes verder verkennen, talm ik met mijn achtervolging. In de plaats daarvan sluit ik me aan bij de Hongaarse acrobate Sara. Ze heeft duistere ogen en lacht hartelijk met mijn flauwe humor. We klimmen samen tot het hoogste uitkijkpunt, en ben dankbaar wanneer Elias en Seppe slecht hun ogen rollen, maar mij verder ongestoord laten.
Ze is hier met een groep studenten, waar ze zich uiteindelijk bij moet aansluiten. Misschien ga ik binnenkort wel naar Budapest; voorlopig eerst de Compagnons opzoeken. Verder langs de rug van de heuvel staat Kartlis Deda, de Moeder van Georgië, en daar zien we elkaar terug. De twintig meter hoge dame van aluminium draagt een enorm zwaard voor ongure bezoekers, maar verzoent zich met sympathiekere zielen dankzij de wijnkom in haar andere hand. Een kleine markt verlicht het wandelpad, en Seppe koopt een ring met leeuwenkop als aandenken voor deze trip.
We dalen af naar de duistere steegjes van Tbilisi, verlicht door schaarse lantaarns en talrijke kaarsen. We delen de weg met jonge mensen in zwart spinrag, veel make-up en leder. De vrouwen dragen hun krullend haar vaak los en hun kleding graag strak, naast studenten met sikjes, sjofele gewaden en nieuwsgierige ogen. Op zoek naar Nikolozi, op het einde van een onverlicht straatje, waar een tiental treden afdalen tot halverwege ondergronds, bewaakt door drie katers. Een groep Hollanders vult het souterrain, en de oude Nikolozi heeft moeite ons af te wijzen. Gastvrijheid vult zijn hart en hij ziet drie hongerige studenten. Maar zijn echtgenote en dochter in de keuken hebben hun handen reeds vol, dus we krijgen de opdracht over veertig minuten terug te keren. Twee straten verder bestellen we drie pintjes tussen bovenbeschreven jeugd, en onze boek kaarten komt boven tot de klok juist staat.
We zetten ons aan een tafel naast de trap naar buiten. Nikolozi in zijn rode trui spreekt buiten Georgisch en Russisch enkel een woordje Duits, dus Elias haalt na zijn bijlessen afgelopen semester zijn beste vocabulair boven. Uiteindelijk blijven de vragen eenvoudig. Witte of rode wijn? Vlees of geen vlees? Zout? En na onze antwoorden beginnen de plateaus te arriveren. De tafel loopt over met heerlijke schaaltjes, we scheppen bij tot het brood op raakt en de borden terug proper zijn. Een piepkleine rekening volgt en we geven een grote tip.
We kunnen niet naar Armenië dus ik boek drie plaatsen op een toer naar Kakheti, het oosten van Georgië, waar men achtduizend jaar geleden de wijn uitvond.
Dag 11
Stil sluipen over de linoleumvloer met de rugzakken die we gisteren inpakten. We laten ze achter bij de balie en stappen op de metro. Onze planners vragen om half negen op de afgesproken locatie te arriveren, maar we geraken er pas een kwartier later. Gelukkig nog altijd ruim op tijd, dus kopen we khachapuri en lobiani voor onderweg. Elle met de krullebol staat in voor communicatie en wijst ons de juiste weg. We zitten met zestien in een busje, Shoti met de korte bros speelt vandaag onze gids en stelt zich voor.
Hij vertelt over de geschiedenis en cultuur van zijn land tot we pauzeren voor ontbijt, een bakkerij langs de weg, voor chauffeurs en toeristen. In een open oven in de grond bakt men brood, door lange slierten deeg tegen de ovenwand te kleven tot ze goed doorbakken zijn. Achter deze warme bijbouw ontplooit zich een compacte tuin, tot de nok gevuld met vruchtdragende planten. Voornamelijk druiven op tientallen rijen, en we krijgen een glas huisgemaakte wijn. Daarbij ook het verse brood en wat kaas van de staldieren. Ik pluk een sappige vijg en speel met de twee honden van het domein.
Een uur later stappen we uit voor de deuren van het Bodbe Klooster; erg heilig voor de Georgiërs want hier ligt de heilige Sint Nino, zij die in de vierde eeuw het land bekeerde tot Christendom. De bijna even oude basiliek werd meermaals gerenoveerd, haar fresco’s overschilderd met Russische iconografie in opdracht van de tsaren, maar dat speelt niet in het nadeel van de idyllische locatie. Ernaast een nieuw kerkgebouw, op de rand van het plateau, voor ons zien we de vlakte van Kakheti, zo’n zestig kilometer als een spiegel tot de Kaukasus begint.
We lunchen in Sighnaghi, waar de vroegmoderne schilder Pirosmani ooit een bloedmooie sopraan poogde te schaken door middel van een miljoen rode rozen. Na een enkele kust verdween ze voorbij de horizon met een Russische generaal, maar zijn verhaal gaf Sighnaghi wel haar eeuwige bijnaam; de stad van de liefde. Ze ligt tevens op de rand van dat hoogplateau, omringd door oude Ottomaanse muren, ongeveer vier kilometer, met om de honderd een toren vol kantelen. We krijgen er een heerlijke lunch, aan een gedeelde tafel voor zestien mensen. Niet alleen eten we onze borden leeg, ook de liter witte en halve liter rode wijn verdwijnen snel. Onze reisgenoten presteren minder indrukwekkend, dus naarmate de maaltijd vordert, verschuiven meerdere karaffen wijn in onze richting, en zodra we afrekenen staat er een vijftal aan ons eind van de tafel. We toosten er op goede gezondheid en mooie reizen door te drinken uit de hoorn van een vertrappelende os.
De rit zet zich verder, ik slaap tot we opnieuw halt houden. We staken de steppe over, nu aan de voet van de bergen, waar een kilometer lange tunnel begint. De wanden bestaan uit netjes gestapelde wijnflessen die ooit voor hoge sommen zullen verdwijnen. Voorlopig houden wij vrede met enkele dekens tegen de koude lucht in het hart van de heuvel en we krijgen enkele glaasjes met uiteenliggende smaken om te ontdekken wat Georgische wijn betekent. Shoti legt ons uit hoe men deze drank maakt. In enorme aardewerken kruiken, soms tot meer dan duizend liter, brengt met de door voeten vertrapte druiven tot gisten. Klei geeft smaak, en een vacuüm zorgt dat alle suiker wordt omgezet in alcohol. Geen zoete wijnen, altijd complexe smaken.str
Bij de volgende wijnboer merk ik nauwelijks de enorme apparaten, stalen vaten en professionele apparatuur die dient tot het maken van industriële hoeveelheden exporteerbare wijn, want drie kittens wandelen rond het erf en ik slaag erin een van de kleine baasjes te stelen, een de hele rondleiding lang bij me te dragen. We krijgen nogmaals vier soorten wijn om te proeven, maar mijn gedachten blijven bij de kleine katers, die spinnen en ronken op mijn schoot, en soms op mijn schouders kruipen.
We arriveren ietwat te laat in Tbilisi maar we hebben geen haast. Ik chat onderweg met Elle, vraag daarna aan Shoti wat te doen met onze laatste avond. Met de metro tot het levendigste deel van de stad, daar naar een bier- en snackbar met verschillende dranken van het vat. We bestellen alle drie een glas en spelen met onze kaarten terwijl we wachten op het gebraden vlees, mijn kebab van kip en een bord vol khinkali.
Nacht 11
Rond middernacht wederom op de metro, waar we onverwacht het pad van Christina en Pauline kruisen. Ze wandelen een eind richting Fabrika, praten over de bergen, Mestia, Ushguli, en de plaatsen die we sindsdien bezochten. Maar ze moeten elders heen, dus we beladen ons in het hostel met zware rugzakken en wachten op de taxi. Het is een uur ‘s nachts en we vliegen pas over vier uur.
Na de controle lig ik zo lang mogelijk met gesloten ogen over drie stoelen ergens in de luchthaven. Piano speelt door mijn hoofd en met momenten slaag ik erin weg te dommelen. Wonderbaarlijk slaat de klok uiteindelijk twintig voor vijf en we stappen op een Airbus richting Athene. Ik slaap de korte vlucht bijna zonder onderbreking, alleen wanneer we boven verduisterd Istanbul vliegen ontwaak ik toevallig. Ik neem een foto van die enorme stad, ik herken haar van bovenaf, en slaap nog even verder. De layover duurt niet lang, we zitten voor een uurtje op de luchthaven van Athene en stijgen al terug op. Ditmaal vier uur onderweg, en met goed geluk slaap ik weer even. Daarnaast luister ik continu muziek, en de laatste duizend kilometer voor we landen schrijf ik aan mijn verslag.
Dag 12
We landen in Madrid, het is half twaalf. Onze bagage moest in het ruim want de cabine zat meer dan vol, dus we gaan langs de lopende band en ik rij even mee om onze rugtassen stroomafwaarts te bemachtigen. Michiel en Emma landden kort voor ons en drinken geen koffie in de Farine aan de uitgang, want alles kost er stukken van mensen. We zijn blij elkaar te zien en delen omhelzingen uit. Dan is het vechten met het openbaar vervoer, want we moeten bijbetalen om uit de luchthaven te mogen met de metro, en krijgen geen korting als studenten. We leggen ons neer bij de prijs, maar moeten drie keer overstappen voor we in de wijk Lavapiés uitstappen, op vier minuten van ons appartement.. Dat overstappen gaat niet altijd eenvoudig, want we spreken bar weinig Spaans, en de Madrilenen weigeren te erkennen dat Engels de internationale voertaal is.
Een kwartier duimen draaien rond de inkom van ons appartement, want de eigenaar is nergens te bespeuren en wanneer hij de poetsvrouw belt, neemt ze niet op. Na een tijdje komt ze van de trap, dus we slagen erin onze bagage veilig achter te laten en we krijgen twee sleutels. Natuurlijk wat te vroeg, dus de dame gaat nu kuisen. We zijn over drie uur terug welkom.
Lavapiés ligt in het noorden van centraal Madrid, niet ver van de eerste ringweg. We wandelen naar het zuiden, op zoek naar het hart van de stad, en ik neem hier meer foto’s van de gevels dan in het prachtige Parijs of het wonderlijke Wenen. Madrid volgt schijnbaar de lijn van één meesterarchitect, daarna speels bewerkt en geherinterpreteerd. De meeste herenhuizen volgen namelijk hetzelfde patroon: een pastelgekleurde vlakte, gevuld met rooster van tientallen balkons. Daar zijn de gietijzeren balustrades steevast gitzwart, en uitgewerkt in mooie patronen. Frequent zijn de balkons gekapseld in glas, en zo herwerkt tot minuscule verandas. Over dit fundament tekende onbekende artiesten overal mooie prenten van bloemen, dagdagelijkse taferelen, of vrij vloeiende vormen in eindeloze kleuren.
Ik ga op zoek naar een van de bekende Mercado’s, de overdekte markten, tientallen barretjes en kraampjes onder een uitgestrekt en gedeeld gewelf. Echter te laat en de gewoonlijk zo levendige ruimte is verlaten. We passeren een gevel overschilderd met honderden zonnebloemen en bereiken de Plaza Mayor. Hier werd een gigantische rechthoek uit de chaotische straten van Madrid geknipt. Een arcade van Bogen en pilaren in grijze natuursteen dragen een warmrode gevel, gevuld met honderdmaal hetzelfde raam. Grote poorten onderbreken op willekeurige plaatsen het patroon, waar straten aansluiten op het plein. De langere zijden van het plein tonen in het midden twee Herrerriaanse torens; vierkante basis, met snel verscherpend puntdak. Fresco’s van zachte, in elkaar versmeltende en overlopende tinten vullen de ruimte tussen de twee torens aan de noordzijde. Ooit de hoofdbakkerij van de stad, vandaag is het een infopunt voor toeristen.
De portiek huist tientallen eethuizen en dure restaurants, want ons verjaagt en op goed geluk volgen we Emma wanneer ze een van de grote poorten uitkiest. Meer prachtige gevels, vaak de pastellen basis vervangen door veelkleurig tegelwerk. We zoeken lunch en vinden het Museo del Jamón, grote Art Deco vitrines, waarachter honderden Ibericohammen in rode, groene en blauwe jasjes hangen. Binnen bruist van het leven, lange lemmeten schillen dunne plakjes vlees en achter glas ligt gebak van chocolade en vers fruit. Liever een tafeltje buiten, dan kunnen we de mensen zien passeren, en het zalige weer rond ons voelen. We krijgen een bord vol ham, twee schalen paella, verse calamares en een kom kroketjes met dezelfde heerlijke ham erin.
De dag voert ons verder langs meer mooie gevels, op pad naar de grootste trekpleisters. Almudena is een symbiose tussen barok aan de buitenzijde, statig lichtgeel en -blauw, in contrast met gotische zuilen aan de binnenzijde. Glas in lood kleurt de grijze natuursteen, en de houten plafonds werden beschilderd met psychedelische patronen van miljoenen kleuren, gekaderd in gouden lijnen. Tegenover dit godshuis staat de koningswoning. Een neoclassicistisch paleis in dezelfde zachte tinten, groter dan dat van Versailles. Het gebouw is bijna volmaakt symmetrisch, enorme zuilen, kantelen en voorbeeldige samenhang door repetitie.
Door de tuinen van Sabatini achter het paleis, fonteinen en volmaakt gesnoeide heggen. Don Quichote en Sancho Panza rijden bewegingsloos op hun knollen, bronzen beelden, meer dan levensgroot. Achter hen zit in wit marmer aan de voet van een torenhoog monument hun levensgever; de betoverend geniale Cervantes. Onze weg loopt een twintigtal meter hoger, op een kleine verhoging naast het paleis. Daarop zicht en tevens Almudena en kleinere torens in de verte. Voornamelijk het enorme Casa de Campo park strekt zich uit de horizon; een groene massa groter dan Central Park. Een meer dan tweeduizend jaar oude tempel uit de Nijlvlakte staat op deze verhoging, gewijd tot de Egyptische god Isis, en gedoneerd aan het begin van de jaren ‘80. De Spaanse staat hielp Egypte haar erfgoed beschermen en verhuizen, weg van een stuwmeer.
Op de kamer met onze winkelzakken; verse groenten, genoeg pintjes voor een avond met vijf, gehakt en pasta. We spelen estafette tussen het douchen door, iedereen snijdt beurtelings een groente. De maaltijd smaakt, de was hangen we over het balkon, kleren vuil na twee weken in Georgië. Daarna spelen mijn vier vrienden met de kaarten terwijl ik schrijf. Na een uurtje neem ik pauze, de klok staat op tien, ik wandel nog een uur door Madrid. Bewonder de stad zonder licht, of een nieuw licht, dat van de barretjes en glanzende ogen. Leven spoelt door de straten, ik observeer.
Dag 13
Ik sta op om half negen, niets beweegt. Ik neem een half uur om te schrijven en dan ontwaken Emma en Michiel. Zij bakken spek met eieren en ik typ verder. We laten Elias en Seppe ronken, na de nacht van gisteren hebben ze het zeker verdiend. Het Prado staat op onze planning, en we passeren de Mercado Anton Martin op de weg daarnaar. Madrid moet nog ontwaken, de straten veelal leeg en ook de markt niet meer dan half gevuld. Schorten met lange messen fileren de verse vis, maar ik verkies croissants en wat gebak als ontbijt.
Een korte rij voor het Prado, na een kwartier staan we tussen haar schilderijen, een schijnbaar onbegrensde lijst erfgoed. Veel namen uit de lage landen, die doorheen de renaissance en de daaropvolgende eeuw vaak voor het Spaanse hof schilderden. Belangrijkst zijn de Zwarte Werken van Goya, geschilderd tijdens de deprimerende laatste jaren van zijn leven, wanneer Spanje onder Frans beleg vertoefde. Kippenvel bij de beeltenis van Saturnus die met waanzin in de ogen zijn zoon verscheurt en verorbert. Een andere zaal toont de Tuin der Lusten van Bosch, vol piepkleine wezens uit een verstoorde verbeelding. De linkerarm toont het paradijs, rechts de hel, overal monsters, duivels en scherpe tanden die zondaars verscheuren. Wandelende messen, uitgeholde zielen en brandende lijken.
Na een overlading kunst krijgen we een bericht van Seppe; ze zitten met hun twee in de botanische tuin, waar we hen treffen tussen de pepertjes, dahlia’s en palmbomen. Schellende papegaaien vliegen over en zoeken langzaamaan naar lunch. Langs de Calle Gran Via, de meest statige boulevard van Madrid, waar de rijkste figuren van de afgelopen tweehonderd jaar hun prachtige herenhuizen naast elkaar oprichtten. Twee eethuisjes wijzen ons af, door mij opgezocht voor we vertrokken, klassiekers in de Spaanse gastronomie en daardoor druk bezet. Uiteindelijk vinden we lunch, niets indrukwekkends, eigenlijk te duur.
Na afloop langs de oudste churros zaak van de stad; we vragen twee porties, krijgen bekers heerlijke chocoladesaus. Gesmolten over ons gefrituurd deeg, het ideaal dessert in deze stad. Van plan later naar het park te verhuizen, dus we kopen een speelgoed vliegtuig in de Flying Tiger, en wandelen richting ons appartement. Wandelend door Madrid krijg ik het gevoel dat deze wereld nooit onder Brits of Amerikaanse betovering verkeerde, maar dat het een volledig Spaans initiatief is.
Een half uur siësta op de kamer, toch een beetje vermoeid, en het is er muisstil. Iedereen op zijn eigen bed, verdeeld over drie kamers. Ik chat over en weer met Shannon, schrijf aan mijn verhaal. Wat de avonturiers doen weet ik niet.
Aanloop van de namiddag, voorbij cultureel centrum CaixaForum. De bakstenen hangaar van een vroegmoderne energiecentrale wordt nu gedragen door een stalen constructie op twee polygonale poten. Loodrechte wanden van roestkleurig gietijzer lopen door waar de bakstenen eindigen, in abstracte geometrische vormen, met momenten geperforeerd door gedetailleerde patronen. Geen zin, nog energie de hedendaagse kunst binnenin te bezoeken, we wandelen verder naar het Parque del Buen Retiro, een groene ruimte, driemaal zo groot als Vaticaanstad.
Over de kronkelende paden van het park, tussen bomen op zoek naar een open ruimte. Bootjes drijven op het grote meer en jonge koppels, al dan niet met kinderen, spenderen er een mooie namiddag. Na wat zoeken vinden we een ruimte met meer gras en minder boomkruinen dan elders, en daar planten we onze muziek. Meer dan een uur gooien we het piepschuimen vliegtuigje naar elkaar. Vaak landt het in een boom, dan klim ik erin, behalve wanneer de torenhoge Seppe hoog genoeg kan springen. Na afloop spelen Elias, Seppe en Michiel petanque om te beslissen wie de laatste pint verdient.
Onderweg naar het appartement gaan we langs een goedkope supermarkt, genoeg waren om de pasta van gisteren aan te vullen. Ik douche meteen, warm water spoelt de dorre takjes en bladeren van daarnet van me af. Gekook in de keuken en ik schrijf verder. Daarna even kaarten en meer typen. Hopelijk op tijd naar bed, morgen naar Valencia.
Dag 14
Maar niets daarvant, want in Madrid zijn er twee metrostations met de naam Chamartin, en ik stuur ons naar het verkeerde. Tien minuten te laat, niet anders dan duizend jaar te laat; we raken nooit meer op die trein. We lezen online dat we ook op de volgende mogen, maar na een poging wijst de controleur ons naar de balie, ter omzetting van onze tickets. Daar staat een lange rij en het gaat traag. Onze beurt komt en de volgende trein is al lang vertrokken. Het blijkt dat het tarief van onze tickets niets oplevert, we worden aan de deur gezet. De eerstvolgende trein is te laat op de dag en daarbij vrij duur. We blijven in Madrid.
Ik ga over het appartement met onze rugzakken terwijl de rest lunch zoekt. Ze dwalen door een overdekte markt, maar de volkstoeloop jaagt hen verder. In de plaats daarvan tref ik hen in El Minibar, een van de restaurants dat gisteren vol zat. We bestellen enkele tapas en lekkere broodjes. Nadenken over wat nu dan te doen.
Dwars door Madrid, voorbij winkels die Emma niet kan weerstaan. We splitsen op, het koppel richting CaixaForum, voor hedendaagse kunst, en wij met ons drie gaan vlak daarnaast naar Museo Reina Sofia. Gratis door de deur als studenten en na een half uur zijn we de Spanjaarden uit de vorige eeuw al beu. Guernica en de meesterwerken van Dali en Miro houden onze aandacht vast, maar daarna maken Elias en Seppe er een spel van. Ze snelwandelen door het hele gebouw, missen geen enkele ruimte, zoeven met hun lange passen langs elk schilderij.
