The only way to awake the slumbering organs of our ossified bureaucracy is to invite your music loving friend on a five day trip to Morocco. Let me explain. Your melodic friend has never travelled outside of Europe, and therefore does not own an international passport. As both of you remain busily occupied with some challenging exams, only three days before departure, one of you will notice that it is impossible to visit Morocco without such a passport. Therefore a visit will be made to the city hall, where some nameless man behind the desk will explain that the passport should arrive in a handful of weeks. After a desperate reply you will discover that, for an extra fee, they could also deliver the passport tomorrow. Payments made, suddenly the whole building turns to life, with calls sent across the country and efforts made to help the complex situation of your friend.
And so James and I arrive in Marrakesh, each of us with a stamp in our paperwork, happy to have arrived unscathed. However, the culture shock will soon arrive, and leave strong impressions of a country so different from our own.
We stroll across Jemaa el-Fnaa, a large square in the centre of the historic Medina. At noon, this dusty triangle appears largely deserted, bereft of the people of Marrakesh, hiding inside or at least in the shade, as they live on the edge of the Sahara and the sun is not forgiving. But at sunset, when golden light floods the narrow streets, hundreds, perhaps thousands of people throng about. We pass by stalls frying fish in different shapes with local greens, small wagons pulled by their owner, stacked with assortments of Moroccan sweets and then the culture shock joins us for dinner. We are presented with large earthenware bots, charred from hours under glowing charcoal. Inside are cooked, the heads of sheep, mixed in with the liver and the tail, presented as a local delicacy, but perhaps some trick for unsuspecting tourists. The following line of stalls sells piles of snails cooked in a spicy broth, thousands of them all together.
The following day we pass through the endless souks of the city, manifold markets hidden under fabrics hanging between buildings and connected via busy corridors. The spiderweb has no structure and no single centre. Instead we bounce between specialisations, where the metallurgy of hammering smiths turns to woodcarvers holding tiny chisels. Of course we wonder at large mounds of bright textiles, woven with ancient patterns, their colours similar to the baskets filled with spices. Powders of orange saffran, deeply red pepper and black cumin breathe their aromas into the cluttered hallways of the souks, all the way to the butchers. Handling sirloins and grinding minced meat for their customers, these butchers employ a peculiar technique to present the freshness and quality of their product. Above the counters, dangle the heads of the animals on sale. Seemingly still confused about its fate, there hangs the head of some decapitated camel.
Dag 1
Wanneer we fris en vroeg, ‘s ochtends nog voor het achtste uur, in het donker van de afdruipende nacht, elkaar de hand toesteken, toont de bronzen bakker op het kruispunt zijn eeuwige glimlach. We controleren elkaar op enthousiasme en correct ingevulde papieren. Daarna zitten we op de trein, hete koffie en inreisdocumenten op het tafelblad. Geen menigte onder de gewelven van Zaventem, net gedragen door enorme, stalen ribben. We speuren over kaarten, laten onze pas scannen en geraken probleemloos op de vlieger.
De stad is bijna duizend jaar oud, gesticht door overspel; beschermde vestiging tegen de bedrogen echtgenoot. Doorheen de eeuwen groeiden hier nieuwe architecturale experimenten op de smeulende restanten van vorige pogingen.
Onze bus rijdt naar het Djemaa el-Fna, uitgestrekt plein in het centrum van het oude quartier. Overweldigend om hier rond te wandelen. Schelle muziek tussen markters met schapenhersenen in de aanbieding, of dansende slangen rond de schouders van verraste toeristen die kijken naar de rondspringende aapjes. We volgen een lange winkelstraat, links en rechts horen we het geroep van verkopers, want met elke nieuwe steeg ontstaat er een souk. Zo gaat hier de naam van een markt. En aan het einde van deze onbegrensde reeks suikerpasteien, namaak merknamen en stapels felgekleurde, sterk geurende kruiden krijgen we de kans onze valies te dumpen op het stapelbed van onze gedeelde kamer en een positieve boodschap te sturen naar het thuisfront.