Onderweg naar huis gaan we langs de supermarkt, Emma en Michiel zitten al op het appartement. We maken kruidige kip met rijst, eronder gemengd gaan de overschotten van onze chorizo en paprika’s. Het smaakt goed en ik ben afwezig terwijl zij met vier twee kratten bier herwerken tot een toren van blikjes. Misschien moet ik niet meer op reis gaan met anderen, of niet met zoveel. Het steekt me tegen op hetzelfde adres te verblijven, tussen vier mensen die graag te veel goedkoop bier vergieten en banale praat verkopen. Ik wil naar buiten, het nachtleven van Madrid beleven, nieuwe mensen leren kennen, die wel iets te vertellen hebben.
Na tien uur keert het lot ietwat mijn kant uit, ze vragen me hen naar een bar te brengen. Een gezellige plaats, zetels rond een tafel, oranje licht en goede muziek. Vijf pinten op tafel, met vier opgedronken, want Emma begint al te draaien. De volgende ronde, op een pleintje met enkele café’s, waar we alleen maar Spaans horen. Af en toe rijdt een auto voorbij met luide bassen door de ramen. Tot slot naar Sala Equis, een cinema uit de vorige eeuw, creatief ingericht als bar. Strandstoelen voor de oude filmzaalzetels, trappen die dienen als zitjes rechts, en een half verdiep met tafeltjes links. Een stille film in zwart-wit speelt, klassiekers uit de jaren zeventig door de luidsprekers.
Iedereen begint in slaap te vallen, het is net middernacht gepasseerd. Dus terug naar de kamer, waar dan het geroezemoes blijft duren. Ik slaap op het zetelbed in de living, en elke keer wanneer iemand iets vergeet, water nodig heeft, naar toilet moet, of zich afvraagt waar hij is, gaat het licht aan en vergaat de stilte. Gelukkig hebben ze maar een dik uur nodig om naar bed te gaan.
Dag 15
Ik denk dat we naar Segovia moeten, maar dat klopt niet. Toledo staat op het programma, maar de trein naar deze bestemming vertrekt vanuit een ander station. Dat ontdek ik pas wanneer we op het punt staan op te stappen, en dan is het natuurlijk al lang te laat. Ik koop nieuwe tickets naar Toledo, voor net na de lunch, en we nemen een metro naar het centrum. Tapas en pintjes om ons te troosten en Emma gaat nog eens shoppen. Fijn, want dat duurt en we missen bijna onze alternatieve rit, maar onnodig bezorgd, we arriveren net na twee in Toledo.
Hoofdstad van Castilië voordat Madrid gesticht werd, dus een stad met veel geschiedenis. Deze stad op een heuvel, half omcirkeld door de Taag, werd millennia geleden veroverd door de Romeinen, daarna Visigoten en Arabieren. Die restanten komen vaak terug, linken met de Moorse architectuur van Marokko. Te zien in geometrische tegeltjes en bogen in de vorm van hoefijzers, vaak met gelobde stekels langs de binnenkant. Belangrijkst is het Alcazar, hier een volmaakt voorbeeld van renaissance architect Herrera. Dat wil zeggen een vierkant bouwplan met grijze, vlakke torens op de hoeken, scherpe puntdaken bovenop. Grote, identieke ramen vullen de wanden daartussen, laten de zon naar binnen.
Meer naar het midden staat de prachtige gotische kathedraal, enorm en gevuld met goud. We sluipen binnen langs de controle en besparen zo tien euro per persoon. Het gebouw is prachtig, de massieve zuilen dragen hoge gewelven, gekleurd licht valt binnen door het glas-in-lood, maar alle toeristen verzamelen zich op een punt. Namelijk voor het retabel, dertien bij vijftien, gemaakt uit notenhout maar voor meer dan de helft bekleed met goud. De miniatuur gotische structuur van spitsbogen en pinakels huist honderden heiligen en taferelen uit de Bijbel.
Drie pizza’s en een handvol rondjes kaarten naast de gevel. Enkel de linkertoren kon men afwerken, tot een hoogte van negentig meter. Daarnaast een korter stompje, met een koepel uit de barokke periode. De zon schijnt, het kwik nadert dertig graden, maar toch vallen er opeens kleine druppeltjes naar beneden. Dat duurt niet langer dan vijf minuten, en halverwege verfrissing stappen we verder.
Naar de mezquita, ooit moskee van de Nasriden, die tevens het Alhambra bouwden.Het kleine gebouw is niet veel meer dan een skelet, de meeste mozaïeken en muurschilderen ontbreken, voornamelijk de structuur van de architectuur resteert. Niet zo indrukwekkend als de synagoge een half uur later, groter qua schaal een ook beter bewaard. De kantelen lijken bijna te leven; knopen van wroetende octopussen. Boven de bogen stucco als in Marokko, geometrische patronen die grenzen aan het hallucinogene. Oranje licht, want dunne platen agaat dienen als ruiten.
Met vier trekken ze hun plan, wat voornamelijk bestaat uit drank, en ik wandel alleen rond Toledo. Steek de Taag over, een brug van enkele eeuwen oud, langs de heuvel die de zuidkant van de stad omkranst. De zon begint onder te gaan en ik maak haast. Mijn toer duurt een dik uur, ik beklim blokken graniet tot ik even hoog sta als de spits van de kathedraal. Van hier zicht op Toledo, de stad van drie culturen, statig op haar heuvel, met rechts het enorme Alcazar, in het midden de sierlijke kathedraal, en rechts de overlappende torens en koepels van een vijftal kleinere kerken.
Samengevoegd voor even rond de tafel van bier. Voor mij betekent dat wachten tot de trein vertrekt, waar ik bij geneigd ben alleen in te stappen. Moeilijk is dat niet, want ik ben de enige die er tijdig staat. In Madrid wandel ik naar de kamer om te douchen. Ik schrijf over vandaag terwijl Elias en Seppe proberen koken, veel vertrouwen heb ik daar niet in.
Dus ik eet de restjes van gisteren en wacht tot Vader belt. Aan de telefoon en ik wandel naar Plaza Mayor, het rechthoekige plein met de ronde bogen en rode facades. Daarna bellen met Tati, over de lange reis, hoe dat moeilijk verloopt, met vijf, maar ook over mijn artikelen, een pak positiever, de schoonheid van Centraal Spanje, en losliggende plannen voor de toekomst.
Doorheen de eerste uren van de nacht wissel ik een aantal keer van locatie, keer terug naar de bars van gisteren, maar vertoef ook lang waar ik begon. Rond een uur krijg ik berichtjes: het appartement gaat slapen. Dus ik stuur terug; ik maak mijn glas op, en dan kom ik af. Een half uur later val ik ook in slaap.
Dag 16
Na de vele pogingen van de afgelopen twee dagen zijn we deze keer perfect op tijd. Een kwartier voor de onze vertrekt staan we te wachten in het station, waar alle eerstvolgende treinen een perron aangewezen krijgen, maar bij ons ontbreekt het nummer. Verder krijgen we ook geen uitleg, de grote hal staat vol mensen met valiezen, precies een festival. Napoleon zei dat Afrika over de Pyreneeën begon, en misschien zit daar wat in. Spanje weet zelfs vijf minuten voor hij moet vertrekken nog niet waar onze trein zal staan.
We kaarten onderweg, een half uurtje, maar vanzelfsprekend zijn we te laat. Na het precedent dat we gisteren en eergisteren zelf gezet hebben, kan het ook niet anders. Het fijne is dat de bus die ons van het station naar de stad zou brengen, dan ook al vertrokken is, en de eerstvolgende komt pas over vijftig minuten, want blijkbaar zitten we in Afrika. Dus we nemen een tweede ontbijt in het station, en kaarten tot de bus verschijnt.
Daar staat een massa mensen die er nooit helemaal op zal passen, dus op z’n Berbers dringen we ons op aan de ingang, waar ik eens zwaai met mijn bankkaart. De chauffeur herkent het ding niet en wijst naar enkele muntjes. Seppe haalt een biljet van vijftig boven, al heel de reis op zak voor noodgevallen, maar dat vindt onze vriendelijke chauffeur toch wat te veel. Als bij een overvalling beginnen we onze zakken leeg te halen, rosse centen naast muntjes van tien en twintig. Uiteindelijk geraken we net aan twee euro per persoon, en victorieus zetten we ons achteraan in de bus.
Ze voorspellen onweer, maar voorlopig drijven witte slierten aan een lichtblauwe hemel. De bus stopt naast het Aquaduct van Segovia, bijna tweeduizend jaar oud, een collectie identieke bogen, volmaakt gemaakt door de Romeinen, want elk granieten rotsblok ligt zonder mortel op het vorige. Tot begin de jaren zeventig voorzag het de stad van water, nu trekt het toeristen van over de wereld naar hier. Het aquaduct zelf is meer dan zevenhonderd meter lang, maar daarvoor liggen tunnels en leidingen van meer dan twintig kilometer lang om water op de heuvel van Segovia te krijgen.
Die natuurlijke vesting is volledig ommuurd, middeleeuwse kantelen en torens rondom. Trappen op en we zoeken het centrum. Dat ligt niet ver, want het is geen grote stad. Plaza Mayor, vol terrassen die we voorlopig negeren, want de enorme Santa Maria Kathedraal ligt voor ons. Het is een van de laatste gotische kathedralen ooit gebouwd in Europa, ten midden van de Renaissance. Toch is de stijl opvallend zuiver, met meer dan honderd pinakels, grote stukken glas-in-lood, en slechts een van de twee geplande torens.
De ruimte binnenin is gigantisch, gedragen door monsterlijke pijlers die complexe gewelven hoog houden. Vooral grijze natuursteen, ook in de kronkelende bogen boven ons, maar de nissen rondom zijn spektakels van vorm en kleur. Doorheen de geschiedenis opgekocht; rijke gildes en machtige staatsheren zochten hier hun sleutel tot de hemel door gouden altaren en marmeren beelden te schenken. Aansluitend zijn ook de woning van de bisschop en het klooster te bezoeken, bekleed met Brusselse tapijten en Arabische plafonds. In de kelder hangt een uitgebreide collectie religieuze schilderijen. Daar hangen we niet lang rond.
We keren terug naar de Plaza Mayor, en kiezen na kort twijfelen een tafel onder een parasol, want men voorspelt nog altijd regen en het wolkenpak oogt steeds meer dreigend. We bestellen en halen onze kaarten boven. De eerste ronde nauwelijks begonnen of de kelner komt met vijf drankjes. Hij zegt: This is not a gaming place. We don’t allow cards. Wij kijken naar elkaar, de helft heeft het niet begrijpen, en de rest weigert het te begrijpen. Tien seconden hangt stilte over tafel en dan begint de kelner te serveren alsof hij gewonnen heeft. Hij vraagt wat voor wie is, en ik zeg: Per me nada. We rapen onze kaarten bij elkaar en stappen op. Ik ben het beu het onderspit te delven hier in Afrika, dus stel me in op de lokale gebruiken.
De nieuwe keet is veel gezelliger, de ober grapt en lacht, we spelen lang na de lunch, na de heerlijke kaastaart, en niemand valt ons lastig. Het regent, wisselend tussen druppelende blauwe gaten, en moordende pijpenstelen. We wachten op een lichte bui en vertrekken naar het Alcazar. Niet genoeg regenjassen, dus Emma en Michiel kruipen samen onder de gigantische poncho van Elias en op die manier geraken we er min of meer droog.
Het kasteel is een volmaakt voorbeeld. Het staat op het einde van de heuvel die Segovia draagt, diepe afgronden langs alle kanten en verbonden met de stad door een smalle, stenen brug. Daarachter de Torre de Juan II, een enorme toren bezet met acht kleinere sentinels die grote hordes Moslims moesten verjagen. Daarachter een collectie spitse torentjes, blauwe daken van koninklijke zalen en ontelbare kantelen van waarachter kruisbogen moord pleegden. De rauwe stenen van de gevel gaan verborgen achter een patroon van ringen die elkaar niet kruisen maar in een geruit patroon op elkaar liggen. Een zwart brokje vulkanisch gesteente benadrukt elk kruispunt.
De zalen binnen zijn meesterwerken van de mudejar traditie. Met name de plafonds blazen ons omver; hun gedetailleerde geometrische patronen die elkaar op complexe manieren herhalen en toch steeds uniek blijven. We kijken uit op de vallei door de glas-in-lood ramen, wandelen langs het royaal bed, en beklimmen tot slot de Torre de Juan II. Vandaar hebben we een verbluffend uitzicht op de reusachtige kathedraal, haar voornamelijk vlakke gevels onder puntige pinakels, volledig honinggeel.
Ondanks het slechte weer maken we een redelijke wandeling. Eerst honderd meter dalen via trappen langs de bergwand, om uit te komen bij een groen park vanwaar het volledige kasteel in de hoogte op haar rotspunt uitreist. Daarna een half uurtje rond de stad, meer vistas van de Santa Maria, tot we terug onder het aquaduct staan. Daar op zoek naar cash voor de bus, wat ook niet eenvoudig lukt. De eerste automaat vraagt om telefoonnummers, de volgende werkt enkel met kredietkaarten. Bijna een wonder dat we heelhuids in Madrid geraken.
Over de winkel voor Spaanse tortillas, maar we maken er ons eigen recept van, en vullen de pan na de aardappelschijven te bakken ook met andere groenten, paddenstoelen en stukjes kip. Twaalf eieren erover en ondertussen maken we pina colada in een kruik van drie liter. Wonder boven wonder raakt alles op, ook de krat bier van Elias, zelfs al doen we er de halve nacht over, en spelen we kaart tot de klok twee uur slaat.
Dag 17
Wakker voor de rest. Ik wikkel me in het laken en zet me te schrijven. Een uur later ook Emma en Michiel over de vloer, na een douche trekken ze stilletjes de voordeur achter zich dicht, op zoek naar brunch met hun getwee. Seppe na twaalf ook aanwezig, begint aan een was en ik droog af. Hij wisselt met Elias en gaat naar de winkel. De restjes van gisteren met de extra’s van Seppe. Het is reeds laat op de middag. Dan moet er nog wat ingepakt, want het koppel vliegt morgen erg vroeg naar Brussel.
Pas na vier op de bus, en die is een uur onderweg naar het Escorial, de laatste visite van onze uitstap in Spanje. Het paleis van Filips II, gezet aan de voet de Montes Guadarrama. Nogmaals een creatie van Herrera, vierkante torens op de hoeken, piramidale spitsen, vlakke gevels vol identieke rechthoekige ramen. Bijna uitsluitend gebruik van dezelfde grijze natuursteen, ook voor de twee torens en de koepel van de basiliek binnen in de armen van het paleis. Blauwgrijze daken lopen op met een graad van vijfenveertig, klassieke hoeken, ronde bogen en sobere pilaren. Alles perfect volgens de dictaten van renaissance architectuur.
We zijn te laat voor het bezoek aan de basiliek, maar mogen wel de andere ruimtes betreden. Honderden vergulde boeken onder een enorme fresco van Romeinse en Griekse wijsheden. Na de bibliotheek verkennen we de ooit bewoonde delen van het complex, half voor het koningshuis, half voor de Hiëronymieten. Grotesken op de gewelfde plafonds, Iberische tegels op de muren. Een uitgebreide collectie blauw-wit porselein, ooit schoon gelikt door Spaanse prinsen. In de kelder zien we nog de marmeren grafkisten van nagenoeg de hele familie, eerst tientallen zonen en dochters, de meesten jong gestorven, maar sommigen ook benoemd tot aartsbisschoppen of hertogen. De laatste ruimte, gekleed in goud en duur gesteente, gereserveerd voor slechts de koningen en hun echtgenotes. De laatste rustplaats van Karel V.
Zeven uur sluitingstijd, we moeten eruit. Verder niet veel te zien in het dorpje dat naast het paleis groeide om het van arbeiders te voorzien, dus we stappen nogmaals voor een klein uur op de bus.
Niet over huis, maar de metro naar het centrum. Ik leid ons in de richting van een populaire tapasbar, niet te duur, maar er staat een lange rij voor de deur en dus zetten we ons aan een tafel van het restaurant ertegenover. Vijf schalen vol tapas; klassiekers als patatas bravas en calamares, maar ook gamba’s in olijfolie en kroketten met ibericoham.
Op zoek naar een bar voor onze laatste avond. Afgewezen in mijn aanrader vlakbij het appartement. Daar sturen ze ons naar een volgend adres, dat eveneens volledig vol zit. Ze geven een levendige straat als tip, en daar dwalen we tussen de cafès. Door het raam zien we een bandje spelen, natuurlijk zijn daar ook alle stoelen bezet. Uiteindelijk vinden we een gezellige Ierse pub, waar ze rugby en voetbal tonen terwijl wij kaarten.
Sommigen moeten vroeg naar bed. Toch zijn we pas om middernacht thuis.
Dag 18
Ik ontwaak even wanneer Emma en Michiel rond zes uur vertrekken, hun vlucht is al om negen. Gelukkig val ik makkelijk terug in slaap, en pas na half tien begint onze dag. De afwas, daarna inpakken, Elias stampt bierblikjes plat voor in de vuilzak, en het regent. We spenderen de dag in de cafetaria van een café, waar de mensen komen en gaan, wij kaarten, ik kort schrijf, en de kerels enkele snacks bestellen. Niet genoeg tijd om andere zaken te ondernemen, en daarnaast zitten we vast aan onze bagage.
Een uur op de metro, drie keer overstappen, en dan voor niets op tijd, want onze vlucht heeft meer dan een uur vertraging. Althans voorlopig. Ik ben aan het schrijven, op een bank naast onze gate. Daar beginnen mensen in de rij te staan, ook al vertrekt onze vlucht nog lang niet.
Een uur later en ik zit op de vlieger. We moeten nog drie kwartier wachten voor we mogen opstaan. Blijkbaar problemen in de luchthaven, niet enkel ons tuig.
16 – Dolomieten
Dag 1
Charleroi is niet de fijnste luchthaven. We vertrekken voor de lunch. Lunchen na een bus op de trein, anderhalf uur onderweg naar Luttre. De Waalse bus naar de luchthaven en dan is het al na vijftien op de klok. Vaders plastic zak vol snacks vinden de controleurs maar verdacht, toch mag hij mee. We stijgen een kwartiertje te laat op, al bij al geen problemen.
Daar naar links, de volgende naar rechts, honderd meter rechtdoor en we vinden de garage van Sicily by Car, hier in de luchthaven van Treviso; Noord-Italië. Vijf minuten later rollen we er buiten in onze Fiat 500, nog een stevige rit voor de boeg. Een vlotte eerste helft, over volmaakte macadam, weinig verkeer, en de kilometers passeren snel.
Dan belanden we in de bergen. Het begint te druppen, daarna forse regen. Met momenten glijdt de wagen over het wegdek en de zon zakt achter de Alpen. Italië installeert geen lantaarns, maar sterke reflectoren, dus we rijden door schemer en schaars licht, niet eenvoudig voor Vader achter het stuur. De contouren van de Dolomieten rond ons verdwijnen met elke minuut, en voor meer dan een uur rijden we door de mooiste bergen van het vasteland zonder iets te zien. Ik speel nummertjes uit onze kindertijd, meer dan tien jaar geleden sinds ze laatst speelden, en dat brengt bij Lool emoties omhoog.
Een warm welkom in Digonera, bagage op de kamer en nog snel op zoek naar een avondmaal. Rond tien uur in een pizzeria; heel het bergdorp hier verzameld. De overschotten in een doos voor morgen, en snel in bed, iedereen is moe.
Dag 2
Half acht, de storm is lang gaan liggen en langs het gordijn kruipt de schuchtere ochtendzon. Raam open en daar ligt de eerste piek die we zien; zilver onder het intense licht, in een zee van groen. We ontbijten snel en vertrekken, want ze voorspellen wederom regen en willen deze heldere ochtend zo lang mogelijk behouden.
Een rit van meer dan een uur, tussen prehistorische bergen, mastodonten uit de oertijd, al miljoenen jaren in gevecht met de natuurelementen; langzaam verliezend, maar niet zonder koppige, eindeloze weerstand. De bergtoppen zijn ruig, gekarteld, uitgesleten en wisselen tussen duizend tinten grijs. Hun gekartelde vormen rijzen op uit massa’s kiezels, vanop afstand glad als ijs; afgebrokkeld uit kloven en weggevreten uit de ruwe bergwanden. Hun vorm niet gedicteerd door het plooien, breken en uitbarsten van de aarde, maar door het spel van ijs en wind, sneeuw en regen, dat doorheen de millennia haar weg dwong door de godvergeten mineraalstructeren van deze knoestige bergen.
Parkeren en we stappen in een eitje aan een metalen kabel. Honderden meters klimmen, over uitgestrekte wouden, donkergroene en identieke sparren verzamelen zich tot tegen de boomgrens, waar wij ze voorbij steken. Een houten hotel kijkt uit over de vallei. Recht tegenover ons zien we Sassolungo, een berg die als de holle kies van een continent loodrecht uitsteekt boven het landschap, volledig verwoest. Achter het chalet ligt een kom; grijze bergpieken in hun eigen massa kiezels, die ons C-vormig toekijken. De zon hangt boven de fundamenten van de Piz Boé, hoogste top hier in de buurt. Die uitlopers zijn bijna onzichtbaar door het intense licht, maar dat deert niet, want wij hebben andere bestemmingen.
Een korte wandeling brengt ons tot bij een tweede balie, ditmaal tickets voor een skilift. We zweven enkele meters boven een diep groene alpenweide, wandelaars onder ons, kleurrijke stipjes tussen de houten hutjes. Voor ons zien we de glooiende lijn van waar de bergkam ligt, verder niets te zien.
Maar daar waar naar verwachting de berg normaal in golvende weiden terug in dal verandert, vinden we iets heel anders. Het gras stopt abrupt, en daaronder ook het massief gesteente zelf. Een enorme klif van honderden meters; de andere helft van Seceda is verdwenen. We staan op de rand en voor ons zien we de bergkam in al haar pracht. Rechts het golvend groen en de hutjes, daarachter grijze bergtoppen, maar rechts drakentanden zo groot als de wolkenkrabbers van New York, gerangeerd als waaier; de eerste steekt ver uit, doorprikt de leegte, en daarachter volgen er nog vier, steeds rechter, tot de laatste, die bijna onmogelijk verticaal en rechtop de hemel uitdaagt. Onder dit monument ligt op perfect vijfenveertig graden de enorme massa grijze kiezels, die geleidelijk aan overloopt in mossen, daarna naaldbomen. We laten dit adembenemend tafereel langzaam binnen sijpelen, niet zeker of we onze ogen durven geloven.
Overtuigd dat we niet dromen, dat we niet plots zullen wakker schrikken, wandelen we naar de chalet halverwege de beklimming van Seceda. We nemen onze tijd, liggen vijf minuten achterover in het gras, te genieten van de zon, en bestellen dan lunch in het hotel. Vader vraagt een folder met de intentie hier spoedig terug te keren, en met een volle maag stappen we in een eitje.
Tijdens het afdalen zien we de holle kies van Sassolungo voor ons, Lool zou die graag gaan verkennen, en gelukkig heb ik me goed ingelezen. Ik ken de verborgen wegen naar de beste plekjes. Daarom stoppen we een half uur later op een half verlaten parking, aan een vergeten kabelbaan. Ditmaal geen eitjes, nog skilift; er hangen smalle, gele doosjes, net groot genoeg voor twee. Dus ik achteraan, alleen, en de kabel brengt ons na tien minuten boven.
Vanuit dit oogpunt is de kies in drie gebroken; drie vlijmscherpe punten gescheiden door twee nauwe kloven, en tussen de rechtse staat een klein restaurant waar de lichtgele doosjes ons heen brengen. Daar belanden we op een andere planeet, tussen de twee ruwe wanden van de kloof, die nog eens honderd meter boven ons oprijzen, waar de evenzeer grijze wolken het palet monochroom houden. We bevinden ons in een krater op de maan, met het verschil dat deze magische bergspleet langs beide kanten uitkijkt op de Italiaanse Alpen. Aan de achterkant ligt een palet van tinten groen, donkere vlekken waar de wolken overdrijven, maar voornamelijk gedrenkt in zon. De regen blijft afwezig vandaag. Maar voor ons krijgen we het strafste uitzicht, de Piz Boé; een andere zijkant. Deze berg van bijna drie en half kilometer hoog stijgt slechts langzaam tot die hoogte, in trappen van enkele honderden meters. De bergwand staat verticaal op de aarde, breekt plots af, en een iets kleinere laag steen herhaalt dit patroon wat verder. Natuurlijk tekent erosie ook hier het grijze monster. Honderden kleine kloven, reusachtige rotsblokken en schaalmodellen van bergketens tekenen het geheel. Volledig badend in het licht. Hierboven zitten we lang, niet wetend waar onze blik te laten rusten.
De rit naar het hotel gaat gevuld met eindeloze taferelen zoals hierboven beschreven. We rijden rond de basis van de Piz Boé, met het voornemen haar morgen te beklimmen. Witte plukken drijven aan de hemel en voegen zich bij de grellige vormen van de o zo prachtige Dolomieten. Lool lijdt echter onder de eindeloze haarspeldbochten, en ziet toch bleekjes zodra we uitstappen voor het hotel. Daar rusten we een half uurtje op bed, en ik ga kort op stap in de buurt tot Vader belt. Zonder succes zoek ik een pad naar de bergrivier in het dal, een twintigtal meter onder ons. Als alternatief bouw ik een dam in een kleiner stroompje.
Ik eet de koude pizza die gisteren overbleef, dus wanneer Vader en Lool bestellen, hou ik het bij een salade. We zitten in dezelfde kroeg als gisteren, grote bekers bier en heerlijke pizza’s vliegen over de toog.
Nu is het half elf, ik schreef deze pagina’s het afgelopen anderhalf uur. Lool vraagt om het licht uit te doen. We wensen morgen even zonnig weer als vandaag. Slaapwel.
Dag 3
We ontbijten iets later dan gisteren, waardoor we de eetzaal van het hotel eerder leeg aantreffen. Buffet aangevallen, dan kunnen we de koffer volladen en vertrekken. Voorbij dertig haarspeldbochten en we parkeren in de Sass Pordoi, een bergpas aan de voet van de Piz Boé. Ter hoogte van 2240 meter; al hoog, maar we moeten nog veel klimmen. Wolken van afgelopen nacht hangen tussen de bergen en verbergen het eindstation van de kabelbaan.
Toch stappen we met ons drie in de grote kabine, plaats voor dertig, en zonder steunpilaren tussenin draagt de stalen kabel ons zevenhonderd meter hoger. Eerst koopt Vader water en chocolade voor Lool, waarna we buitenstappen in een wereld van wit licht. Het hart van de wolk. Daaronder is het oppervlak van de Sasso bergketen even wit, bijna volslagen opgebouwd uit kalksteenachtige dolomiet.
We verlaten het lokale hoogtepunt en dalen af richting het centrum van het massief. Daar bevinden we ons in een kom onder de wolken, tussen eeuwenoude kliffen die iets weg hebben van Death Valley, alleen bleek en veel groter. De ruwe bergwanden rijzen langs alle kanten rond ons op, waardoor we ons astronauten wanen. We verkennen onze maankrater, geen blik op de buitenwereld, die uit onze gedachten verdwijnt, en boven ons ontbreekt de hemel; slechts mistslierten groeten ons. Barsten in de rand van de kom, nauwe spleten waardoor wind naar binnen waait. Ze speelt met de wolken waardoor het zicht naar de diepe vallei midden in de berg steeds evolueert. Het wit van de rots gaat over in dat van de wolken.
We komen bij een kruispunt, een bescheiden hut waar men kan eten, ook overnachten. Erachter woont een enorm varken dat dient als afvalverwerking. Een pad leidt naar beneden, tussen de verticale rotswanden van een smalle kloof, die naar beneden toe breder worden en daar zicht bieden op de groene voeten van de Alpen. De scherp gekartelde pieken blijven verborgen.
Wij kiezen het andere pad, over het maanlandschap, dat over platte stukken loopt, tussen zigzaggende beklimmingen van trappen naar de piek van Piz Boé, vijfhonderd meter hoger. Zwarte stipjes bewegen in groep of alleen langs dat pad, op weg naar de top. Wij in achtervolging, maar halverwege, voor de laatste, maar veruit zwaarste beklimming begint, houden Vader en Lool het voor bekeken. Ik ga alleen op pad, val de berg aan als een wrokkig natuurelement en geef mij nooit voor gewonnen. Maar de klim gaat moeilijk; de helling loopt ontzettend stijl, over onvast terrein, dus blaas ik geregeld uit op een witte rots, in het midden van de koude mist. Na een half uur zwoegen beland ik bovenaan; mijn hart slaat sneller dan waarschijnlijk goed voor me is, en ik rust uit naast twee huskies. De kleine berghut zit vol wandelaars, ze bestellen allemaal warm eten en zoete desserts. Ik draai me om en begin aan de afdaling.
Onderweg houdt het fenomenale uitzicht me tien minuten lang op. Vader en Lool wachten in de hut met het zwijn, maar ik oefen hun geduld en klim tot een uitstekende punt van de klif. Hier lager, op de rand van de Sasso, die onder mij enkele honderden meters loodrecht het dal in stort, bevind ik me onder de wolken. Voor mij opent de vallei zich in al haar glorie. Ik zie de kronkelende weg die we deze ochtend namen, een slang tussen het zachte groen van het glooiend dal. Daarachter en verder scheuren grijze haaiekoppen en drakentanden zich door dat fris tapijt; hun pieken staan schots en scheef naar de hemel gericht, waar wolkenflarden zich voordien als verderzetting van de Alpen.
Drie borden spaghetti bolognese, en daarna vraag ik nog om polenta met worst. We komen op krachten en beginnen aan de afdaling. Anderhalf uur lang wandelen we over een stapel van miljarden kleine, witte steentjes, die met een helling van vijfenveertig graden tegen de loodrechte bergwanden rust. Met elke stap ontketenen we een kleine lawine; de kleine korreltjes rollen tinkelend naar beneden. Een eindeloos zigzaggend pad loopt tussen dat gruis, en wij stappen voorzichtig over deze lijn. Met momenten snij ik de bocht, of eerder hoek, af, door op mijn hielen te gaan zitten en met mijn bergbottines over de kiezels te skiën.
Vermoeid maar voldaan stappen we in de wagen. Ik speel rustgevende bergmuziek en bespreek de kracht van dat kunstmedium met Vader terwijl Lool op de achterbank probeert te slapen. We passeren continu verbluffende bergformaties.
We krijgen een warm welkom van een nuchtere jonge man, en crashen kort op onze kamer. Lool dut voor een uur terwijl Vader en ik rond het meer van Misurina wandelen. Daar wanen we ons in Vancouver, tussen de eindeloze naaldwouden en steile bergwanden. We denken na over de rest van onze trip, kijken uit over het riet van het meer, de eenden die er drijven, en keren terug naar Lool.
We zitten met de wagen op een kwartier van de Tre Cime di Lavaredo, een volgend hoogtepunt van de Dolomieten, en na zeven uur is de parking er gratis. We overwegen die richting uit te rijden, halverwege te stoppen voor diner, om er al eens een kijkje te nemen. Ze voorspellen de komende dagen regen, en dan neem ik liever het zekere voor het onzekere. Een houten chalet ligt er naast het kleine Lago di Antorno en we nemen er reportagewaardige foto’s van de bergen en hun weerspiegeling in het heldere water. We zien al twee van de drie schouwen, scherpe piramides van lichtgrijze steen die bijna dreigend aan de horizon staan. Meer naar rechts dan weer de laatste uitloper van de Cadini di Misurina, stukken berg die volmaakt gebroken en geërodeerd werden herwerkt tot honderden scherpe puntjes en pieken, waar licht en schaduw tussen speelt in evenveel tinten grijs.
Een kilo vlees op een bed van gegrilde groenten, sla en aardappels. We verdelen de uitpuilende schaal onder ons drie en stoppen niet met eten tot ze leeg is. Daarna bestellen we desserts en doen we ons best de bierglazen soldaat te drinken. Tegen het einde van de maaltijd ligt een dikke mist over de Cadini en Cime, dus op die manier in onze plannen afgeblokt keren we terug naar het hotel.
Ik douch er terwijl Vader leest en Lool op haar laptop zit. Daarna schrijven tot deze zin er staat en de volgende ook. Vader leest in Het Schaarse Licht; het boek dat ik hem enkele weken terug in de handen duwde, en we bediscussiëren dat vertuoos meesterwerk. Kwart na tien. Lichten uit.
Dag vier
Het regent. Heel de nacht door en nu nog miezer. Gordijn dicht en terug onder het laken. Nadenken en twijfelen. Dan toch opstaan, zonder haast, aankleden, ontbijten en vertrekken. Beginnen met Lago di Braies, zoals gepland, en als het weer niet betert, rijden we daarna naar Padua; historische stad naast Venetië.
Het druppelt op het wegdek, we bergpieken doorprikken wolken, maar dat is geen drama, want een meer is geen Alp. Na veertig minuten parkeren we naast de Pragser Wildsee, hetzelfde stuk water, in een andere taal, want we zitten op een steenworp van Oostenrijk, en hun taal kruipt over de grens. Een nauwe opening in de bergen laat ons toe bij het meer, dat voor de rest omgeven wordt door stijle klifwanden en gewichtige bergen. Ze zijn grijs en geel, door Jackson Pollock bespat met groen, en vergaan halverwege de top tot mist. Vader ontwaakt om zeven uur, en wij dus ook. Het druppelt, of druppelt het? We blijven een half uur liggen en blauwe plekken verschijnen aan de hemel. Vanop het balkon zien we duidelijk het weer opentrekken, volledig tegen de voorspellingen en onze verwachtingen in. We ontbijten snel en rijden een kwartier richting de parking van Tre Cime di Lavaredo.
We staan boven het wolkendek, onder volmaakt blauw, al bijna te bakken in de zon. Ik leidt ons na een half uur stappen in de richting van een obscuur observatiepunt, een einde weg van de Tre Cime, over een bolle heuvelrug die de Cadini di Misurina verbergt. Eenmaal daarboven staan we met onze rug naar de drie massieve pieken die het park haar neem geven, en in stilte kijken we naar een C-vormige reeks bergen, open naar ons toe, volledig grijs, maar complex gekarteld en gescheurd als in een fantasiefilm. Een kwartslag naar links zien we witte wolken glanzen en branden in de vallei. Dolores vergelijkt het met gletsjers die ze zag in Zwitserland, en de geblokte structuren waartussen ze drijven hebben iets weg van de tafelbergen in het Amazonewoud. Een kwartslag naar rechts liggen iets jongere bergen, wiens meer geordende structuur uitrijst boven naaldwouden en daarmee doen denken aan Canada.
Achter ons de Tre Cime, we beginnen onze wandeling rond deze reusachtige leden van Monument Valley. Ze breken door de mist, of de wolken, die naar boven klimmen door de hitte van de zon. Het pad begint horizontaal, maar begint daarna flink te stijgen. De fijne druppels in de lucht vangen zonnestralen, waardoor de atmosfeer zelf licht lijkt te geven. Tot gevolg zien we niet meer dan tien meter voor ons.
Maar aan het eind van onze honderd meter hoge klim, op de rand van deze berg wit grind, opent de vallei zich, behoed door bergen voor de wolken. Aan de horizon staan meer structuren uit Monument Valley, de eeuwenoude harten en kernen van de bergen, die door ijs en erosie geleidelijk aan vrijgelegd werden. Lange witte paden leiden tot diep in de vallei, stapels kiezels die van de pieken brokkelden en in massa samenstromen tussen de donkergroene naaldwouden. Na een uur geleidelijk dalen langs de bergwand komen we bij een gezellige refugio. Amerikaanse grootouders aan een lange tafel, wij krijgen plaats in een hoekje. Drie borden spaghetti en een grote fles water.
Hier tonen de Tre Cime zich van hun beste kant, want de tentvormige pieken hellen langs de voorkant licht af, bijna als steile piramides, maar hier zijn hun wanden bijna volledig verticaal. Enkel waar dat niet het geval is, tonen ze zich donker getint, omdat roestend water er al millennia over stroomt.
Het zwaarste stuk van de wandeling volgt, eerst honderd meter dalen langs zigzaggende paden, tot we onder de boomgrens belanden, tussen knoestige stammen en uitbundig mos. Er volgt een langzame klim van meer dan tweehonderd meter, terug naar de parking. Daar rusten we kort in de refugio, kiezen alle drie een drankje, en zodra we neerzitten kleurt heel de wereld wit. Onwaarschijnlijk geluk met het weer. Niet alleen ontbreekt de voorspelde onaflatende regen, bijna heel de wandeling lang bleef het uitzicht verbluffend. Net nu we stoelen kiezen, vallen dikke wolken als dons over dit stuk van de Dolomieten.
Onderweg naar huis pikken we een Frans jong koppel op. Ze staan te liften naast de baan en dat geeft ons kans wat Frans te oefenen. We zetten ze af bij de Chalet di Antorno, waar we gisteren dineerden, en bestellen er nu twee ijsjes, maar voor mij een appelstrudel. Onszelf beloond kruipen we voor een uur weg in de kamer, op de zachte bedden, en Lool doucht alvast.
Vader geeft me nog anderhalf uur voor we op zoek gaan naar een avondmaal. Een zee van tijd, dus met mijn stevige wandelschoenen stap ik het hotel uit. Naast de kleine parking verdwijnt een smal pad de heuvel op, een sliert van twintig centimeter breed, net genoeg voor de ene voet na de andere. Tegen een rotvaart vlieg ik de berg op, voortdurend haarspeldbochten, scherp zigzaggend, initieel op de basis van de berg, tussen dennenbomen, bosbessen en kleine varens.
Daarna bots ik op de verticale bergwand, die natuurlijk geen enkele wandelaar toelaat. Gelukkig kruipt het pad door een kloof van gras over keien, waar ik voorzichtig elke pas zet, in de hoop nooit onder mijn persoonlijke lawine te belanden. Ik arriveer op de rug van de berg, ietwat vlakker, volledig begroeid door miniatuur dennen die net tot aan mijn knieën komen. Ik blijf het pad volgen tot ik niet meer hoger kan; een beklimming van vijfhonderd meter in veertig minuten. Van hieruit heb ik driehonderdzestig graden uitzicht op de Dolomieten rond mij, de Tre Cime in de verte, belicht door de laatste zon, maar daarnaast nog tientallen prachtige bergpieken.
Dolores aan de lijn en ik jaag hen met twee naar buiten om mij te zoeken, boven op Monte Popena. Een gele stip naast een zwarte, ik vind hen natuurlijk meteen op het wegdek in het dal, maar Vader en Lool moeten een zoeken voor ze verbaasd reageren. Nog vijftig minuten op de klok, dus ik jog de berg af, wederom continu zigzaggend; scherpe bochten waar ik mijn vaart moet minderen. Meer dan op tijd in het hotel, dus ik spring nat van het zweet onder de douche, en droog me snel af. Aangekleed, propere sokken en veters gestrikt. Ik wijs Vader op de tijd en het is exact half zeven.
Wandelen langs het meer, een magneet voor op de keukenkast en we vinden de laatste vrije tafel in een verder volzet restaurant. Lool krijgt een bord gebraden vlees. Vader bestelt er voor haar een bord groenten naast, en voor hemzelf lokale raclette met spinazie. Ik smul van mijn hertenragout op polenta, uitgehongerd door de waanzinnige beklimming die ik net maakte.
Vader leest zijn boek uit. Een centrale gebeurtenis in de verhaallijn, een drama dat alle levens in het werk ontregelde, blijft maar onbesproken. We maakten de metafoor: de schrijfster richt met haar dubbelloops op je gezicht, maar achthonderd prachtige pagina’s lang weigert ze te schieten. Tot je op het punt komt je oog tegen het schietgat te drukken met de vraag waar die kogel zit. Nu begint Vader aan de laatste vijfentwintig pagina’s, en ik weet wat voor hartverscheurend schot hem wacht. Elke halve minuut kijk ik over het scherm van mijn laptop, waarop ik deze laatste zinnen typ, om te controleren of hij nog leeft.
Dag 5
Het regent. Heel de nacht lang en nu nog miezer. Gordijn terug dicht en onder het laken. Nadenken en twijfelen. Daarna toch opstaan, aankleden, ontbijten en vertrekken. Beginnen met Lago di Braies, zoals gepland, en als het weer niet betert, rijden we naar Padua, een historische stad naast Venetië.
Druppels op het wegdek, bergpieken verdwijnen in de wolken, maar dat deert niet, want de Pragser See is geen berg. Zelfde stuk water, maar andere naam, want we zitten op een steenworp van Oostenrijk, en haar taal kruipt soms over de grens. Parkeren tussen bussen mollige mensen, en een smalle opening tussen de Alpen laat ons het meer benaderen. Daarnaast volledig omgeven door steile klifwanden en gewichtige bergpieken. Het water is diep azuur, felblauw, bijna chemisch, maar zo gekleurd door mineralen uit de gletsjer. We wandelen de hele omtrek, ongeveer een uur onderweg, met onze kappen op, waar kalmerende regen op tokkelt. Het is een zoveelste magische plek, verborgen in de Italiaanse Alpen.
Even halverwege opklaring; de weg terug zonder regen. Padua geschrapt van het plan, wat mijn dramatisch hart breekt, en we kiezen een restaurant in het midden van de bergen, waar volgens Google twee kabelbanen ons met de hoogte verbinden. Beiden gesloten, maar de maaltijd verdient volgens ons Michelinsterren, wat sterk troost. We eten wild uit het woud, en over de vloer wandelt een bijna wolf, eigenlijk een prachtige hond.