We keren terug richting het plein, overtuigd daar later diner te vinden, maar gebruiken daartoe een omweg; sikkelvormig. Pas na pas tussen ruwharige katten, karren getrokken door oude mannen met witte keppels of muilezels waarvan we de ribben kunnen tellen. Mierzoet gebak van gemalen noten, groen door pistache en overweldigend qua smaak. Marokkaans aardewerk tussen geëtaleerde tegels, eenkleurige tajines en goedkope rommel, maar ook gebouwen gehuld in tapijten, en kraampjes met geurende producten als wierook en arganolie.
Ons eerste ticket, voor de Ben Youssef Madrasa. Deze middeleeuwse school onderwees voornamelijk theologische thema’s, maar daarvoor zijn we niet hier. Het binnenplein is een meesterlijk samenspel van materialen, vormen en kleuren, uniek en overstijgend in haar aard. De sobere vloer bestaat uit vaalwitte rechthoeken marmer, waar centraal een eenvoudige waterpartij rust schept. Twee fonteinen en onder het kabbelende oppervlak een ruitpatroon van het hier typische tegelwerk. Links en rechts wandelen we in de schaduw van twee inhammen, verbonden met de centrale ruimte door vier paar vierkante pilaren. Tot ooghoogte gaat alles gekleed in verbluffende zellige tegels, waarvan de geometrische patronen schijnbaar eindeloos terugkeren, maar tegelijkertijd steeds uniek blijven, en enkel reflecteren in de steeds ongebroken symmetrie. Daarboven al even onmogelijk stucwerk, puur wit, maar tot leven gebracht tot haarfijn snijwerk. Ritmes en patronen, soms van bloemen, maar meestal bespeurt het nauwkeurige oog een gestileerde Koranvers in kalligrafisch schrift. Cederhout bekroont de ruimte, want de groen gelakte dakpannen kunnen we niet zien van binnenuit. Zoals de rest van deze prachtige binnenplaats is het houtwerk tot in de minutieuze details uitgewerkt, met nieuwe motieven die het menselijke oog overvallen. We erkennen subtiel ook een Grieks-Romeinse erfenis, maar deze plaats is eigenlijk buitenaards. De koepel van de belangrijkste gebedsruimte bestaat eveneens uit cederhouten veelhoeken, beschilderd met natuurlijke kleuren. Rondom zien we de rest van het complex. Tientallen kamertjes, niet groter dan een kubieke meter of drie, waar middeleeuwse studenten hun lessen leerden.
Even terugkeren tot de stoffige stegen van een imperfecte wereld, over pleintjes met gezellige eethuizen en kraampjes vol uitgestalde waren. Pigmenten koop je per gram, gekleurde draad per meter, of het tapijt afgewerkt moest je dat verkiezen. De kat krijgt een kippenkop en kauwt gulzig onder een stoel. De koepel van Almoraviden, het oudste bouwwerk van Marrakech, is tegen dit uur reeds gesloten, dus we stappen verder richting de ritmiek tussen de benen van de massa.
De zon staat laag, werpt lange schaduwen en verft alles oranje. Maar de avond begint pas, het plein slechts halfvol en we hebben reuzenhonger. Rammelaars, trommels, toeters uit een vorig tijdperk; al dat lawaai jaagt ons naar stapel gekookte slakken, piramidaal gestut op een kruidige, bruine bouillon. Onze eerste hap. We doorkruisen de markt, slingeren tussen overdekte kraampjes en bestellen ons een aardewerk vaas om te delen. Daaruit tovert de chef een stel vleesbrokken, stukken tong en hersenen, niks gaat hier verloren, en daarbij krijgen we wat brood. Daarvoor aten we elks een kom harira, soep van kikkererwten en linzen, vet door olijfolie en voor ons samen net een halve euro.