Niet zeker wat te doen, we zijn op weg naar het hotel. Ik ken de regio een beetje, heb me goed voorbereid, en geef een sein wanneer we het beginpunt van de wandeling naar Sorapis passeren. Vader en Lool stellen voor een poging te wagen, ik ben nog te zeer in choque, beroofd van Padua, om een vonnis te vellen.
We beginnen samen, de eerste kilometer bijna vlak, langs de contouren van de berg, maar mijn tempo ligt wat hoger, dus al snel wandel ik alleen door de regen. Het pad begint te klimmen, steil omhoog over grind en steen, niet gemakkelijk in mijn gewone schoenen. Stappers staan op hotel, ik had deze wandeling niet verwacht. Intensere regen en de weg klimt hoger. Wind verscheurt de wolken en door gebroken gaten zie ik stukken van bergketens zweven in de lucht. Op die manier verandert het landschap continu, tot Vader me belt. De tocht is te vermoeiend, de regen te fel, met twee keren ze terug naar de wagen.
Ik bijt door, wandel sneller en sneller, over een smalle lijn grind, links van mij verdwijnt de wereld in een afgrond zonder bodem, enkel het wit van de wolken, rechts gaat de klif verder, eindeloos hoog, tot ze verdwijnt in dezelfde wolk. Ik heb een halve meter, nauwelijks dat, om over te stappen. Verder volgen watervallen langs de klifwand, extra glad door de continue stroom, enkel veilig gemaakt door een stalen kabel; in de berg gehamerd. Met een hand houd ik me vast, zodat ik niet de dieperik in glij, en stap met grote passen langs het ijskoude water, mijn lichaam zo ver mogelijk weg van de douche. Na trappen en stalen pinnen in de bergwand om me aan vast te houden, kom ik bij Lago di Sorapis. Het ligt te midden van dreigende pieken, die zoals de rest van de wereld verdwijnen in mist en regendruppels. Het water is zo mogelijk nog feller blauw, bijna fluoriserend, hier aan de voet van de gletsjer.
Met haast terug naar af, ondertussen verzwaard door water, want ik ben van kop tot teen doorweekt, ondanks mijn goede regenjas, die in zijn stof bijna een liter regen meezeult. Ik jog langs dezelfde mensen die ik niet lang geleden al eens voorbij stak, en na bijna drie uur wandelen arriveer ik bij de kleine Fiat. Alle nattigheid in de koffer en ik ga zitten op een plastic zak. Die is Vader net gaan halen om de huurwagen wat te sparen.
Uitrusten op de kamer, voor mij een hete douche en daarna vooral veel niets doen. Een korte rit tot aan de oever van Misurina, naar pizzeria Edelweiss, waar ik de pizza’s van Vader en Lool help verdwijnen, na mijn eigen portie gnocchi weg te toveren. We staren nog een uurtje naar onze schermen en bladzijden. Dan gaat het licht uit.
Dag 6
Storm vannacht, maar nu schijnt de zon, blauwe plekken aan de hemel, scheuren in het wolkendek die groter lijken te groeien. Efficiënt ingepakt, onze kleren uit de droge kamer van het hotel, na het avontuur van gisteren, en alles past met eenvoud in de koffer. We rijden een klein uur in de richting van de luchthaven, en maken daar een keuze.
Op de heuvelrug aan de linkerkant staan de Cinque Torri, vijf stenen pilaren, de volgende steeds een gradatie groter dan de vorige, herwerkt tot populaire bestemming. Rechts vertrekt een cabine tot honderden meters hoger, die nemen, tot de top van de Lagazuoi. Daar trekken de wolken weg, we staan vrij van mist en belemmering, zien alles klaar en duidelijk. Ook de binnenkant van de berg, die wederom als holle kies het landschap vult, en we volgen een krulvorm, van het hoogste punt, draaiend rond de vorm van de oeroude berg, tussen kale kliffen en millennia van erosie, tot we een eind lager uitkomen op de buitenwand, tussen een troep marmotten, die luidruchtig en bijtend hun politiek bespreken. Het is een gehaaste wandeling naar beneden, ongeveer een uur, iedereen wat moe, en we bestellen iets in de Refugio van de bergpas.
Daarna rijden we twee uur naar het zuiden, weg van de Dolomieten. Lool sluimert op de achterbank, en met een half oog volg ik de route op mijn telefoon, speel een slaperige piloot met Vader aan het stuur. Ook plaatjes draaien om de atmosfeer op punt te houden
We houden halt in Belluno, een klein stadje, of groot dorp, in een brede vallei tussen de laatste en voorlaatste reeks bergen. Het compacte centrum ligt rond twee pleinen. We lunchen op het eerste, tussen hippe bars, heel wat groen in de open ruimte, overigens volledig door de zon overgoten, en de gevels zijn allemaal prachtig Italiaans, geschilderd in pasteltinten. Na Vaders lasagna en twee plateaus charcuterie met brood trekken we kort door de smalle steegjes. Een echt Venetiaans palazzo, met gotische ramen in witte marmer op een felle gevel, tussen rood en oranje. Daarna een oude basiliek met haar eigen, elegante toren. Op de druppelvorm van de koepel staat een bronzen figuur die voor mijn camera poseert. Het stadhuis op hetzelfde plein, de gevel is een complexe collage van barokke wapenschilden, sierlijke balkons, en dansende engeltjes.
We moeten nog een uur langer in de wagen, tanken vol, zodat Sicily By Cars niet te woest reageert bij teruggave, rijden de luchthaven voorbij, nemen de verkeerde afslag, maar alles komt goed en nog voor de gate bekend wordt, staan we al te wachten. Ik chat over en weer met Sara, in Budapest, samen missen we Georgië. Meer berichtjes naar de mensen van deze zomer. Jake in Los Angeles, Shannon altijd op reis, maar nu toch kort thuis, in New Orleans.
Deze zomer. Voorbij.
17 – Sintra & Lissabon
Dag 1
Ik vertrek met moeite in Leuven, laat iemand achter die ik moeilijk missen kan. Natuurlijk niet achterlaten, maar toch, gedag zeggen en een week missen. Op de trein oefen ik Portugees en na een dutje op de vlieger lees ik Brave New World, gekregen van Lool voor m’n verjaardag.
Portugal is aangenaam warm, zeker in vergelijking met het grijze België waarvoor ik vlucht. Een mist van trillende druppeltjes hing in de lucht, een soort regen dat men hier niet kent. Een tijdje dwaal ik tussen het openbaar vervoer, daal af onder de luchthaven naar de metro, en stap over op een trein. Krijg een lang bericht van Indi, over de gedeelde uitdaging van onze relatie, en hoe we het leven samen mooier maken.
Sintra is een klein stadje aan de voet van groene heuvels. Oudst is het Kasteel van de Moren, paars belicht in het duister. De vochtige straten, want tijdens de landing en ervoor regende het intens, lopen op en neer, worden smalle steegjes beslagen met ronde keien, vormen een spinnenweb tussen gezellige winkeltjes, een handvol bruine kroegen en het Koninklijk Paleis. Alles is gesloten, toch wandel ik even rond. De twee enorme schouwen van de royale residentie lichten wit op in de nacht.
Rond het vallen van de nacht zit ik in het hostel, een sobere bedoening, met een gebak en mijn laptop. Wisselend stuur ik berichtjes naar Indi, en schrijf ik deze zinnen. Het stormt als in India.
Dag 2
Gesnurk in de nacht dus ik bezoek de wasruimte en prop vochtig wc-papier in mijn oren. Niet volledig uitgerust, maar opnieuw indutten zit er niet in, dus controleer ik mijn gsm. Een lang bericht van Indi, over leren liefhebben, er voor elkaar zijn, samen een betere toekomst bouwen. Met een warm gevoel vul ik een bord; brood met kaas, yoghurt en iets zoets voor erna. Samo de Sloveen deelt zijn tafel en hij oogt sympathiek.
Een klein uur later staan we voor het Koninklijk Paleis van Sintra. Een collectie witte blokken, van gepande daken voorzien, raamkaders in verschillende stijlen, daar het gebouw over drie eeuwen evolueerde, en symbolisch geworden voor de Sintra: twee schouwen, in de vorm van dertig meter hoge melkflessen, als vrolijk duo naast elkaar. Spitsbogen dragen een galerij boven de inkom, waar we de eerste zalen verkennen. De zwanenzaal, twee dozijn witte vogels op het plafond. De volgende ruimtes behouden het patroon, en een Islamitische erfenis van complexe geometrische patronen in groen en blauw op witte tegeltjes bekleed de muren. Deze lopen over in honderden repetities van identieke, handgemaakte wijnbladeren en maïskolven; eveneens ovengebakken tegeltjes.
Meest indrukwekkend is de zaal der wapenschilden. De wanden een massa van Delfts blauw, met gedetailleerde taferelen uit de levens van de Portugese adel. Boven de duizenden volmaakte plaatjes begint het houten, gouden gewelf, en koepel vol krullen en elegante herten. Elk dier draagt in zijn gewij een wapenschild, voor een totaal van tweeënzeventig. Het gewelf plooit dicht, vernauwt richting het zenit, eerst reducerend tot de acht nakomelingen van koning Manuel I, met zijn eigen wapenschild, eveneens dat van het land, groot en goud bovenaan.
Ook interessant is de keuken, een rechthoekige ruimte, verdeeld in twee vierkanten door een grote boog in het midden. De eerste vijf meters van de wanden gaan gedekt in witte tegels, die doen denken aan de Spaceshuttle, en eveneens dezelfde hittewerende functie vervulden. Want heel de kamer is een oven, bakplaat en open haard; de twee vierkante ruimtes lopen op, steeds nauwer, tot twee cirkels, drieëndertig meter boven ons, waar de schouwen een blauwe stip van de hemel tonen. Rond ons staan grote kookpotten, genoeg voor hele everzwijnen, en op de vloer staan braadspitten van drie tot vier meter lang
Na afloop kort door de bijhorende tuin. Terrassen op verschillende niveaus, sommigen voor kruiden, anderen voor bloemen. Oude druivelaars hangen over een houten treillage. Korstmossen op de schilfers van de afgebladderde verf, een stenen leeuw die al honderden jaren vergruist, botte klauwen en tanden onder een Magnolia Magniflora met dikke bladeren, frisgroene varens tussen het dikke mos op de oude bast.
Na een pauze op de trap in de zon voor het paleis, en het inslagen van snacks, stap ik met Samo de berg op. De groene heuvels van Sintra vormen een micro klimaat, warmer en vochtiger dan de rest van het land. Dus onze weg naar boven loopt tussen subtropische bomen, de laatste bloemen van het seizoen, en we bevinden ons halverwege de verwachting een schreeuwende aap of bonte papegaai te zien. Helaas.
Ik wandel alleen over de muren van het Moorse Kasteel, een sliert gekanteelde muren en torens over de pieken van twee heuvels. De lagere binnenplaats beschermde duizend jaar geleden de stallen en de cisternen voor zoet water. Ik volg de weg langs de perimeter en passeer op die manier beide hoogtepunten. Daar vind ik resten van barakken en donjon. Niet veel maar dan de fundamenten resteren, wat het zicht buiten de muren eens zo interessant maakt. Naar het westen zie ik de Atlantische oceaan, blauw en eeuwig. Op een hogere piek in het zuiden staat Palacio da Pena.
Een recenter monument, testament van de laatste gloriedagen, toen het goud nog rijkelijk hiertoe stroomde uit Brazilie. Het is een eclectische collectie stijlen, met inspiratie vanuit vele eeuwen. Links een bolle, gele toren, met ronde koepel. Links een rode klokkentoren met veel spitse pinakels en kantelen. Overal grijze kantelen eigenlijk, en verschillende raamkozijnen, bogen, expressieve waterspuwers en weelderige fauna tussen de poortgebouwen en uitkijktorens. Ontelbare paarse tegels met witte lijnen bedekken de middenvleugel van het paleis, enkel onderbroken door ronde ramen en een grijze demoon wiens voeten veranderen in vissenstaarten, gezeten op een enorme schelp, en hij draagt een stenen boom waarvan de takken enkele ramen omkransen.
Boomvarens in de binnenplaats, een ruimte die uitkijkt op de overtrekkende hemel, bekleed met talrijke complexe tegels. De patronen onderbreken elkaar zonder structuur, verschillende ritmes botsen onverbloemd op elkaar. De kamers rondom staan vol dure objecten uit koninklijke levens. Duur hout, ingelegde edelstenen en bedkaders bekleed met zilver. Er volgen grotere zalen, de plafonds zijn eindeloze arabesken, veel porselein uit Goa en Macao.
Het weer keert, de atmosfeer kleurt grijs en we zien de oceaan niet meer. Toch dalen we af, een klein uur langs hetzelfde weelderige groen. Eens terug in het piepkleine centrum zien we blauwe scheuren tussen de wolken; het klaart reeds op. Het restaurant dat ik gisteren vond blijkt nu voor de rest van de avond volgeboekt, dus zonder concreet plan trekken we ons terug in het hostel. Chatten met Indi, schrijven en rusten.
We vragen raad aan de balie, gestuurd in de richting van een lokale keuken. We krijgen een karaf wijn naast een grote schotel steak met champignonsaus. De dag komt langzaam tot zijn einde. Nog een klein glas porto en ik kruip terug op mijn bed. Ik luister naar muziek en schrijf tot voorbij middernacht.
Dag 3
Ontwaak om acht, maar weiger en val terug in slaap. Half tien en ik lees tientallen prachtige verjaardagswensen. Denk na over gepaste antwoorden terwijl ik ontbijt. Ik mis Indi, maar we chatten veel, wat helpt. Ik wandel door Sintra en vul mijn rugzak met Portugese happen. Sommigen zoet, anderen zout. Dan zit er niets anders op dan de bus af te wachten, een dik half uur Italiaans te studeren, om te arriveren bij de winderige kliffen van Cabo da Roca.
Hoge golven, eerder massieve muren van duizenden tonnen Atlantisch water, beuken tegen het continent en stuiven op in fonteinen wit schuim. Het haar blaast rond mijn hoofd, samen met mijn Indische sjaal, wat foto’s nemen bemoeilijkt. Ik wandel langs de kliffen, tussen eindeloze velden vetplanten, over een smal pad waar ik continu afgeblazen word door sterke windstoten. Vanop de hoogte doemen scherpe punten voor mij op, afgescheurde stukken Portugal, die als enorme drakentanden in het water staan.
Daarna over het strand, afgedaald en daar windstil. Zo ver naar links als mogelijk, ook langs de klifwanden en rotsblokken naar rechts. De oceaan speelt met het zand, raakt gekleurd, tussen oker, geel, lichtere en aan de horizon ook donkere tinten blauw. Tientallen scherpe punten breken door het oppervlak, sommigen tot vijftig meter hoog. Ik zoek een droge steen in de zon en open mijn rugzak. De lekkernijen verdwijnen langzaam terwijl ik naar Fado luister.
Ik wandel nog een uur of twee langs de kust, klim en daal, proef het zout in de lucht, opgestuifd door de onaflatende wind. Het weer speelt spelletjes, kleurt de hemel grijs, keert terug helder, maar zodra ik op de bus stap, barst het noodweer los. Dikke druppels op het glas, wat tijd om Italiaans te oefenen.
Ik wandel met snelle pas naar Quinta da Regaleira, paleis van een reeds lang overleden Braziliaans handelaar, rijk door koffie en edelstenen. Aan de telefoon met Indi, blij haar stem te horen, we praten over alles en niets, de dag van vandaag, gisteren en zelfs morgen. Ondertussen sluimer ik door de grote parktuin van de villa, tussen de hoge boomvarens, palmbomen en waterpartijen. Daal ondergronds via een mysterieuze wenteltrap tot het hart van de heuvel, waar een netwerk uitgehouwen gangen mij in verschillende richtingen stuurt. De verbinding valt weg, dus ik wandel in stilte door de artificiële grotten. Een loopt uit op een waterval, de andere op een waterput die uitkijkt op een regenachtige hemel, en tot slot wandel ik buiten aan de oever van een donkergroene vijver.
Terug haar stem en ik beschrijf wat ik zie. Het paleis bestaat uit honderd tinten grijs, ik zie het onechte rooster van grote rotsblokken, en bewonder de rijke decoratie van neogotische Manueline. Kronkels en bladmotieven rond de ramen, puntige pinakels op de balkons en het dak. Kort naar binnen, de gewoonlijke rijkdom, minder interessant want het bellen duurt voort.
Op hostel twee mensen uit Japan. We praten een klein uur, voornamelijk in hun taal. Kome vond reeds diner, dus hij blijft hier terwijl Momoko en ik zoeken naar een avondmaal. We vinden een kleine, lokale keuken, bestellen enkele visballetjes en elk een glas wijn. Ze studeert in Trier en verkent volgende week Marokko; beide interessante gespreksonderwerpen.
Op hostel vinden we Kome in de gedeelde keuken. Hij schenkt ons een glas uit zijn Vinho Verde, en we praten over reizen in Japan, in vergelijking met Europa. Daarna haal ik mijn Japanse cursus boven, die ze verwonderd onderzoeken. Veel van de grammatische nuances herkennen ze zelf niet, en de voorbeeldzinnen brengen hen tot lachen. Ik chat met Indi tot ze in slaap valt, en schrijf nu deze zin. De rest moet wachten op morgen.
Dag 4
Ik sta op met lieve woorden van Indi, maar ook met onverwachte lading schoolstress. Dus ik schrap het laatste paleis van Sintra en zet me in de gedeelde ruimte. Bel even met haar en zij legt enkele concepten uit; verduidelijking van de materie. Ik maak oefeningen tot half twee, reeds voorbereid door het inpakken deze ochtend, dus stap daarna op de trein. Met een klein hartje, want we bespraken niet enkel Japanse werkwoorden, maar ook het ijskoude feit dat ze ooit terug naar Italië moet. Ik weet niet hoe om te gaan met die kennis.
Het station is een grote overkapping van staal en glas. Ik stap de half-blauwe hemel onder en verken Lissabon. De combinatie van een aardbeving en enorme vloedgolf verwoestte in 1750 het historisch centrum, gelegen tussen de Alfama en Bairro Alto heuvels van de stad. Daarom ligt er nu een ordelijk rooster van straten, als in Barcelona of New York, gevuld door prachtige herenhuizen uit de late achttiende eeuw. De gevels volgen eindeloze zachte kleuren, of worden bedekt door eindeloze beschilderde tegeltjes. Een groot, langgerekt plein ligt in het midden, dat weg van de kust vertakt in twee nieuwe pleinen; samen vormen ze een Y. Koninklijke beelden en koele fonteinen in de publieke ruimtes. Eveneens een renaissance kerk die in de jaren ‘60 afbrandde, zonder echte restauratie. De zwarte zuilen, waar grote stukken van missen, omdat de heetste vuren ook massieve stukken natuursteen breken, dragen een enorm tongewelf, wat de ruimte een sinistere atmosfeer leent.
Lissabon kent een sterk reliëf, zoals eerder vermeld, voornamelijk door de heuvels Bairro Alto en Alfama. Een elegante stalen constructie vol gotische krullen leidt een lift vijftig meter de lucht in, waar een brug deze vroegmoderne constructie verbindt met het hart van Bairro Alto. Deze dagen de hippe buurt van de stad; met muzikanten op de pleinen en gezellige barretjes in elk pand. Ik verlies mijn spullen in het hostel en zet me op zo’n plein, portie kabeljauw en koude pint op tafel, terwijl de muzikanten spelen.
Ik ga op zoek naar Praça do Comércio. De halfronde stad ligt aan een baai, het centrum van de cirkel vormt het beginpunt van een centrale as; de belangrijkste winkelstraat van Lissabon, symmetrisch tussen de twee heuvels. En het plein van de handel bevindt zich in het midden, gescheiden van de statelijke boulevard door een prachtig elegante poort, waarvan de witte zuilen nobele leeuwen en metershoge Portugezen dragen. De zuidelijke zijde van het plein kijkt uit over de baai, en minuscule golfjes likken de aanlegplaats. De drie andere facades bestaan uit lange galerijen van grijze rondbogen, onder goudgele gevels en grote glaspartijen. In het midden staat een enorme, bronzen ruiter. Een rode hangbrug, de centrale span, langer dan een kilometer, reikt over de baai van de Taag, waar aan de overkant een gigantische Jezus voor de ondergaande zon staat.