Een knoop van rijvakken scheidt ons van de Koutoubia Moskee, vernoemd naar de vele boekverkopers die in eeuwen vervlogen hun waren aanboden onder de schaduw van haar minaret. In het licht van de vallende avondzon kleurt haar zandstenen gezicht een zacht oranjegoud. Sobere vormen bekleden haar spits, enkel de kroon steekt zich af in turquoise tegels. Slechts de helft van het gewelf staat nog, op de ruïnes van een middeleeuws paleis. De wederhelft bestaat slechts uit een rooster stompjes, uitstekende halve meters van zuilen die ooit meer moskee droegen.
We keren terug naar een dakterras met zicht op de markt, het plein volledig gevuld, duizenden hoofden vloeien in een zee van dwingende stemmen. Ook de klanken van toeters en rammelaars blazen over onze Tajine, en de zon zakt weg achter de hoge minaret waar we zonet nog zaten. Ze staat in brand. We genieten van het malse lam en de bijhorende groenten, maar zijn volledig uitgeput. Onderweg proef ik nog een suikerbom vol noten, op het hostel douchen we om de beurt in de kleine, stomige badkamer, en voegen ons bij de ambiance op het dak.
We praten met een oude Canadees, zijn stem herkennen we uit donkere muziek, en hij vertelt ons de beste anekdotes uit zijn leven. Tuinarchitect, driemaal in India, de rest van de bol zag hij ook, en nu zit hij tegenover ons. We krijgen nog wat traditioneel gebak, maar druipen al snel af naar onze kamer. Daar slaap ik niet veel, het stapelbed naast me snurkt, het dakterras hult zich in vrolijk, maar niet volledig nuchter gelach, en vroeger dan gewenst gaan de eerste wekkers, dus zodra onze kamergenoten vertrekken slaap ik in om toch aan enkele uren bewusteloos door te brengen.
Dag 2
We brunchen op het dak, waar de zon ruim tijd kreeg om alles te warmen. De zoete muntthee helpt ons ontwaken, en tussen voorzichtige sippen plannen we onze dag in. We voegen ons in de drukte van de grote winkelstraat die ons hostel verbindt met de Jemaa el-Fna, waar aangekomen we enkele automaten proberen tot er één ons wat dirhams gunt. Volgende halte is het treinstation. We kopen onze tickets richting Rabat, en daaruit naar Fez. Nu reeds, want de dag zelf zijn ze mogelijk uitverkocht. En dan teleurstelling want hier hapert de dagplanning. Bij de bushalte herkende ze mij als Mick Jagger, maar twee haltes verder staan we zonder kaartjes voor Jardin La Majorelle. Die zijn blijkbaar enkel op voorhand online te kopen. We zouden over de koppen van verwarde toeristen kunnen lopen, we zijn niet de enigen met een probleem, maar in de plaats pakken we een taxi naar de Kasbah, de zuidelijke wijk van Marrakech.
Ik poseer voor Bab Agnaou, de meest imposante poort van Marrakech. Twintig jaar geleden stond mijn vader hier ook, met zijn babyzoon in zijn armen. Onderdoor komen we uit bij een groot plein. In de hoek staat een enorme eucalyptusboom, waarvan de schaduw over uitpuilende bakken kruiden valt. We lunchen op het dakterras van La Tanjia, een erg voornaam restaurant met zicht op het lokale leven. Het blijkt een uitdaging al de sterk smakende spiesjes binnen te krijgen, maar iets laten liggen zou waanzinnig zijn.
Achter dikke, afbrokkelende muren van aarde vinden we goed verstopt de restanten van het La Bahia Paleis. Tijdens de zestiende eeuw woonden hier de sultans met hun harem, maar na verval en burgeroorlog besloot een nieuwe dynastie de hoofdstad te verplaatsen, daar een eigen paleis neer te poten, en de rijkdom van La Bahia als grondstof te delven. In die zin voelt het als Pompeii, halve structuren, gebroken fundamenten, met reconstructies van de betegelde vloeren. Op de hoogste punten van het paleis, een eenzame schouw die nog staat, of het gewelf van een poort, wonen families ooievaars. We zien hun enorme nesten, strikken van stokken, en bovenop staan ze zij aan zij, naar elkaar te klepperen omdat ze niet kunnen zingen. Rechtstreeks uit de prehistorie. Binnen het complex is het muisstil. De paradijstuin is in vier kwadranten verdeeld, elks gevuld met rozen en compacte fruitbomen. We dwalen wat rond in deze enorme ruïne, profiterend van de rust en de zon. Ergens staat de minbar van La Koutoubia, dat is de eeuwenoude preekstoel van de moskee waar we gisteren de zonsondergang zagen. Slechts de helft van het ivoren en ebbenhouten inlegwerk resteert, maar het is net die staat van verval die het geheel zo veel charme leent.