Verder op verkenning, andere wijken, in een lange krul, langzaam op weg naar het hostel. Maar op een volgend plein, daar ook groen en dure standbeelden in de schemering, vind ik een groep Spaanse studenten; sommigen uit het Baskenland, anderen uit Catalonië. Later ook vergezeld door een Madrileense, slenteren we een dik uur door Lissabon. We zien de stad onder haar eigen licht, vanuit verschillende standpunten, en uiteindelijk vinden we onze weg naar een restaurant met live Fado optreden. Zij eten niets, het is nog maar acht uur ‘s avonds, dus ik ben de enige met een bord voor mij, terwijl we samen drinken en naar de melancholische stemmen luisteren.
Gedag en ik wandel op mijn eentje door de stad. Chat met Indi want ik mis haar zo erg, stuur haar foto’s van het lokale gebak, koop ook enkele pasteis de nata, en geniet van de heerlijke kaneelsmaak tussen de lantaarns van Lissabon. De kerstmarkt voor het hostel brengt goede sferen, dus ik maak nog een laatste ronde, maar teleurgesteld door het oppervlakkige karakter van de uitgaansbuurt, commercieel en plat, keer ik terug naar de Independente Principe Real. Daar om te douchen en daarna deze zinnen te schrijven.
Dag 5
Proper sober ontbijt en ik bezoek een kerk. Het plafond is een enorm houten paneel, vol religieuze schilderingen. Links en rechts de meest opulente kapellen ter wereld, vol goud, blauwe edelstenen, ingelegd of als muurbekleding. Daarna het Carmoklooster. Gotisch, religieuze kern van de stad, door dezelfde tsunami ontnomen van haar dak. Dus spierwitte zuilen dragen elegante spitsbogen, en daarboven wacht de blauwe lucht. Beelden en restanten ervan hangen aan de muren, vanover heel Portugal, een artistieke reis door de geschiedenis van het land. Enkel het apsis werd gedeeltelijk gereconstrueerd, dus onder de bakstenen daken bewaart het museum haar prehistorische of complexere stukken.
Te voet door het stratenplan van Lissabon, tussen barretjes op zoek naar kleine happen. Ik proef een aantal Pasteis de Nata, ontbijt ook een tweede keer; omelet met hesp en rijst.
De kathedraal van Lissabon is even oud als de Portugese aanwezigheid hier. De rudimentaire voorgevel is vierkantig, draagt twee blokkerige torens, en kantelen lopen langs de dakranden, waardoor het gebouw een militaire indruk uitstraalt. Een lang tongewelf overdekt de centrale ruimte, weinig decoratie, enkel rechte lijnen en halve cirkels. Dure gewaden in de schatkamer, zilverdraad met gouden accenten. Blauwe tegeltjes aan de muur in de leefruimtes van de bisschop.
Ik beklim Alfama op zoek naar het Castelo de Sao Jorge; een middeleeuwse bedoening met rechte muren, rechthoekige torens vol kantelen, geen draak, noch prinses. Wel een spectaculair uitzicht over de stad, de oranje hangbrug over de Taag, voor de silhouetten van enorme haveninfrastructuur. Verder ook de gekleurde gevels van Lissabon, goudgeel bij het Praça do Comércio. Ik zoek en vind de ruïne van het Carmoklooster, evenals sommige plaatsen die ik gisteren bezocht. Parasoldennen groeien in de open ruimte binnen het kasteel, een plaats bewoond door een twintigtal pauwen. Ze vertoeven in de zonnestralen van de nazomer, waar hun verenkleed fel in glanst.
De andere helft van Alfama, de heuvelkant die wegkijkt van het centrum, doet denken aan een Grieks dorp op een mediterraans eiland, met uitzondering van de enorme vrachtschepen die voor de kust passeren. De witte huizen reflecteren het intense zonlicht, en twee grote kerken uit de renaissance doorprikken de hemel. Hun sobere vormen en elegante lijnen verstoren het zicht niet. Er ligt een overdekte markt, staal en glas uit de vorige eeuw, waar gefaalde artiesten hun waren etaleren. In de straten rondom nog meer goederen. Ik kies een tafel en eet.
De lange wandeling terug naar huis brengt me veel mooie uitkijkpunten, op verschillende karakters van Lissabon, evenals gekleurde straten, met betegelde gevels, die uitkijken op de pastel geschilderde gevels verderop. Terug thuis om te douchen, bellen met Tati over heimwee, en nu wat schrijven.
Aan de praat met Bruno uit Brazilië en Christian uit Kroatië, twee toffe kerels uit het hostel. We gaan samen op zoek naar diner, ik met enkele tips op zak. We vinden een toffe wijk met live muzikanten en hippie-types, maar alle kleine restaurantjes zijn tot middernacht volgeboekt. Terug richting het hostel en op de weg vinden we een goed alternatief. Ik deel een grote schotel kabeljauwkroketten met Bruno en we praten over onze levens.
Dag 6
Afgesproken met Yara, kennis via via, via Tati, maar ontbijt verzet naar morgen dus ik eet alleen. Daarna op wandel naar het park achter de hoek om het weer te proeven, kort langs de kamer om me correct te kleden en ik daal Bairro Alto af richting het station. Onderweg bel ik met vader, hij las onlangs zijn zoveelste Dostoevsky uit.
Ik lees Brave New World, verjaardagscadeau van Lool, waardoor ik mijn halte mis. Terug op weg naar Belem, verkorting van Bethlehem, want Portugees klinkt als Spaans, met de helft van de klanken ingeslikt. in de zestiende eeuw had het land de wereldwijde specerijenhandel in handen, en de resultaten staan hier te bezichtigen. De vlooienmarkt doorkruist bots ik op het Mosteiro dos Jerónimos, een uitgestrekt, extreem weelderig gebouw in de Manueline stijl. Dat wil zeggen, late gotiek, gekenmerkt door eindeloze decoratie, kleine details, de witte gevel volledig bezet met heiligen, krullen, lussen, natuurlijke elementen rond het glas-in-lood, in de balustrades, en tot hoog in alle pinakels en de koepel van de klokkentoren. Elke vierkante centimeter wordt dagelijks duizendmaal gefotografeerd.
Ik wandel eraan voorbij, de rij te lang, tot aan de Torre de Belém. Miniatuur fort van struise, maar fijn gedecoreerde toren met kanonnen dragend voorplein. Het geheel staat met zijn voeten in het licht klotsende water van de Atlantische Oceaan, of de laatste meters van de Taag, hier om avontuurlijke caravels uit te zwaaien, en vijandige galjoenen te bombarderen. Verder stroomopwaarts staat een elegant, modern monument, eveneens bijna wit, ter ere van Vasco da Gama.
De drukste plaats in het dorpje is een banketbakker Pasteis de Belém, die naar eigen zeggen als enige op aarde het originele recept in handen heeft. Ik koop er zes gebakjes om mee te nemen voor Indi, daarna nogmaals zes in zijn meest gedogen tegenspeler. Rond de middag oefen ik mijn Japans terwijl ik wacht op stukken gefrituurde inktvis, vervolgens bij de thee.
Ik kijk binnen in de kerk van het klooster, van binnen zo mogelijk nog rijker versierd dan aan de buitenkant. Elegante zuilen dragen het sierlijke waaiergewelf, en ze zijn volledig bedekt met kleine motieven die zichzelf op magische wijze herhalen. Hier ligt niet enkel bovenvermelde ontdekkingsreiziger zelf, ook een groot deel van de koninklijke familie verzamelt stof onder dit dak. Het apsis werkte men echter in een volledig andere stijl af, het is een volmaakt voorbeeld van Mannerisme. Dat wilt zeggen strakke lijnen, enkel recht of perfect rond, en de zo gevormde roostervakken in verschillende, uniforme marmertinten. Een sterk, maar mooi contrast met de gotische krullen die de rest van het interieur kenmerken.
De kusttrein tot in Cascais, met de zakkende zon boven de oceaan. Ik wandel tussen de oude villa’s van dit casino dorpje, hun mooie kleuren en kleine torentjes steken mooi af tegen het roos in de wolken. De vuurtoren heeft blauwe banden, geen rode, en leidt niet langer de schepen voor de kust. Ik volg de mensen en zie de zon verdwijnen in het water, een oranje vuur speelt in de wolken aan de horizon. Boca do Inferno, de aarde beeft en gedonder vult de lucht, want de Atlantische stroming botst hier op zwarte kliffen, waardoor de massieve golven metershoog de lucht in stuiven.
Trein door het duister terug naar Lissabon. Lezen in Lool haar boek, en ik douche me in het hotel. Vervolgens vind ik een tafeltje om postkaarten op te schrijven en zodra daarmee klaar vragen Christian en Bruno wat te doen. We vinden een hippe hamburgertent uitgebaat door Brazilianen en genieten ontzettend van deze stevige maaltijd. Het zijn goede mensen, dus voor dessert kuieren we door de Time Out Market, een uitgestrekte hal onder staal en kunststof; centraal ontelbare tafels en stoelen, allemaal bezet, en langs de rand een veertigtal eethuisjes. We volgen de omtrek en kiezen voor de Pasteis de Nata.
Dag 7
Vroeg uit bed, want afgesproken met Yara, via via kennis dankzij Tati. Ik wandel door de vroege ochtend van Lissabon, alles ingepakt, maar achtergelaten in het hotel, en de straten zijn verlaten. Enkel Noord-Europese reizigers en residenten zijn reeds wakker. We ontmoeten elkaar in een gezellig ontbijtcafé in het midden van de stad, rond een kleine tafel. Twee grote mokken thee, toast met tomaat basilicum en voor mij een bezalmde bagel. Yara reist ook graag, wat toffe verhalen vanover de hele aarde naar boven brengt. Daarna bespreken we door landsgrenzen uitgedaagde relaties, haar volgende tattoo en de voordelen van hostels.
Ik zit lang bij de post, want iedereen buiten de ambtenaren heeft er haast, maar uiteindelijk komt mijn beurt en dan verdwijnen enkele postkaartjes in de handen van een sombere Portugees. De weg beklommen naar Bairro Alto vind ik mijn spullen onaangeroerd en maak ik mijn weg naar het Parque Eduardo VII. Ik wandel door de open groene ruimte, een centrale as van ordelijke heggen in een langwerpig grasveld, geflankeerd door slingerende baldakijnen van loofbomen, tot nog toe onaangeroerd door de kleuren van de herfst. Het hoogste punt geeft mij zicht over het park, daarna een lange groene laan die leidt tot het historische centrum met haar kasteel op Alfama, en tot slot het blauw van de brede Taag, die hier in de Atlantische Oceaan verandert.
Mijn laatste halte in Lissabon is het Museu Calouste Gulbenkian, een verzameling kunst en kunstige objecten in een prachtig gecureerd, modern gebouw. De ruimtes zijn schaars gevuld, waardoor de unieke stukken allemaal hun waardige aandacht verdienen. Zo doorloopt de collectie de geschiedenis van artistieke expressie, tussen de vergulde gelaten van Egyptische farao’s, voorbij Chinees porselein en het meubilair van Louis XIV, arriveer ik voor een uitgebreide collectie Art Nouveau juwelen. Allen gekleurd door grote edelstenen, gevormd naar insecten, slangenkoppen en het menselijk lichaam.
Met het tikken van de klok stap ik op de metro richting de luchthaven. Daar blijkt het even zoeken naar de juiste terminal, maar meer dan op tijd bij de gate, dus ik luister muziek en oefen wat Japans. Drie uur op de vlieger, tijd om te slapen, want de nacht was kort, en ik lees mijn boek uit. Langer onderweg met trein en bus dan mijn geduld verdraagt, en dan val ik Indi in de armen voor het station van Leuven. Glunderend en grinnikend als een waanzinnige.
18 – Parijs & Indi
Dag 1
We staan op met vermoeidheid die wijken moet. Kleding op de vloer in de tas, een laatste oog op de rommelige kamer en met lange pas naar het station. De ochtendtrein naar Brussel volgt weldra en brengt ons tot het gebroken station in het noorden van de stad. Paden door hekken en roosters geblokkeerd, het lawaai van werktuigen en vuiligheid in de hoeken. We zitten tussen het staal en glas van Europa en wachten op de bus.
Mijn vrouw is mooi en jong. Haar krullen groeien langer met de dag en vloeien soms als golven over onze huid. Ik verberg mijn gezicht in haar hals of verstop me in haar omhelzing en denk aan niets. Haar ogen veranderen hun kleur, en opengesperd in emotie zie ik mezelf in haar groene agaat. Lange wimpers kriebelen mijn wang wanneer we nabij zijn, dan kus ik haar lippen, rood als een vers gesneden vijg. Onze benen gekruist, gedeelde warmte, onderzoekt zij de gastronomie van Parijs; lees ik mijn boek.
Ietwat net twee uur te laat voor onze reservering in Bouillon Pigalle, maar de drukke bistro toerneert continu gasten en we krijgen een tafeltje. Indi voor het eerst met een bord escargots voor zich, ik geniet van mijn uiensoep en daarna eten we zacht varken met rode kool en cèpes. Enthousiasme brandt in haar ogen, het vroege diner is erg lekker en een goed begin van onze trip.
Hotel om de hoek, onze rugzakken op de vloer en een half uurtje plat op bed met de digitale kaart op zoek naar de volgende stap. Donker nu, nauwelijks zeven, maar op dat uur sluit de patisserie die Indi vond en we lopen tot daar. Vier knappe jeugden babbelen achter de toog en neuriën Bittersweet Symphony mee. Ze werken niet echt met uren, gelukkig voor ons, dus ik vraag om een doosje met vijf verschillende madeleines en we wensen elkaar een fijne avond. Krokant en gevuld met heerlijke smaakjes, vers uit de oven, heerlijk onderweg naar de Sacre-Coeur.
We zitten bovenaan het terras, op de stenen balustrade, met de laatste twee madeleines en kijken uit over de nacht van Parijs. Samen onder onze grote sjaal, handen in elkaar, genieten we van de stilte. Het is rustig boven op Montmartre, dus zonder duwen en trekken bezoeken we de witte kerk boven Parijs. Indi zit een tijdlang geruisloos met sober gelaat op een houten bank, terwijl ik rondwandel en een foto neem van de grote mozaïek.
Het koelt niet echt af, dus mijn groene vest uit Mongolië dient als voldoende. Daarover draag ik een sjaal, groot genoeg, bijna een deken, als een Mexicaan, of eerder een reiziger langs de zijderoute, want mijn kasjmier-sjaal met gouddraad zorgt voor kleur. Verstrengeld struinen we door de nacht van Montmartre, botsen op een kleine kerstmarkt, en na een macaron met framboossmaak ontstaat een kleine onenigheid. Niet het onthouden waard, maar toch voel ik de nood om dit goed te maken.
We raadplegen de schermen en Indi vindt een sjieke cocktailbar met Japanse naam. Ze scrolt er voorbij, maar ik voel dat het goed zit en wandel ons tot daar. Yagō is de naam, en we missen de zwartgelakte poort met roos glas in lood bijna. We stappen de kleine, duistere ruimte binnen, vinden met goed karma plaatsjes op de fluwelen meubilair, net als de gelakte houten accenten donkerrood. Een rijk bloemenpatroon kleurt de zijden wandbekleding, en een doffe spiegel vult het lange, smalle plafond, waardoor het schaarse licht weerspiegelt in onze kristallen glazen. Gevuld met unieke smaakcombinaties, en gekozen uit een menu vol erotische karikaturen.
We vragen een volgend drankje, en voelen ons sterren uit de jaren ‘20. Colombiaanse wierook wordt gebrand, vult de ruimte met exotische aroma’s. We kruipen dichter tegen elkaar, delen kusjes, en Indi analyseert de luxe producten die aan de trofeevrouwen hangen. Ze herkent vaak niet enkel de merken, namen als Hermes en Louis Vuitton, maar ook de exacte modellen, soms zelfs de ontwerpers van de handtassen. Ze geniet van haar kennis, toont wat ze weet, en ik ben de enige die het hoort, want de DJ verweeft Indische klanken in zijn mix en de kamer vult zich met een roes.
De nacht is eindeloos, en in se pas begonnen. Toch eindigt hier mijn beschrijving, want sommige blijven liever gekoesterd. Niet alles moet geschreven, want eens zwart op wit vergaat een deel van de magie.
Dag 2
Ontwaken kan soms lang duren, en zo ook deze ochtend. De zon kruipt langs de gordijnen, de eerste verwarde blikken zien haar lijnen op het plafond, maar nog niet onder de indruk en geruisloos draaien we rond, gewikkeld in het witte linnen. Maar kort na elf staan we toch weer buiten, nog fris, maar de hemel is volmaakt blauw en we hebben een doel. Indi wil terug naar de madeleines van gisteren, en op de hoek van het juiste kruispunt vinden we een gezellig bakkertje. Iets hartigs achter de kiezen, hoewel voor mijn lief natuurlijk pain au chocolat, ontdekken we aan de overkant Yagō van gisteren, en twee gevels verder het open raam waardoor we twee madeleines kopen.
De metro zet ons af in het vijftiende, vlakbij ons tweede hotel, waar we te vroeg door de deur stappen, en dus enkel onze tassen kunnen lozen. Het weer is prachtig, de temperatuur dragelijk, dus ik laat mijn monsterlijke winterjas achter en hand in hand stappen we door de rustige straten, met het topje van de Eiffeltoren boven de daken. We botsen op een mooie patisseriezaak, Indi kiest een gebakje, moeilijk, want het zijn kunstige sculpturen, en met die zoete nasmaak naderen we de parken rond de Eiffeltoren.
Indi deelt haar muziek, een oortje voor elk van ons, en ze speelt steeds de juiste nummers, perfect gepast voor het moment. We zitten op de rand van een opgedroogde fontein, te midden van groen, met het elegante monument voor ons. Ietwat onzeker poseren we voor de foto, geholpen door een Nederlander, waarna we op ons gemak naar het oude centrum wandelen.
Langs de Seine, kijken naar de woonboten, een kat op het dek, maar Parijs is enorm, dus we rusten op een bank aan de oever, met het warme licht op onze huid. Gouden beelden langs de oude bruggen, het staal en glas van het Grand Palais, tot we wederom pauzeren rond de octagonale vijver van de Tuilerieën. Indi begint haar jacht naar het beste Japanse restaurant van de stad, en ondertussen zoek ik water. Ik keer terug met een macaron, en met die zoete energie belt ze om een reservering te vragen.
We steken de Place Vendôme over, met haar imposante, bronzen kolom in het midden, de exploten van Napoleon vereeuwigd in reliëf. De hoek om naar rechts belanden we tussen een zee van Japanse en Koreaanse restaurants. Mensen staan aan te schuiven, lange rijen op de straten, Indi kijkt overal binnen en knikt tevreden. Ze koos duidelijk het beste eethuisje voor vanavond, dus voorlopig kunnen we op pad met enkele kleine snacks uit een hectische keuken.
We wandelen verder tegen de stroom in, om uiteindelijk te belanden in de Bourse de Commerce, maar eer zover organiseren we een spontane, speelse fotoshoot in het binnenplein van het Koninklijk Paleis. Omkranst door de statelijke architectuur langs drie zijden, en een piekfijne wintertuin langs de vierde, poseren we op de vele pilaren die de ruimte sieren. Allemaal wit-zwart gestreept, de meeste komen niet boven onze knieën, maar we kiezen enkele hogere, die we beklimmen, om te pronken als superhelden of diepzinnige filosofen.
iRASSHAi is een gloednieuwe Japanse supermarkt, vlak naast de Bourse. Indi leeft voor zulke winkels, gevuld met obscure streekproducten van de hoogste kwaliteit, niet eenvoudig te vinden in Japan, nagenoeg onmogelijk in het buitenland. Toch kiest ze niets te kopen, en mijn pogingen tot geschenken blokkeert ze even streng. Het is fijn om naar de mooie ontwerpen op de verpakkingen te kijken, de Japanse typografie te waarderen, en geen cent lichter de Bourse binnen te wandelen.
Want die is gratis na zestien uur, althans voor ons jongelingen, en het gewelf van glas en staal blijft even indrukwekkend. Op ons gemak langs de moderne kunst, niet altijd even intrigerend, maar het prikkelt onze zintuigen, en Indi krijgt de smaak te pakken. Op weg naar Centre Pompidou, maar eerst een Bretoense pannenkoek en postkaarten schrijven.
We hebben een uur, mogen onze reservering voor vanavond niet missen, dus met een kleine spijt wandelt Indi sneller dan ze eigenlijk wilt langs de moderne kunst. Sommige werken trekken haar oog, terwijl ik net een wenkbrauw frons, maar vaker staan we overeengestemd voor een kleurrijk doek. Het blijft altijd interessant meningen en interpretaties over kunst te delen.
We genieten van een volmaakt Japans avondmaal; sashimi en yakitori, op de achtergrond versta ik hun Frans en Japans. Rook vult het compacte souterrain, want achter mij grilt een stijlvolle Japanner steeds meer spiesjes op een gloeiend kolenvuur. Zoals steeds bij haute cuisine zijn de porties eerder klein, dus kijkt Indi uit naar een tweede diner.