Vlakbij bezoeken we de Saaditombes, eveneens verborgen achter hoge muren door opeenvolgende machtsfiguren, om barbaren als ons hier eeuwig te bannen. Nu betalen we zeventig dirham en grijpen we naar de camera in onze telefoon. We bewonderen de ondertussen vertrouwde combinatie van zellige, waar blauw overheerst in een zee van natuurlijke pigmenten, het bronzende stucco en de groeven van eeuwenoude blokken cederhout. Het eindwerk blijft echter uniek. Hier omkransen witte lijnen de patronen in de tegels, en de vormen van de tombes doen denken aan de Moorse parels van Andalusië.
We steken over en drinken verse muntthee op een dakterras. Naast ons verschijnen heerlijk uitziende spiesjes, maar wij zijn te uitgeput om iets te bestellen. We moeten even opladen in de zon, de wijsvingers over de plooikaart laten dwalen, en dan kunnen we verder.
Mijn laatste plan voor vandaag. We zijn de enige gasten in het Dar Si Saïd Museum; een paleis uit de late negentiende eeuw, gevuld met tapijten vanuit heel Marokko. De stoffen zijn mooi, getint met natuurlijke pigmenten, en geknoopt volgens oude patronen, maar het gebouw zelf is wat echt verbluft. Hier zijn de friezen verfijnder dan elders, met fellere kleuren en complexere vormen. Van zaal tot zaal, de gewelven zijn onmogelijk vertakt, de wanden gebeiteld volgens unieke lijnen en overal zien we gestileerde bloemen terugkeren.
Daarna verdwalen we in de straten van Marrakech. Die zijn eerst leeg, enkel bewoond door uitgewaaide katten, en de staalblauwe hemel tekent zich scherp af tegen de roze gevels die hoog reiken in deze smalle steegjes. We belanden in de souks, de winkelstraten van de Arabische wereld. Stapels kleren of gevlochten manden, iemand zit gehurkt ijzerwerk te lassen, elders liggen kussenslopen, handwerk van vrouwen uit de bergen, en sommige gevels hangen gepakt in prachtige tapijten, zo rijkelijk dat het gebouw eronder niet zichtbaar is. Daar ergens waar het doodloopt en we volledig verdwaald zijn, staan een twintigtal tajines te pruttelen op een open oven. Twee grootmoeders snijden groenten voor nog eens zoveel maaltijden en wij wijzen naar zo’n schotel, en daarna naar onze buik. We delen geen taal, maar ze begrijpen ons probleemloos. De tafel vult zich met heerlijk eten, ook soep, vers brood, en thee krijgen we voorgeschoteld. Alles vers, gemaakt zoals het hoort, en heerlijk.
Uiteindelijk belanden we op een kalmer pleintje, waar de marktkramers hun goederen langzaam opruimen, om met zwaar beladen karren te verdwijnen in de mensenstroom onder de overdekte wegen. Met een zoveelste thee bekijken we dit proces van bovenaf, een dakterras waar goede muziek speelt.
Terug op de kamer spoelen we het stof van ons af, ik koop tickets Jardin La Majorelle, morgenvroeg, voor de drukte van de menigte. Op het dakterras zit ik te schrijven, ons gezelschap zwelt, maar toont zich oninteressant, dus gaan we op tijd naar bed, daar zitten we de laatste minuten te lezen, sturen foto’s naar huis, vertellen onze beste anekdotes van vandaag.
Dag 3
Ik sta op met een bloedneus, mijn tweede sinds kinderjaren. Maar de ochtend begint pas over enkele uren, dus ik wacht op de synchrone wekkers in onze gedeelde slaapkamer. Om acht uur rinkelt de kakofonie en wat later verschijnt het ontbijt. We kleden ons warm want het is nog koud, en later voorspelt men regen. Langzaam eten we van onze Marokkaanse deegwaren met omelet en confituur. Richting het oosten verdwalen we even, en de bus laat op zich wachten. Echter geen nood, extra tijd werd ingepland, en zodra we een plan B-taxi betreden verschijnt bus negen.
Het is fijn wat Frans te oefenen, de chauffeur spreekt namelijk geen Nederlands, en ons Arabisch stopt na ‘la shukran’, wat ‘nee danku’ betekent. Gelukkig zijn we meer dan op tijd, voor de drukte van de menigte, en met onze KU Leuven kaarten bewijzen we ons recht op korting. We zijn in Jardin La Majorelle, binnenkort een eeuw oud, het meesterwerk van de gelijknamige oriëntalistische schilder, en bewoond door een vliegend symfonisch orkest. Een soort herinterpretatie van de lokale stijlen, in felle tinten groen, geel, en blauw als lapis lazuli. Eerst als paviljoen, en daarna in de villa zelf, met elkaar verbonden door een nauwe waterpartij. Daarlangs wandelt een kleine kater, hopend zijn dorst te lessen. Een gestuurde chaos ontplooit zich rondom, velerlij mediterrane planten schikken zich naar elkaars aanwezigheid. Naalddunne stammen ontpoppen zich in groen vuurwerk, en onder deze palmbomen; yucca’s, agaves, meerkleurige bamboebossen. Diverse soorten cactussen vergroten den droge indruk, en samenwerking met de kiezels die hier het gras vervangen. Onder de schaduw van de bamboestengels groeien ook enorme tropische bladeren, en op schijnbaar willekeurige plaatsen staat groot aardewerk met bloemen erin.
De villa dient als museum. Als eerbetoon aan de Berbers, die het land al vele duizenden jaren langer bewonen dan de Arabieren die er nu de meerderheid vormen. De kunst oogt in makelij ietwat primitiever, maar de kleuren en vormgeving zijn complexer. We bespeuren ook een verbinding met zwart-afrikaanse kunst.
We nemen onze tijd en genieten zolang men dat toelaat. Want de bussen beginnen te arriveren, stapels Amerikanen voegen zich tussen zingende Tanzanianen, en we druipen af. Het geheel in bezit van Yves Saint Laurent, alleszins zijn fonds, en aangrenzend staat dan ook zijn persoonlijk museum. Het is het eerste moderne gebouw in Marrakech dat we mooi vinden, maar spijtig genoeg blijft de poort gesloten. Een nieuwe exhibitie bereidt men voor, en daardoor blijft het maanden ontoegankelijk.
Wijs besluiten we geld te sparen en stappend terug te keren. We verliezen elke westerling achter ons en belanden in lokaal gebied. Een barbeque op wielen geurt heerlijk, ook al staat hij te midden van drukte en lawaai. Gewaden met keppeltjes spelen tandloos iets wat dobbelstenen en een schaakbord benodigd, en over hun schouders eten wij de beste lunch van onze reis. Enkele spiesjes sterk gekruide kip verdwijnen in een nog warm broodje, gevolgd door kefta, een berg rauwe uisnippers en wat pikante saus. Met zijn mes hakselt de chef alles fijn, en we vergeten onszelf in deze authentieke sfeer. Verse muntthee erna.
Een eindje door de stad, stadspoort en het scherpe geratel van vespa en scooter. De vuile dampen vullen smalle straatjes waar onze ogen prikken en de marktkramers hun onzin proberen verkopen. We laten ons niets aansmeren, zien ook zelden iets leuks, dus op het zeldzame moment dat ik een mooie souvenir vind is dat een onverwachte overwinning. Eerst een blauwe etui van cactuszijde voor moeder, en wat later een zak kruiden die in combinatie met kokend water een natuurlijke slaaphulp worden. Voor vader, maar voor Lool zoek ik voorlopig succesloos verder.