Te voet langs dezelfde Oosterse restaurants als deze middag, en ertussen spot Indi een voedingswinkel. Ze kiest er wat snacks en dan stel ik vast dat haar handtas ontbreekt. Natuurlijk geen nood, want al wat vergeten bij een Japanse zaak ligt daar veiliger dan in je eigen huis. Terug op schema maar dat verloopt niet volgens plan. We treffen de eerste bar zo goed als verlaten, de volgende uitverkocht, daarna vertrekken we na dertig seconden slechte muziek, en onze laatste hoop beloont al onze verwachtingen.
We dalen af onder het stenen tongewelf van de kelder, een kleine ruimte uit de middeleeuwen, waar ik nipt zitplaatsen te pakken krijg, die overhandig aan Indi, en dan de toog bezoek voor chardonnay. Paars en blauw licht werpen vreemde schaduwen, en vijf muzikanten kruipen met samengeknepen schouders open het bijna onbestaande podium. De drummer geeft een krachtige slag en daarmee begint hun optreden. Een mix van funk en energieke jazz, het is geweldig om voornamelijk de pianist gade te slaan. Hij gaat volledig op in zijn lied, en lijkt bijna te vervloeien met het instrument. Zijn enthousiasme en intensiteit werken aanstekelijk, en wanneer ze een herinterpretatie van de Beatles spelen, raakt Indi bijna in een extase.
Na afloop gids ik ons richting La Palette, literair café, en mijn lief voelt zich onoverwinnelijk, gevuld met energie, koningin van de wereld. Sterke emoties spelen op haar gezicht, we vragen om een laatste duo drankjes, in haar energiek schrikbewind sneuvelt een kaars, maar ze is zelf de vlam die zo fel brandt. Honger kruipt naar boven, en om de hoek vinden we een chef in traditionele keukengewaad; lange witte koksmuts, zwarte schort, en hij maakt enorme pannenkoeken die hij zowel hartig als zoet vult.
De busrit naar huis en de geruchten die erop volgen maken geen deel uit van dit relaas.
Dag 3
We staan laat op, maar niet schandalig, met volle tassen op zak in de metro. Alvorens gebeld met Tati om te vragen naar winkels en winkelstraten, dus ik breng ons naar Quartier Latin, waarvoor we eerst langs de dure winkels van alle Franse luxe producten moeten. Dat trekt ons niet, maar de gebouwen stralen kracht en stijl uit, fel verlicht door een levendige ochtendzon.
Dan toch in Quartier Latin, waar de stoffenwinkels en handgemaakte zaken zich opstapelen. Eerst naar Lupicia, een trotse theezaak uit Tōkyō. Indi kiest er een cadeau voor Kerst, ik geruisloos ook een voor haar. Daarna ambachtelijke macarons, limoen, fleur d’orange, allerlei lekkernij, en we gaan van vitrine naar vitrine.
We stuiten op een druk bewandeld kruispunt, met op elke hoek een goed onderhouden zaak. Eerst lunch, en Indi verlangt een echte Franse baguette, daarna artisanale confituren, maar we kopen er geen, en tot slot een biowinkel waar de groenten er handgemaakt uitzien. Al snel terug hongerig van al dat souvenir twijfelen, kiest ze een Japanse rijsthap vol zalm als tweede lunch.
Over de Seine bij het eilandje, en vanop de Pont Neuf zien we oude wilgen langs de oever, het Louvre in de verte, daarachter het glazen dak van het Grand Palais, de hypermoderne silhouetten van het rijke La Défense, en de smetteloze blauwe hemel overkoepelt alles. Met de metro naar La Marais, op aanraden van Tati.
We wandelen tussen een menigte van toeristen, tussen de winkels van deze wijk. Op zoek naar kerstcadeaus en souvenirs, blijft het vaak bij kijken, niet vaak komt het tot kopen. We rusten uit op de idyllische Place des Vosges, met haar prachtige, knoestige kastanjebomen in het midden, omgeven door vier identieke gevels van nobele herenhuizen met steile daken, lange schouwen, hoge ramen, gedragen door stenen bogen. Ik denk aan de Plaza Mayor in Madrid, of de Praça do Comércio in Lissabon.
Eigenlijk ook moe, dus na een tijdje raken we het winkelen beu, te meer daar we zelden vinden wat we zoeken. Dus een late lunch of vroeg diner, evengoed vluchten voor de kou, in de Joodse hoek van Parijs. Het is er warm, geurt kruidig, en we krijgen twee enorme borden vol verse groenten, gesneden kip en krokante falafels.
We bewegen nog even heen en weer tussen verschillende kledingwinkels, dan wel tweedehands en vintage, want Indi heeft een prachtige lange jas, en zoekt er een voor mij, zodat we passend over de straten kunnen. Maar de ogen vallen toe, en we vluchten voor het laatste half uurtje in een Starbucks, warm binnen, want buiten wordt het donker. Onderweg naar het busstation kopen we nog een baguette voor thuis, een eclair voor onderweg, en wat later ook een verse quiche lorraine.
Op de baan slaap ik voornamelijk, mijn hoofd op haar schoot en voor ik het weet nadert Brussel. We praten over onze relatie, het mirakel van dit najaar, hoe goed we overeenkomen, en het geluk dat we zo uitbundig en eindeloos delen. Daarmee geen erg wanneer we de trein op een minuut na missen, en tot voorbij middernacht zitten we te fluisteren in Brussel-Noord
19 – Madeira & Indi
Dag 1
Gisteren gepakt, de wekker voor acht, een uur op de trein vanuit Leuven, en op de vlieger lees ik een honderdtal pagina’s over de Spaanse conquistadores. We landen nauwkeurig op de klok, stappen de luchthaven buiten, en enkele tellen later worden we opgepikt door iemand die huurwagens verhuurt. Waarborg in cash, contract ondertekend, papaya’s en mango’s herken ik aan het blad dat ze over de parking hengelen, en we rollen voorzichtig de helling van Madeira af.
Rustig op de baan, trouwens proper en zonder kuilen. Twintig graden op het subtropisch eiland, naar het eind van de winter toe, en de enorme, stekelstervormige agaves richten allemaal een lange krul de hemel in om weldra tot bloem te barsten. De laatste lengte van de landingsbaan gaat gedragen door tientallen betonnen pijlers, daar het eiland bergachtig en dus niet vlak is. We rijden onder deze brutalistische colonnade, daarna van rond punt tot tunnel en zo zonder onderbreking tot we parkeren.
Ponta de São Lourenço. Zuilen van zeshoekig basalt langs de kliffen van deze vulkanische slang in de Atlantische Oceaan. Baby koopt een grote fles water en we wisselen van schoeisel. De wolken zijn een witte mist, wat blauw mogelijk maakt, echter niet opvallend rijkelijk. We klimmen en stijgen, tussen vogelzang van kleintjes en drie valken zweven bewegingsloos boven het dikke gras, op zoek naar knaagdieren.
De wanden tonen lagen van de aarde, verschillende tinten bruin, rood en oker, gestolde magma, loodrecht op het water, van honderd of tweehonderd meter lager. We verlaten meermaals het pad om ergens afgezonderd van de andere wandelaars in het gras te verdwijnen. De wind blaast zacht, draagt de reflectie van de zon tot bij ons. Madeira met haar groene kapsel verdwijnt in de wolken, voor ons in de oceaan liggen grote visserijen, en de staart van de basalten slang steekt uit als een witte vuurtoren met rode muts.
Nu op weg naar het ander eind van het eiland, , net na zonsondergang, een klein dorpje met de naam Seixal. Iets meer dan een uur op de baan, met eigen muziek ter begeleiding, en ik let op de kaart terwijl Indi rijdt. Zwarte contouren van de bergen, daarna lange, lijnrechte tunnels door het hart van de gedoofde vulkaan.
Gastvrij ontvangen in een kamer van hout en improvisatie. Geen luxueus hotel, integer en ontzettend gezellig. Niets ontbreekt, dus we dragen onze spullen naar binnen, om daarna iets eetbaars te vinden. Een mandje gevuld met lokale producten in de kruidenier, en op de tafel van ons nieuwe thuis, tevens verlicht met een tiental kaarsen, smeren we tonijn over toast. We drinken een Portugese bessensap en sluiten af met pasteis de nata. Sokken mogen mee onder de douche, en we kruipen in bed om de foto’s van vandaag te bestuderen.
Dag 2
Tussen een tiental kussens schijnt de zon door de metalen latten van de luiken voor het raam en het gordijn vangt die eerste warmte. We delen onze dromen van de nacht en ik verzamel ontbijt op onze tafel buiten, met zicht op de tropisch groene wanden van Madeira. De zon belicht het dorp voor ons, enkele witte huisjes op vulkanisch gesteente en daarna uitsluitend de blauwe atlantische. Marmelade, toast, ook granola met melk van de Azoren. Ik kook water voor thee, en speel Joao Gilberto tijdens ons ontbijt.
Lange omweg naar het strand, alleen maar omdat we het prachtige eiland willen zien, met haar groene kruinen over het wegdek en levendig mos over de stenen geklad. Het zwarte zandstrand van Seixal is het mooiste van Madeira, en biedt zicht op de lange klifwand naar het westen toe. De natuur doet haar uiterste best om elke beschikbare centimeter te vangen, en de zilveren streng van een waterval duikt ononderbroken in de oceaan.
Naast het strand ligt een netwerk van vulkanische rotsen, net een gekarteld doolhof door het water, pokdalig en een grote krul omarmt een natuurlijk zwembad vol zout water. Een twintigtal zielen op het strand, maar we klauteren voorzichtig over de ruwe rotsen om volmaakt met ons twee en niemand anders van de warmte te profiteren. We klimmen en verkennen tussen de kolonies van kleine krabben, waar Indi gretig jacht op maakt, en vinden even later een natuurlijk bad in een van de vulkanische vormen. Door het heldere water zien we enkele zee-egels, dus we blijven voorzichtig.
De echte attractie vindt ze er echter een minuut later. We zijn namelijk niet de enige bewoners van deze warme poel, waar we trouwens in ondergoed baden en van plan waren met boeken wat tijd te doden. Maar tussen het wier en de kleine visjes zwemt een grote octopus, en hij trekt meteen al onze aandacht naar zich toe.
Het dier is nieuwsgierig en verkent ons met zijn behendige tentacles. Zijn vorm en kleur volgen de achtergrond terwijl hij kietelt met zijn duizenden zuignappen. Hij kijkt naar boven door het water met zijn twee spleetogen en trekt aan mijn hand. Bijzonder hoe sterk hij is, maar ik win telkens het touwtrekspel. Indi maakt foto’s, waar hij blijkbaar niet op staat te wachten, want de octopus lanceert een straal water rechts naar de lens en zwemt dan snel achter een krab aan, dieper de poel in. We blijven nog lang in de buurt, en vangen zelfs allebei onze eigen smakelijke krab om hem terug te lokken, maar tevergeefs. Ik installeer met comfortabel op de handdoeken en lees tussen de sterke golfslag, en Indi verkent behendig deze gestolde rotsen verder.
We verzamelen onze spullen, kleden ons droog, en wandelen naar ons klein fiatje. Reeds voorbij twee uur, en we verkennen de noordoostelijke kant van Madeira. Onderweg stoppen we bij enkele scherpe rotspunten die zo’n honderd meter boven het wateroppervlak uitsteken. In Porto Moniz eten we een bord vol schelpdieren in olijfolie en daarna een vers gebakken tonijnsteak. Ook hier natuurlijke poelen tussen de kronkels van vulkanisch gesteente, en kort werpen we een oog op de verlaten souvenirwinkels.
In de schaduw van het eiland, en daarom rijden we via een vijftiental haarspeldbochten de berg op, met onze eigen muziek uit de kleine luidspreker van Indi’s telefoon, daar we de radio niet smaken. Ze rijdt goed, en vindt ontzettend plezier in deze slingerende wegen, bijna verlaten in een subtropisch landschap. Een kwartier later staan we honderden meters boven de oceaan, op de rand van een afbrokkelende klif, met voor ons een lichtspektakel tussen de wolken en het water. Een gouden glans fonkelt op de golven, en scherpe zonnestralen doorprikken de bolle vormen van de cumulus.
Zij aan zij op onze strandhanddoeken, met Cesaria Evora ter begeleiding bij de luide golfslag tegen de zwarte rotsblokken, ver onder ons. De hele wand van het eiland werd herwerkt tot heldergroene terrassen van smalle strengen landbouwgrond, voorlopig slechts sappig gras, maar weldra gevuld met suikerriet en felle bloemen. We mijmeren over deze prachtige dag, die zowaar perfect verliep, en wachten tot het vallen van de zon, voor we de achtbaan van Madeira afrollen, terug naar huis.
Dag 3
Iets vroeger wakker dan gisteren en we nestelen ons tussen de kussen en dekens met elk een boek in de hand en een kom granola met melk tussen ons. De hemel overdekt met wolken, minder motivatie op te staan. Na tien rapen we onze spullen bij elkaar en stappen we in onze kleine wagen.
Boven op Madeira blaast de wind; een natuurgebied voor loslopende koeien, enkele hectaren gezond mos, dik en vochten, onder een sprookjesbos van eeuwenoude bomen, krullend hout, holle stammen, door storm gevelde honderdjarigen die opnieuw wortel schoten. Ook de kronkels van hun lange armen worden volledig bedekt door mos en varens, om het geheel van magie boven het glooiende veld een tropische toets te geven.
We wandelen tussen deze oude bomen, hun dikke, donkergroene bladeren beschermen ons tegen de wind, en plots valt het zacht glooiend terrein weg, en maakt plaats voor een kilometer lange afgrond tot de oceaan. Een gezond bladerdak bedenkt de hele afdaling, en we klimmen naar het hoogste punt voor een prachtig zicht in alle richtingen. Hier doorsteekt vulkanisch gesteente het veld op vele plaatsen, waardoor Madeira een stekelig karakter krijgt.
We banen ons eigen pad onder de tropische bomen, met verkennende slierten groen langs hun nieuwsgierige takken. Een raam opent zich in het bladerdak en met zicht op de Atlantische lezen we een half uur, halverwege in de knoop met elkaar. Daarna belt Indi haar grootmoeder, en ik ga op zoek naar het einde van deze berg, waarvan ik diep de vallei in kan kijken, met links van me, waar het eiland staakt, de vulkanische rotsarmen waar we gisteren onze octopus vonden.
We bollen langs haarspeldbochten, torenhoge eucalyptussen en tuinen vol herfstgroenten, en genieten van een late lunch in Seixal. De zon verhit onze huid op het smalle, overdekte terras van twee lokale vrouwen. We eten quiche en daarna pannenkoeken, met de hoge kliffen naast ons, en de hongerige katten van het café onder de tafel.
We spenderen een uur in dezelfde zout water poelen als gisteren, waar we met groot plezier onze octopus terugvinden. Terwijl ik jacht maak op een krab om hem te voeren hoor ik Indi enthousiaste geluiden maken. Het dier zwemt tot bij haar oever en beweegt enkele van zijn armen over de droge rotsen. Wij zien het als een begroeten, die ik even later beantwoord met een nog kriebelende krab ter grote van mijn handpalm. Hij neemt zijn maaltijd stevig beet en verdwijnt dan in het diepe om ervan te smullen. We wachten tevergeefs op zijn terugkeer en lezen tot de zon achter Madeira duikt op de zwarte rotsen, met de golfslag als melodie op de achtergrond.
Het naburige Sao Vicente ligt niet aan de kust, maar in een komvormige vallei die langs een nauwe opening uitkijkt op de oceaan. We beklimmen een hoogtepunt in het midden van deze open ruimte, waar een oude Portugese klokkentoren haar bellen laat rinkelen. De witte en oranje verf bladeren af, en rond ons veranderen de groene bergwanden in een gekartelde silhouet van waarachter een lichtblauwe hemel met witte vlekjes zich toont.
Terug in Seixal passeren we langs een minimarkt voor tonijn uit blik en een fles madeira. Die laten we nog een uurtje wachten terwijl we lezen in onze hangmat met zicht op de zwarte rotsvormen in het water, ver naar het westen. We kiezen een Japanse film voor na het avondmaal, en na de toast met vis schrijf ik deze tekst. Indi wast enkele kledingstukken in de lavabo en droogt ze met een haardroger. Kleverig van het zout water en we staan op het punt te douchen. Straks schenken we een glas madeira en openen we de zak zoute chips voor bij de film.
Dag 4
Halverwege de film valt Indi in slaap, en ik lig naast haar te knikkebollen. Ik sluit de laptop en duik de nacht in. Rond twee uur vang ik een muis en deze zin benodigt geen verdere context.
We ruimen alles proper op, onze kleren gevouwen en het bed opgemaakt. Een zwarte tas vol vuile was en een tweede met de restjes van ons eten. De zon staat aan de hemel en door het open raam zien we de groene klifwanden van Madeira die meedogenloos in de Atlantische duiken.
We miskennen de tunnel door de rug van het eiland en kiezen in de plaats om de bergkam over te rijden. We pauzen een eerste keer tussen weelderige Laurisilva die doen denken aan gisteren, maar dan bewoond door tientallen kleine vogeltjes met gele borst. In de wagen vinden we een oude broodkorst die we verkruimelen en bijna komen de vriendjes uit onze handen eten. Niet veel later staan we op het hoogste punt van deze bergpas en we stappen uit om de twee zonovergoten valleien, noord en west van onze stop, te aanschouwen. De zon schijnt zo rijk dat het felle licht tussen de gekartelde bergen lijkt op de wellen en door haar intensiteit zien we moeilijk ver. We staan met gesloten ogen in haar stralen en besluiten naar het strand te rijden.
Ponta do Sol, ook wel het punt van de zon, is naar verluidt de zonnigste plek op het eiland, en achter de tientallen gekleurde gevels aan de oever toont zich de spitse toren van een klein kerkje. We parkeren in een langs een kant afgesloten tunnel, waar ik ons later met een enkel hand aan het stuur achterwaarts uit gids. Indi regelt de pedalen en blijft alert terwijl ze viert dat ik haar deze last benemen kan.
We vinden een reeks grote rotsblokken weg van het keienstrand en verstoppen ons daar. In ondergoed want we brachten geen zwemgerief en ik zwem voorzichtig tussen de stukken afgebrokkelde klifwand. De rest van de namiddag zonnen we met onze rug op de warme stenen, boek steeds nabij en af en toe een verfrissende duik in de oceaan. Iets verder van het dorpje weg, na een moeilijke tocht over kiezels en langs een sterke golfslag, vinden we een waterval die recht in de oceaan duikt. Een regenboog krult zich rond de opspattende druppels, en we douchen onder het koele water.
Op weg naar de hoofdstad Funchal rijden we snel de berg op, langs haarspeld en afgrond, op weg naar Cabo do Girao. Deze kaap ligt op 600 meter boven de zeespiegel, wat de glazen bodem van het platform ons eigenhandig laat controleren. Vanaf die hoogte versmelt de oceaan met de hemel, zonder lijn of grens, tot we de oranje bol van de zon langzaam zien smelten aan wat niet anders dan de horizon kan zijn.
Humberto van ons hotel spreekt zeven talen vlot en een woordje Nederlands maakt hem ook daarin voldoende verstaanbaar. Hij barst van energie en na een aangename conversatie biedt hij aan ons een betere kamer te geven. Natuurlijk dankbaar aanvaard, en hij parkeert voor ons in de nauwe, ondergrondse garage. We bestellen vis en vlees, witte en rode wijn, in een lokaal restaurant, ergens onder de straten van Funchal. De porties puilen over de randen van onze borden, en met moeite besluiten we uiteindelijk nog voor een pudding van passievrucht. In het bad van onze betere kamer val ik nagenoeg in slaap terwijl Indi mijn haar wast, en half bewusteloos pen ik deze laatste zin neer.
Dag 5
Gisteren voor het diner op zoek naar een minimarkt en de blikjes tonijn die we daar kochten dragen we nu in onze rugzak naar het ontbijt, samen met de platte broden, chocoladerepen en bus fruitsap. De oude vader van Humberto brengt ons eieren en met volle maag rijden we de berg op. Een rit van veertig minuten, bijna uitsluitend slingeren langs de haarspeldbochten van Madeira.
Op de berg met ontzettend geluk, want de hemel is een samenraapsel van witte vlekjes tussen een zee van blauw, wat ook daadwerkelijk klopt, want in bijna 360 graden rond ons versmelt de hemel met de Atlantische Oceaan. Slechts op een punt onderbreekt een gekartelde berg silhouet deze continuïteit, namelijk daar waar we vandaag heen zullen wandelen, Pico Ruivo, het hoogste punt van Madeira.