Dat onderweg naar het Bahia Paleis. Een uitgebreid complex in meesterlijke neo-maghreb stijl, met fellere kleuren in complexere patronen dan we tot hier toe zagen. We tellen net genoeg dirhams, mogen binnen en we staan in de eerste binnentuin. Deze rust onder de schaduw van elegante fruitbomen. De appelsienen en bananen dragen vrucht, en overal zingen vogels. Het lawaai van de straten heeft hier geen plaats. De vier gevels gelijken op de Madrassa Ben Youssef die we zondag bezochten. De opeenvolging krioelende tegels, een foutloze symmetrie van blauw en wit, vervolgens het haarfijn ingesneden stucco, wit maar vergelend, vol patronen en sjablonen uit een hallucinatie, allen bekroond met het diepbruine cederhout dat door haar patina en eveneens prachtige snijwerk mooi afsteekt tegen de lichtblauwe hemel, kent haar gelijke niet.
Tot we de ambassadeurszaal binnen stappen. Elke ruimte een nieuwe explosie van ritmisch beschilderde gewelven en unieke zellige tegels. Een kleine binnenplaats kenmerkt zich door haar Grieks aandoende bekleding van puur wit met enkele diepblauwe accenten, versterkt door elementen van typisch Marokkaanse decoratie. James lijdt zwaar onder de drukte, en hij vlucht voor elke Spanjaard of Hollander.
In de ruimere binnentuin poseren ranke cipressen en palmbomen. Centraal een kleine fontein vol rozenblaadjes, en in de halfschaduw gedijen canassen en mimosas. Aangrenzend ligt het grote binnenplein, een zonovergoten locatie met een vloer van mooi maar eenvoudig tegelwerk. Rondom bevinden zich houten luifels, levendig blauw met geel, en dunne pilaren sober wit.
Het stoort nooit een dakterras te zoeken voor wat heerlijke thee. We zitten met zicht op hetzelfde plein waar we gisteren lunchten, maar ditmaal in de schaduw van een reusachtige en prachtige eucalyptus. We besluiten langzaamaan terug te keren naar het hostel, om daar even te rusten en ons te wassen.
Gelukkig ligt tussen daar en hier de Joodse wijk, afgeschermd door haar eigen muren, een daardoor heerlijk rustig. We besluiten toch het kerkhof te bezoeken, net geen euro. Witte grafstenen strekken zich uit, een grote open ruimte, bakkend in de zon, en helemaal stil. Duizenden witte blokken liggen kriskras door elkaar, aan de horizon de dunne okeren lijn van de stadsmuur, in contrast met de bijna zwarte inktvlekken van bolvormige cipressen en iets hogere palmbomen. In de verte drijven enorme wolkenpakken, donker aan de onderkant, en scherp explosieve vormen steken af aan de bovenkant door het stralen van de zon. We nemen onze tijd in deze oase van stilte.
Beiden gedoucht zitten we op het dakterras. Omringd door droge planten en stilte, we luisteren naar muziek en ik probeer te schrijven. Maar langzaam verdwijnt onze laatste dag in Marrakech, dus ik open mijn kaart en zoek. Aan de andere kant van de stad, nog steeds in het oude centrum, ligt een verborgen paleis. Een twintigtal minuten later staan we daar. De avond leidt zichzelf in en daarom is het hier zo rustig, bijna verlaten, enkel de opgeblonken koffieverkoper zorgt voor beweging en zijn glimlach doet het art deco gestileerde winkeltje stralen. De binnentuin zwelt van het fruit, de bomen groen en fris, bovenhoofd de dreigende wolken van eerder. De weelderige pracht van tegels en stucco is hier overweldigend. We trekken veel foto’s, blijven tot het sluitingsuur.