De hike duurt met goed doorstappen zes uur, maar wij nemen er acht voor, omdat we zo lang als mogelijk van deze mythologische locatie willen genieten. Het eerste anderhalf uur dalen we zo’n driehonderd meter, soms gestaag, vaak met trappen, uitgehakt in de gestolde magma, en op dat traject bewandelen we onschatbare paden. Een honderdtal meter dalen we langs een trap die als stenen parelsnoer of hangbrug tussen twee kleine pieken hangt. Links en rechts van dat pad, nauwelijks een meter breed, beginnen diepe afgronden die enkel hun gelijke kennen in de Grand Canyon.
De gedoofde vulkaan van Madeira erodeert al meer dan twintig miljoen jaar langzaam weg, maar rijkelijk resteren de sporen van die oude vuurberg. Tussen de lagen van samengeperst gruis en gestolde aardkorst liggen en staan dikke plakken zwarte magma, die soms als muren rechtop steken, waarnaast de zachtere steen eeuwen geleden al afbrokkelde. Deze schermen vormen obstakels op ons pad, en anonieme Portugezen houwden in vergeten dagen ronde poorten om onze doorgang mogelijk te maken.
De bergkammen, ruggen en pieken steken als ruige, gekartelde vormen vol scherpe randen in de hemel, met overal waar het oog valt steile klifwanden die ettelijke honderden meters geschiedenis tonen in de glooiende lijnen van het gesteente. We wandelen met gelijke pas tussen deze spectaculaire vormen, en verwachten continu oudere levensvormen in de hemel boven ons, met krijsende stemmen en daarna de hese grommen van gestreepte roofdieren in het loof van deze warme plek.
De zon schijnt met al haar kracht, en wij dankbaar, want het weerbericht zag voor vandaag uitsluitend schaduw. Daar waar de bergwand niet te stijl blijkt, hangen dikbladige en opportunistische planten aan de gebarsten stenen, een prachtige Pollock van tinten groen, donker en licht, op de soms rode, maar meestal bruine en grijze rotsvormen.
En de weg blijkt met momenten onmogelijk. Soms wandelen door een lange inham, uitgehouwen uit de klif, met boven en onder onze onvaste pas niets dan afgrond. Maar dan zien we in de verte een zwarte rechthoek en niet veel later stappen we de volmaakte duisternis in. Meermaals bevinden we ons in het hart van de berg, daar gebracht door een oude tunnel, en het licht op het eind vloeit rijkelijk naar binnen, waar ze de zoveelste oeroude vallei vult.
Na anderhalf uur dalen pauzeren we lange tijd op een kleine piek in zo’n met licht gevulde kom. We tanken wat zoets en lezen een dertigtal bladzijden. Koolmeesjes stelen onze kruimels en we proberen niet te denken aan de driehonderd meter die we nu moeten klimmen.
Met volharding en doorbijten, soms uitpuffen op een platte rots, en de witte skeletten van lang uitgedroogde bomen bedekken de achterzijde van Pico Ruivo. Hun slingerende takken hangen als creaties uit boze sprookjes boven het nieuwe groen en we wanen ons in een droom.
Uiteindelijk op het hoogtepunt, waar Indi neervalt en met haar hoofd op onze extra kledij uitrust. Ik kijk rond, deze plaats onder de volmaakte zon met ononderbroken zicht in elke richting. Terug bij haar en we legen onze rugzak van de tonijn en het brood. Verbaasd wanneer een rovende kater zich naast ons schaart en met schalkse ogen een maaltijd probeert te bemachtigen. Ik geef hem het lege blikje om proper te likken, en een half worstje, maar hij reageert niet dankbaar en blijft hongerig.
De terugweg natuurlijk gelijk, daar we hetzelfde pad bewandelen, alleen nu in alle rust, bijna alleen, want we lezen een half uurtje op de piek en in die tijd vertrokken de meeste wandelaars reeds voor ons. We praten over onze grootmoeders en vaders, de families die ons schiepen. Wederom een helft dalen, daarna opnieuw de moeilijke klim. Die nemen we met een lange pauze, want we botsen op een koppel patrijzen, en offeren eindeloze kruimels brood voor hun vriendschap. Ze eten uit onze handen, en wanneer we verder vorderen zien we een tiental bolle vogels rond onze plaats van pauze.
Bijna terug thuis zitten we een klein uur op een platte rots, ik met mijn boek, en Indi zoekt een restaurant voor straks. Voor we het weten zakt de zon aan de einder achter de horizon, een lijn die we slechts vinden omdat het vurige oog daar langzaam versneden wordt. Boven en onder hetzelfde blauw, hoewel natuurlijk doorspekt met miljoenen tinten rood, oranje en roze.
We rollen de berg af, zonder te schakelen, uitsluitend remmen, en dat lijkt de wagen uit te putten, want zodra we de snelweg bereiken, weigert hij te vertragen. We blijven kalm en houden ons gemoed onder controle, geen plaats voor paniek, maar de weg daalt en onze snelheid groeit. Voor ons ligt een scherpe haarspeldbocht en we maken ondertussen een rotvaart richting de betonnen vangrail. Met beide handen rond het stuur geklemd duwt Indi met al haar kracht de rempedaal naar beneden en pas dan begint de kleine fiat te vertragen. Gelukkig rijdt er niemand achter ons, en we ontsnappen nipt zonder schade aan de autostrade. Langzaam en wantrouwig bollen we de laatste meters naar het hotel, waar de eindeloze energie en gastvrijheid van Humberto ons opkrikken. Uitgeput en hongerig besluiten we dat voorval morgen aan te pakken.
We wandelen door de vroege nacht van Funchal, maar treffen het restaurant dat we na internet onderzoek uitkozen volledig verlaten en langzaam keren we terug naar ons hotel. Toen we twee dagen geleden arriveerden, passeerden we met de wagen deze straten, en ik zag er door een open deur een plek van warm licht en drukte in de keuken. Hun producten komen vers van de markt, de prijzen wijzen op eerlijke uitbaters, vrij van winstbejag, en de ober draagt een energie die doet denken aan Christian Bale in American Psycho, maar dan op een uitsluitend positieve wijze. We laten ons aanraden door zijn ontspannen charisma en bestellen een grote steak voor Indi, en twee lappen zalm voor mij. Daarbij natuurlijk een berg frietjes, en de twee oude zeebonken en drinkebroers achter de gril schenken ons de beste maaltijd van onze reis. We drinken frisse, ambachtelijke bieren, hier gebrouwen, en sluiten af met een stuk verse kaastaart. Het diner komt op dertig euro.
Dag 6
Onze laatste dag op het eiland en we namen hem rustig. Blijven lang in bed en slapen tot voorbij tien uur. Ik stuur enkele mails naar Vlaamse krantenredacties en Indi gaat in bad, na het zweten op de berg gisteren. Ik duik ook kort onder het warme water om mijn haar te wassen en daarna zitten we samen op bed met de telefoon op luidspreker. Om half drie komt iemand onze wagen wisselen, maar dat is niet de oplossing waar Indi op hoopte, en dus wandelt ze met een zuur gemoed naast me. Waarom kunnen ze niet gewoon de wagen ophalen en ons morgen een lift naar de luchthaven geven? We betalen toch sowieso extra omdat ze ons morgen van de garage naar de terminal brengen!
Dus ik zit met mijn rug naar de zon op het terras van een verstopte strandbar met zicht op het gele fort van Funchal en bestel lekkere snacks en een mojito terwijl ze in mijn opdracht haar moeder belt. Dat helpt enorm, en erna belt ze het bedrijf opnieuw met vraag naar een uitleg. Met een beter begrip van de situatie kan ze haar frustratie naast zich neerleggen, en naast mij genieten van haar drankje en het late ontbijt of de vroege lunch.
We bezoeken de Mercado dos Lavradores. Het rechthoekige gebouw met open binnenplaats en twee verdiepen wordt dagelijks tot de nok gevuld met tropische vruchten, sommigen die we niet herkennen, manden vol geurende bloemen, genoeg souvenirs voor een container vol, en tot slot een rijke verzameling vis en zeebeesten, vers uit de oceaan. Voorlopig kopen we niets, maar houden wel toffe geschenken in gedachten voor later.
Het wisselen van de wagen vindt vlot plaats en we verliezen niet meer dan een half uur.
Deze namiddag verkennen we kort het kleine historische centrum van Funchal, met haar Portugese kathedraal, wit langs de buitenkant, met een diep donkerrode vulkanische steen op de hoeken. De binnenkant staat vol barokke altaren, collecties goud en marmer, gereflecteerd in de vergulde balken van het plafond, in geometrische mudejarstijl. Tussen de winkelstraten en we kopen gebak ter desert en wandelen rond het grote, witte fort dat ooit de drukke haven beschermde. De oude kanonnen kijken nog altijd uit over het water.
We belanden terug in onze strandbar en bestellen twee verfrissende drankjes. De zon schuilt achter de wolken en begint tevens sterk te dalen. Onze spieren nog altijd rauw van gisteren en we besluiten tot een lang en heet bad. Terwijl we ontspannen praten we over de mensen en hun levens. Indi droogt haar krullende haren en ik schrijf deze tekst.
Na negen keren we terug naar Bela V, de snackbar van gisteren, en we mengen er rund, varken, kip en tonijn met een berg hete frietjes om onze honger te stillen. De goedgeluimde ober is ontzettend blij ons terug te zien, en we vragen zijn naam, Carlos, om online een mooi commentaar achter te laten.
Dag 7
We staan vroeg op na een nacht van slecht slapen en zitten daarom in stilte aan de ontbijttafel. Roerei met brood en we gaan ervandoor want de vlucht kruipt dichterbij. De nieuwe wagen rijdt moeilijker dan de vorige en tussen de nauwe en voornamelijk erg sterk hellende straatjes van Funchal, waar het verkeer overkookt op dit ochtendspitsuur, heeft Indi het moeilijk haar kalmte te bewaren.
Maar we geraken heelhuids bij de garage en nemen blij onze waarborg in ontvangst. De luchthaven verplicht ons een doosje confituur af te staan, en omdat we nog niet mogen opstappen verdoen we wat tijd met onze telefoons. Na het opstijgen zoek ik twee vrij plaatjes, waar we naast elkaar kunnen zitten, en terwijl Indi probeert te slapen, lees ik een flink stuk uit mijn boek over de conquistadores.
Een opdracht om in de stad te geraken, door het doolhof van de luchthaven, daarna een trein en een bus, maar rond half vijf zitten we aan tafel in een Romeins osteria waar we een traditioneel geklede dame door het raam pasta zien kneden. De carbonara vult en met moeite krijg ik mijn bord leeg, maar ik kan het niet maken dat heerlijk maal ongewaardeerd op het bord achter te laten.
Twee uur tot onze trein naar Firenze en die gebruiken we om langs de bekendste plaatsen van Rome te wandelen. Ondertussen ook de examenresultaten en we zijn beiden voor alles geslaagd, dus bijna euforisch langs de marmeren bogen van het Colosseum, het beeldend verhaal van de Trajaanse Zuil, en de imposante welving van het Pantheon. Natuurlijk ook eindeloos veel prachtige kerken en gezellige restaurants waar heerlijke geuren uit drijven.
De trein vertrekt ietwat met vertraging, wat me meer tijd schenkt om deze zinnen neer te schrijven.
20 – Granada, Cordoba & Indi
Dag 1
Haar wekker rinkelt en galmt als een militair alarm door onze slaperige schedels. Nog niet zeven uur ‘s morgens, maar we moeten eruit. Geblokkeerd in onze plannen echter, want ondanks ons vroege waken, en het voor de verandering feilloos verloop van de treinreis, vertrekt onze vlucht drie kwartier te laat. En zo missen we onze wagen naar Granada, de chauffeur vertrekt zonder ons omdat we een kwartier te laat in het station van Malaga arriveren. Dus twee jonge mensen lopen er met een knorrig humeur eens rond de kathedraal, en spoeden zich dan naar de dure hogesnelheidstrein, omdat die de laatste is van de dag, en de bussen nog prijziger blijken, zo kort op de bal.
Aangekomen beklimmen we de heuvel van Albaicin, de historische, Moorse wijk van de stad, tegenover de heuvel van het Alhambra, met ertussen het piepkleine stromen van de Durro. We kruipen voor een uur in bed, maar het lukt ons niet om te slapen. Dus gaan we digitaal op zoek naar betere gemoederen en markeren een zevental tapasbars op onze kaart. We kleden ons warm want Granada ligt aan de voet van de frisse Sierra Nevada.
Ik maak een krul, via Mirador San Nicolas, het hoogste punt van Albaicin, en daarmee de beste plek om het enorme Alhambra te aanschouwen. Verlicht na zonsondergang zien we een lange strook Arabische kasteeltorens, verbonden door het oker van een gekanteelde omwalling. We zien ook het grootse renaissance paleis van Karel V, met haar ronde bogen en repetitieve façade. Het geheel ligt als een slapende draak op haar heuvel, deze natuurlijke vorm volgend en dus niet wiskundig gemodelleerd.
Vandaar dalen we af richting de Durro, naar het eerste restaurant van de avond. Over de span van drie uur bezoeken we er vijf, voor telkens twee glazen en een gedeeld bord ertussen. We zien tientallen gedroogde hammen aan houten balken van het plafond. Flessen wijn gestapeld als honingraten in een bijenkorf, en genieten dan met ontzettend genoegen van de suggesties en willekeurig gekozen glazen. We passeren in een kleine juwelierszaak waar we allebei onder de indruk geraken en besluiten morgen terug te keren. In de laatste wijnbar raken we aan de praat met een Japanse man die alleen door Europa reist, natuurlijk erg verbaasd hier Japans te kunnen spreken.
Om de dag af te sluiten bezoeken we Hammam Al Andalus, een prachtig en luxueus etablissement aan de voet van het Alhambra, naast de Durro. Tussen het gefluister van zijdewit geklede meisjes verdwijnen we in oude, Arabische baden. Geometrische tegeltjes bekleden de muren, Moorse zuilengalerijen duiken in de baden, het zachte druppelen van mineraalwateren en eindeloos veel geurkaarsen in koperen lantaarns omringen ons. We bewegen tussen een warm en twee hete baden, daarna ook het Turkse bad; een stoomkamer waar de damp je het zicht ontneemt, rusten op verwarmde steentabletten, en krijgen ons bloed terug stromend in een ijskoud, kleiner bad. Indi drijft bijna slapend in het water, en na afloop voelt het alsof mijn spieren werden losgekookt van mijn skelet. mijn lichaam gloeit na van heerlijke ontspanning, en het voelt raar om terug op eigen krachten te moeten staan. Net niet duizelig wandelen we aan een slakkengang naar ons hotel op de heuvel van Albaicin.
Dag 2
Echte regen, geen terloops gedruppel. We horen het weer door ons raampje en staan laat op. Twee straten de heuvel af ontbijten we klein, in een gezellig café waar de ontspannen bazin rustige jazz speelt en onze thee brengt.
We dalen af naar het katholieke centrum van de stad, aan het begin van een grote, vruchtbare vlakte, omringd door de Sierra Nevada. De witte huizen van Albaicin, met hun Moorse tegeltjes en groen aan de muur, maken plaats voor statelijke herenhuizen langs brede lanen. Daartussen vinden we de overdekte Mercado de San Agustin, waar Spaanse dames vis fileren en tussen de diverse collectie schaaldieren schikken. Ham een worst aan het plafond bij een vijftal beenhouwers, en zelfs de eerste wijnbar treffen we reeds geopend.
Vlak ernaast vinden we de enorme Kathedraal van Granada, met haar unieke renaissance gevel, waar drie grote bogen een collectie ronde ramen en sober symmetrische decoratie kaderen. Men schilderde de binnenkant volledig wit, de verzameling massieve zuilen incluis, en we verbazen ons over hoe de Spanjaarden deze gigantische ruimte ooit konden bouwen. Enkel de koepel boven het altaar vertoont kleuren. Honderden gouden sterren op een diepblauwe achtergrond kijken neer op een glanzend gouden altaarstuk.
Een verstopte bar ergens tussen toeristische vitrines. Voor twaalf euro per persoon krijgen we drie gangen, plus dessert, plus wijn. We besluiten vaak terug te keren naar Spanje, maar eerst het Alhambra te bezoeken. Een miniatuurbus brengt ons naar de ingang, waar we gelukkig geen drukte treffen.
We beginnen met het Generalife, het zomerpaleis van de sultan, aan het eind van een langwerpige paradijstuin, op een steenworp van het Alhambra zelf. Rijen keurig gesnoeide taxussen en cipressen, en ondanks het seizoen ontploffen de eerste perken al in rijke bloemenpracht. Een lager terras van de tuin verzamelt alle groenten, en zelfs een honderdtal wijnstokken. Daarachter volgen de torens van het Alhambra, met de besneeuwde piek van Almanzor verborgen achter de wolken.
Het complex bestaat uit drie hoofdattracties, met als eerste het Paleis van Karel V. Een perfect vierkant gebouw, met uitsluitend rechte lijnen en een eenvoudig patroon van rechthoekige ramen in de sobere, okerkleurige stenen, maar het paleis heeft een groot binnenplein, een volmaakte cirkel, twee verdiepingen van zuilen boven elkaar, en tevens volledig leeg. Het bovenste niveau hangt vol koninklijke schilderijen, in contrast met de historische objecten uit de Islamitische periode op het gelijkvloers. We wandelen ook snel door deel twee, het Alcazaba, of fort, in het puntje van het Alhambra dat uitkijkt over de stad onder ons, We beklimmen een van de torens voor een mooi zicht, maar de wind probeert onze paraplu te stelen, zo niet zelfs te verscheuren, dus wij spenderen weinig tijd tussen de verbrokkelde barakken en haasten ons naar de Paleizen van de Nasriden.
Zonder meer de reden dat Chinezen en Amerikanen hier in bosjes van onder de putdeksels kruipen, maar de regen verjaagt hen, doet hen smelten als suiker en we moeten slechts met weinigen rekening houden. Wat ik zie doet me denken aan Marokko, het contrast tussen de gekleurde, geometrische tegeltjes met hun stervormen, en de bijna psychedelische patronen van het witte gips, eeuwig vertakkend in nieuwe krullen, ergens halverwege tussen natuurimitataties en kalligrafie. Deze prachtige gevels omringen binnen tuinen vol water en keurig gesnoeid groen, met als kroonstuk de patio van de leeuwen, waar twaalf kleine beeldjes fris water spuwen tussen de elegante, dunne zuilen van de Moorse prins. De vele bogen dragen houten plafonds, even rijkelijk versierd, en het is onmogelijk deze schoonheid in woorden te vatten.
Indi zingt en danst in de regen, de tuinen van het Alhambra. Ze springt met haar zwarte laarsjes in de plassen, met haar lange groene jas en kleine paraplu.
We rusten even in het hostel, met de rolluiken dicht en stilte rondom ons. Zodra de honger begint te groeien keren we terug naar de beste barretjes van gisteren, of de restaurantjes waar we toen geen plaats vonden. Ze krijgt ook een elegant paar gouden oorbellen, waardoor ze alleen maar mooier wordt, en heel de avond pronkt ze met liefde in haar ogen.
Dag 3
Ach ja, nog altijd regent het. We maken geen haast en struinen op ons dooie gemak door de Sacromonte wijk, langzaam afdalend naar de Durro, waar we een oog werpen op de talrijke winkeltjes en uiteindelijk zelfs een mager ontbijt nuttigen. We verzamelen enkele souvenirs en drinken ook een kop thee met Marokkaans gebak. Zo zoet dat we voor onze tanden vrezen. Ook het gratis museum van Granada, met een magere collectie oude stenen, maar voornamelijk aangenaam omdat we er kunnen vluchten voor de regen.
We bezoeken de koninklijke kapel met het graf van de Katholieke Monarchen, Isabella en Ferdinand, veroveraars van Granada en patronen van Columbus. Hun collectie schilderijen bestaat grotendeels uit Vlaams werk, maar Indi, als Italiaanse, is veel meer gewend en begrijpt niet waarom dat me zo opwindt. Het klaart ietwat op en we kuieren van kerk naar klooster en nog eens de heuvel op tussen de pittoreske, witte huisjes, met oog op het uur zodat we onze bus naar Córdoba niet missen.
De zon staat laag over deze nieuwe stad, het is namelijk zeven uur, en we wandelen naar ons hotel in het centrum. We vragen raad aan de uitbater, maar het avondleven blijkt hier een schaarsere ervaring dan in Granada, dus na een beknopte verkenning van de historische wijk vinden we het niet eenvoudig een maaltijd te vinden. Misrekend met onze keuze, want we wachten bijna een uur op twee doorsnee hamburgers, maar we knopen een boeiend gesprek aan met een bekaard Brits koppel aan de tafel naast de onze, en dat redt de sfeer.
Dag vier
Op maandag blijven de meeste zaken gesloten, maar dat geldt natuurlijk niet voor de gezellige straten van Cordoba en eindelijk schijnt de zon met al haar kracht. We ontbijten op het mooie Plaza de la Corredera, een niet zo rechthoekig plein tussen door de zon verbleekte, ooit rode voorgevels met meer ramen dan muur, drie verdiepingen continue balkons, volledig rondom het plein, boven een honderdtal bogen waar ooit moordlustige stieren woonden en werkten. Want dat plein was oorspronkelijk een arena voor toreadors, wat de eindeloze ramen en balkons verklaart. Nu zitten we er in de zon met thee en toast.
Zonder bestemming tussen de witte huizen van Cordoba, met hun structuurlijnen in een diep, aards geel, en we belanden aan de oevers van de Quadalquivir. De meterslange brug tot de overkant stamt uit de Romeinse periode, en begint aan de achterkant van de gigantische Mezquita-kathedraal. De zon belicht haar Noord-Afrikaanse kantelen, boven de vlakke wand beschilderd met Spaanse wapenschilden tussen de steunberen. We laten ons bezoek voor de namiddag en kuieren verder.
Een klein pleintje met twee gitaarspelende Spanjaarden en we bestellen twee glazen wijn. Enkele straten verder vinden we een bank in een zonnig parkje achter het Alcazar, waar we nadenken over de rest van de dag. In de ooit Joodse wijn vinden we de gevels behangen met honderden bloempotten, waarvan sommigen reeds hun eerste bloesems tonen. We wandelen er met ons gezicht naar de zon in volmaakte rust, en vinden er een gezellig ogend restaurant waar ik meteen voor een reservering vraag. Ze openen vanavond om acht uur en verwachten ons.
In een grote krul wandelen we net buiten de oude stadsmuren waarvan de laatste resten nog staan, door een langwerpig park met in het midden een overdekte markt. Het eten oogt niet erg smakelijk, dus we houden het bij een pintje, en wanneer de onsympathieke Spaanse vrouw Indi haar glas dure wijn maar halfvol schenkt, wacht ik tot ze zich omdraait en dan verdwijnt een van haar flessen cava in mijn zwarte schoudertas. We wandelen richting de Moskee, kikkend op onze kleine misdaad, en legen onze glazen zodra we arriveren bij het gigantische gebedshuis van Cordoba.
Hoe aangenaam, de Patio de los Naranjos, ommuurd en dus haar warmte vasthoudend, toegankelijk langs een handvol statelijke poorten en gevuld met oude appelsienbomen. We zitten er in de rustgevende halfschaduw, tussen de kanaaltjes in het plein die met momenten de zwarte aarde onder de leerachtige stammen bevochtigen. Ook enkele naalddunne cipressen, palmbomen en een knoestige olijfboom.
De moskee zelf is een dromerig uniek stuk werelderfgoed. Misschien wel duizend pilaren dragen rijen van dubbele bogen, niet ongelijk een Romeins aquaduct, hoewel de steen wisselt tussen bleke zandsteen en oranje gebakken klei. De repetitie lijkt eindeloos, en omdat de schaarse daknissen maar weinig licht door de anderzijds volledig geometrisch bewerkte plafonds laat, bewegen we ons bijna alleen door de mysterieuze schaduwen van de Mezquita. En dan plompverloren als een provocerende naaktfoto, abuis verstopt door een niet erg strikte monnik in zijn gebedenboek, vinden we een stralende en warm belichte kathedraal in het midden van dit zonet nog zo sober gebouw. Begonnen als gotisch maar afgewerkt in barokke stijl pronken de Katholieke veroveraars hier met hun rijkdom en kunde, tien zien aan de complexe gewelven vol heiligen in reliëf en met goud geaccentueerd. Twee grootste orgels houden zich voorlopig stil, maar de christelijke schreeuw galmt onweerlegbaar als een hamerslag op de zo meedogenloos doorboorde Moskee. En tot slot de verbluffende mihrab van de kalief, zijn persoonlijke gebedsnis, bedekt met miljoenen kleine stukjes glas, tot een gouden mozaïek van kalligrafie en bloemen onder een innovatieve vertakkende en geribde koepel die nog het meest lijkt op een tropische schelp.
Om mijn boek en een extra laagje kleding over het hotel, en we vluchten naar de lange Romeinse brug. Daar vinden we zoals gehoopt de laatste stralen van de nu laaghangende zon. Terwijl ik wat lees in het boek dat ze me vorige week nog gaf, onderzoekt Indi hoe ze mij als model kan verkopen aan de fotostudio’s van België. Ik hoop voor de grap, ter compliment. En dan wordt het koel in de schaduw, dus ik breng ons naar een gezellige bar voor tapas en een glaasje wijn.
Onderweg naar onze reservatie steken we een slome bende feestelijk geklede mannen. Allen boven de zestig, in zwarte kostuums van dikke stof en met pofschouders. Hun eveneens zwarte capes hangen vol kleurrijke linten, kleine emblemen en pinnetjes. Ze dragen gitaren en bandurrias, vullen de verder verlaten straten met gelach en ik vraag om een foto. Enkele straten verder staan we voor de deur van ons restaurant, en via een andere weg zien we deze vrolijke bende in de verte naderen. Ze beladen ons met hun prachtige tenues, en brengen emotionele ballades terwijl de ober hun allemaal een halve liter bier toesteekt. We bestellen elk gerecht met Córdoba in de naam of beschrijving, en Indi klapt na elk lied luider dan de andere toeschouwers. Haar ogen glanzen en fonkelen.
Na afloop spoeden we ons richting de hammam, cadeau van Indi, en bijna twee uur lang dobberen we in koele, warme en hete baden, ditmaal eerder in de stijl van de Mezquita, in contrast met de Alhambra gelijkende hammam van Granada. Een aangename eucalyptusgeur zweeft tussen de Arabische zuilen en de vele kaarsen werpen een zacht licht op de betegelde wanden. En dan worden we opgehaald voor een massage, met olie van rozen en amber, op onze buik op een comfortabele tafel, tot al onze gedachten verdwijnen in kneden tussen onze schouderbladen.
Dag 5
Ontbijt op een dinsdagochtend blijkt uitdagend voor de Cordobezen, zeker voor tien uur, maar uiteindelijk vinden we een bord met een warme tortilla en een tweede vol roereieren. En dat, naast het Alcazar de los Reyes Cristianos, hun verblijf aan de machtige Guadalquivir. De puntige kantelen verbergen Romeinse mozaïeken, nu aan de wanden, maar gevonden onder de ruïnes van het paleis van de kalief. Vanop een uitkijktoren zien we de bizarre Moskee-Kathedraal met hier ooit minaret, nu klokkentoren, en de Romeinse brug over de rivier. Maar de echte toeristentrekker is de uitgestrekte tuin waar Columbus vijf eeuwen geleden pleitte om bijstand voor zijn wereld wijzigende avontuur. We plukken en citroen van tussen de lange rijen citrusbomen, en Indi gooit met overrijpe olijven van het afgelopen seizoen naar de dikke karpers in de koninklijke meren. Zij duiken in hun tientallen naar haar aas en woelen als wormen over elkaar in het aasbakje van de visser. Witte lelies bloeien tussen de fonteinen en de bloemen van de perken en kruidentuinen beginnen te glanzen. Een metershoog waterwiel staat dichtgeslibd in de Guadalquivir, ooit druk draaiend om de tuin en bijhorende hammam van water te voorzien. Nu slapen er de dakloze katten van Córdoba in de warme ochtendzon.
We rijden achterin een BMW van een Spanjaard die toevallig ook in Malaga moet zijn. Daarvoor betalen we twintig euro en na twee uur schrijven en lezen staan we er voor het treinstation. Onze keuze blijkt snel gemaakt. Tien minuten op de bus en een bezoek aan de supermarkt voor brood, Spaanse ham en vier pintjes later, zitten we op een zonovergoten strand van de Costa del Sol. We lunchen en liggen op onze rug zodat we de Duitsers en Hollanders niet zien. Indi speelt zomerse muziek voor, en dan hoeven we hun stemmen ook niet te horen. Nog even kunnen we schaamteloos genieten van Spanje, tot de bus, tram, vlieger, meer bus, en trein ons achterlaten in het iets minder lieflijke Leuven.
21 – Toscane, Ferrara, Bologna & Indi
This one will be a bit different. No diary, I just intend to write down some memories and impressions that went through my mind the past months.
Of course we spent most of our time at home, although that statement deserves some clarification. There are three homes in Tuscany. One for the mother, who lives in a shared house on a hill. From the bathroom you can see San Gimignano and her towers lighted by the sun on the horizon. Her dad, commonly known as Babush and a very chill person, lives not too distant in a valley, surrounded by vineyards and forest. Between the chirping of insects and birds you can hear the murmuring water of a small river not far below. And then there is the apartment in Poggibonsi, where Indi’s mother holds her doctor’s practice. Two narrow beds in the attic and a small kitchen allow us to survive there. Oh, and not to forget, a peaceful soul shares the old towerhouse of Babush. Because in winter, under the heat of the stove, or in summer, in the shade of some tree, you can always find Pucci, the long-haired cat that never learned how to say meow.
A while back, Babush broke his leg, so Indi and I visited for some days to help him with everyday matters. There was wood to be cut for the stove, food to be cooked at least three times a day, and conversations to be held when we got tired of remaining silent. Babush used to own a vinyl shop, and on the far wall of the living rooms stands his impressive collection of vinyls, as a result of those days. And so silence was not much of a problem anyways. Still, nothing wrong with a card game every now and then. However, most I did those days was study, by the window that looks out over conifers in the valley. Twice I descended to the small river to build a dam, collecting stones by the shores to pile up in the middle. The days usually ended by us piling onto the sofa with Pucci somewhere on top, in front of the TV with a movie to entertain us before sleep.
Once we visited Indira’s grandparents, living close to the apartment in Poggibonsi. Here I mean the parents of her mother, Ludovica. All five of us got together, as Ludo had to be in town for an evening of Tango. To help her along, Indi had decided to visit the supermarket. She presented us all with a platter of gin and tonics, something only us two youngsters were in any way accustomed to. We watched the sun set behind the Tuscan hills as Bob Marley sang and Nons, her generous and energetic grandma, cooked tuna and salmon.
Her other grandparents scared me some, as Nonno offered to shoot me with a double barreled shotgun if I dared to mistreat his granddaughter. I understood the warning and at the time of writing I am still unshot and alive. Things mellowed quickly though, as he got his homemade limoncello out of the cupboard and we let the bottle pass around.
During Easter time we visited for another week, one morning setting off from Poggibonsi towards the train station of Firenze. Another time we had visited that splendid Renaissance city as well, marvelling at its dazzling architecture, strolling between bookshops and getting a deliciously refreshing ice cream towards the afternoon. Another time we spent a day in Siena, for the tourists, incredibly beautiful too, with its intricately carved cathedral and iconic square. Babush convinced me though, that the local citizenry leaves much to be desired. Traditional rhymes about their character sound quite critical, to say the least.
To return to my line of thought, however, as we were on our way to the Firenze train station. From there we visited Ferrare, across the Apennines, on the vast flatness of the Po. It is a sleepy little town, with a single old cathedral and a massive, moated castle in the middle. We enjoyed lazily walking in the sun there, in search of pasta or cold lemonade. The evening however, we spent in Bologna, already on the way back, where her good friend Nora offered us a place to sleep. She celebrated her graduation that day, and by fortunate chance, we had the pleasure to attend the party.
The next day we explored lively Bologna, filled to the brim with Italian and international students. Its colonnades wrap around most city blocks and fill the historic centre. A massive square in the middle of the city collects an enormous but unfinished church, some palaces and museums, and a lovely fountain with nude gods shooting water. Without much of a plan, Indi and I walked through this lovely city, drinking in the sights and stopping every now and then for a snack. In the baking afternoon sun, we had the best gelato in the country, if the enthusiasm of my girlfriend or the long line at the shop are any indication at least.
Another time we drove over two hours, deep into the heart of the Apennine mountains. Covered in leafless forest at the end of summer, with in between the bare branches, puffs of white blossoms on the rare fruit tree, like giant cotton candy. An old house on a hill, friends of the family, where Indi often works in the summer, when guests stay to experience peace and need their bellies filled. Four children live here, the youngest barely born, the oldest at the start of puberty. After holding our introductions, we organised a grand fight in the bedroom upstairs, as should be expected. Over the course of an hour, I hit one child with the other, grabbing them by the legs to fling them towards the closest bed or lifting them from the floor to make them experience true hopelessness. With endless energy they continued to rush my position, which I had to exchange tactically ever so often, to keep them from winning, until after a while the voice of reason, Indira, ordered us to make peace. Thus, none of us had to lose, but alas, none could claim the victory either.
A lucky man finds an Italian girlfriend. If his luck doesn’t run out, she lives in Tuscany. In case the gods smile upon him, her family is kind and accepting, ready to guide him through their beautiful country. One day he will walk with her through the forest, gathering wild asparagus for an omelette, and he shall know that life can get no better.
22 – Venezia & Indi
Dag 1
Seppe verblijft tijdens de examenperiode zonder ouderlijk toezicht thuis. En als ik dan om zeven uur ‘s morgens op de luchthaven moet staan, kan hij de avond ervoor, natuurlijk na zijn baskettraining, tot in Leuven rijden, aankomen rond middernacht en mijn stapel pannenkoeken binnenwerken. Het is zaterdagochtend en kort na vijven rollen we de parking uit. Enkele uren later diezelfde ochtend sta ik in Venetië.
Indi wacht mij op in hoge zwarte laarzen, een kort khaki rokje en een zwart zijden topje. Als model over een catwalk wandelt zij langs de kade van de kanaaltjes en over de stenen bruggetjes van de stad. Controleurs zoeken toeristen om een nieuwe taks te innen, maar ze bespreekt haar examens met dik Italiaans accent, met enkele diepzinnige tegenwerpingen van mijn kant, zoals: “Si”, en “Certo”, zodat we zonder halt thuis geraken.
Voor vier dagen verblijven we op de vijfde verdieping van een oud appartementsgebouw in Dorsoduro, waarvan het kleine dakterras uitkijkt over de talrijke klokkentorens en handvol koepels. Daar wacht een brunch die ze voor ons klaarmaakte toen ik op de vlieger zat, en vol trots haal ik enkele dozen Belgische koekjes en een pak goede thee tevoorschijn. Ter bedanking aan haar kamergenoten, die zo gul zijn me gastvrij welkom te heten.
Naar de avond toe volg ik Indi met elke pas, want al maanden vertelt ze enthousiast over de bacari van Venetië. Een heleboel kleine barretjes, weggestouwd in de nauwe steigjes en donkere hoekjes van de stad, waar men een spritz kan vinden voor drie, en hapjes voor minder Euro. De meesten bulken van het volk, dat plaatsneemt op de treden van de overal te vinden bruggetjes of de dorpels van oude palazzi. We doorlopen een traject langs een drietal bacari, waarvan de tweede na onze aankomst The Doors begint te spelen. Natuurlijk springt Indi recht van blijdschap, en samen met de barman zingen we ‘Light my Fire.’
Bij het schemerlicht van zonsondergang steken we de steeds razend drukke Rialto over, waarna we op het verbluffend prachtige San Marco plein belanden. Daar poseren we voor onze analoge kodak, waarvan we de foto’s pas over enkele weken zullen ontwikkelen. We passeren nogmaals het Canal Grande en net voor middernacht stoppen we nogmaals in onze favoriete bacaro, daar waar we eerder meezongen met Jim Morrison. Ditmaal met rode roos in de hand, die we dankbaar aan de toog achterlaten.
Dag 2
We maken een ontzettende wandeling door Venetië, langs alle sfeervolle Campo’s, sommigen met hun marktjes, anderen volledig verlaten, en we stoppen er bij eentje voor een pizza met Tonijn en zeekraal. We zien prachtige kathedralen in alle klassieke stijlen, tussen gotische mastodonten, renaissance collages van cirkels en rechte hoeken, tot barokke samenraapsels van witmarmeren goden en Grieken. Overal het groenblauwe water van de kanaaltjes en het wier dat aan de funderingen groeit. Lange rijen toeristen schuiven aan voor gelato die Indi afkeurend beoordeeld, en na een uur of twee, misschien drie, belanden we op onze bestemming.
Het uitgestrekte hart van de biënnale, de Giardini aan het oostelijke uiteinde van de Venetië, waar we dwalen van paviljoen naar paviljoen in het grote park. De architectuur van elk gebouw verschilt sterk van het vorige, maar we zijn hier natuurlijk voor de kunst binnen te vinden. Na elke halte bespreken we onze bevindingen, over de insteek en boodschap van de artiesten. Slechts twee werken houden onze aandacht langer vast. In het Japans paviljoen brengt het chemisch ontbindingsproces van enkele stukken fruit een aantal oude luidsprekers aan het zingen, in abstracte, vormloze ambient tonen. Ook Duitsland speelt met klank, en voegt daar een indrukwekkend spel van licht in mist bij.
Ondanks de uitputting van onze enkels, kuiten en andere gewrichten wandelen we in een ruk terug naar het westen van Venetië. Samen koken we saltimbocca, ondertussen goed geoefend, en voor het slapengaan kijken we een aflevering of twee Fargo.
Dag 3
We begroeten Indi’s Nonna op de zon geblakerde treden die oplopen tot het station van Venetië, die samen met een vriendin de stad komt bezoeken. Slenterend langs Strada Nova, vol winkeltjes en dus toeristen, tot we belanden bij de versmarkten van Rialto. We blijken echter te laat voor de vissen, en lunchen dus op z’n Siciliaans in het midden van San Polo. Indi kent de stad als haar broekzak en als kuikens volgen we haar langs de kronkelende en soms schijnbaar doodlopende straatjes van Venetië.
Zo goed als bij een verrassing staan we opeens voor de deur van ons appartementsgebouw, waar we onze tijdelijke thuis tonen voordat we Nonna en haar vriendin de weg naar San Marco wijzen. Wij douchen het zweet van ons af en nemen voor een uur of twee een siësta. Vandaag is de zonnigste dag tot nu toe, en verkiezen een middagdutje na de romige desserts die de Siciliaanse chef ons voorschotelde.
Met het vallen van de vooravond bezoeken we Squero, waar een handvol halfafgewerkte of nog niet herstelde gondels, glanzend in hun zwarte lak, op het droge liggen. Met elk onze Spritz en gefrituurde vis in de hand genieten we van de zon terwijl het geluid van hamers en zagen weergalmt aan de andere kant van het smalle kanaaltje.
We wandelen langs Zattero, de onderkant van Venetie, langs donkere water dat met moments net over de kade kletst. Hier eindigt Dorsoduro in Punta della Dogana, nu eigendom van de Fondation Pinault, maar wij blijven buiten, met zicht op de koperen punt van de San Marco Campanile, de blauwgrijze koepels iets verder naar achteren en het imposante Paleis van de Doge ernaast.
Indi kent ook hier de weg en brengt ons via een binnenweg achter het Guggenheim tot een volgende bacaro. We plaatsen ons tussen de mensen met onze drankjes en starten ons eigen gesprek, dat al snel opgaat in de vele anderen. We keren terug naar enkele van de bacari die we zaterdag bezochten. Echter, snel vermoeid na enkele korte nachten vol muggen en bedwelmende warmte keren we vroeg terug naar huis, waar we thee laten koken en de koekjes delen met de kamergenoten.
Dag 4
Indi kiest elke dag een andere weg, misschien omdat Venetië dan groter lijkt dan ze werkelijk is, of opdat ik nooit zelf de weg begin te leren, en ik eeuwig van haar afhankelijk blijf, om misschien eenvoudigweg om het straatbeeld fris te houden. We stoppen in een boekenwinkel vol elegante omslagen, en bij het buitengaan confronteert een slaperige kater ons met zijn bestaan, zodat we zeker vijf minuten verliezen op onze weg naar de vismarkt.
Die treffen we in tegenstelling tot gisteren deze ochtend wel goed gevuld, en Indi brengt me zorgvuldig langs elke vishandelaar ter inspectie van de filets en schaaldieren, alvorens gretig over te gaan tot aankoop. Ze vult een zak met tonijn, zalm, kabeljauw, een net versneden makreel en een grote sint-jacobsschelp. Ook bij de fruit- en groentekramen kiest ze enkele verse producten uit, sommige geteeld op de eilanden die nabij Venetië in de lagune liggen. Op die manier zwaar belanden keren we nog voor elf uur ‘s morgens terug naar huis.
Daar vul ik het bad met heet water terwijl Indi een nieuwe stapel verse pannenkoeken pakt. Heerlijk gevuld met chocolade en banaan schijfjes eten we dat ontbijt in het bad, met Fargo spelend op de laptop, veilig voor ons op een stoel die we stalen bij de keukentafel.
We beginnen de kamer op te ruimen en ik raap al mijn spullen bij elkaar, want deze namiddag moet ik terug op de bus. Alvorens het zover is bakt Indi vier stukken vis in de olijfolie en met brokjes aardappel, krokant uit de oven, eten we deze heerlijk verse lunch op ons dakterras in de Italiaanse zon.