Op de grote markt bestellen we enkele borden gefrituurde vis, met vers brood en aubergine op Marokkaanse wijze. We eten met onze handen, en zitten tussen de inwoners van Marrakech. Alles smaakt heerlijk, en dat maakt de chefs aan de andere kant van het kraampje erg trots. Op tijd naar bed, maar onderweg daarheen, door de stad en haar straten, vul ik een doosje met snoepgoed. Een oude man toont ons zijn laatste tand en ik kies zijn lekkerst ogende kunstwerkjes. We pakken in, komen tot rust, maar voor de nacht valt komt het leven in het hostel tot bruisen. Een verjaardag, dat interesseert me niet, maar wel de aanwezigheid van twee Japanse studenten. Zolang er taart is praat ik met hen, oefen mijn taligheid. Gelukkig de dag zo af te sluiten.
Dag vier
Te vroeg in het station en blijkbaar is het dan illegaal de trein te bekijken. We komen in vrede, maar gaan weer, op zoek naar ontbijt. Platbrood met kaas aan de overkant van de straat, voor enkele rinkelende munten en wat geduld. Nu mogen we aan boord, zoeken de juiste cabine en de juiste stoel, en moeten ons zien te installeren voor de komende handvol uren. Op de rand van slaap met muziek, afgewisseld door een blik op het dorre landschap, en wat getokkel op m’n laptop.
Rabat is proper, de gebouwen zijn nieuw en helder wit. De hoofdstad is rijker, gevuld met welvarende diplomaten en moderne overheidsgebouwen. We voelen ons in de minder authentieke wijken van de Mediterrane kust. Een opmerkelijk niet-Marrokaanse hamburger met frietjes als lunch, en we plannen de komende twee uren in deze stad zorgvuldig. Rabat ligt aan de Atlantische oceaan, en een brede vaargeul begrenst eveneens haar noordoostelijke wijken. Daar vinden we een imposante maar nooit afgewerkte moskee. Van het religieuze gebouw zelf werden slechts de fundamenten opgetrokken, en de minaret, voorzien als hoogste der Maghreb, staakt halverwege na 44 meter. Afdalend naar het water krijgen we een prachtig uitzicht over het oude deel van de stad. We zien de kantelen en torens van de Kasbah, en waar Rabat stopt, slaat de oceaan zich woest tegen de rotsen. Water stuift vele meters de hoogte in.
Voorzichtig met onze tijd keren we terug. Onderweg zien we het gewone leven op de speelplaats van een vooraanstaande school. De jongeren reageren uitdagend wanneer ik een foto maak, maar dit beeld interesseert me en ze lijken plezier te scheppen in hun kreten. Vlak bij het station benutten we de Frans/Koloniaal/ Katholieke kathedraal als oase van rust. Een vereenvoudigde vorm van lokale stijlen siert dit gebouw en maakt het uniek. Ligt val binnen door hooggeplaatste ramen en kleurt riant de viering.
Nogmaals drie uur gerammel. Gestaag vergroent het landschap, maar het gras vormt slechts een dunne laag die als olie op water drijft, en de geroeste ondergrond breekt door overal waar het stof dreigt te overheersen. De heuvels met hun mediterrane begroeiing lijken steeds meer op Toscane, op z’n minst zolang de vuiligheid van een afgelegen dorp uit beeld blijft.
Het station ligt in Ville Nouvelle, en een blauwe taxi brengt ons efficiënt naar het oudere deel van Fez. We dalen af en beklimmen de nog drukke maar kalmerende hoofdstraat, waar we een handvol Marokkaanse empanadas kopen. De afwezigheid van scooters, hun smerige gassen en storende lawaai, is meteen treffend. Maar deze positieve stroom droogt op bij de bron wanneer blijkt dat onze kamer niet beschikbaar is. De hotelbaas spreekt geen Engels, noch Frans meer zodra we uitleg vragen en we belanden in een kleine kamer met een enkel bed. Gemoederen dreigen te ontsporen, emoties lopen hoog op en we weten niet meteen wat te doen. Bellen om thuis raad te vragen.
Stil pakken we alles terug in, online zoeken we naar goede alternatieven en de klok toont tien uur gepasseerd. Op de tippen van onze tenen sluipen we de trap af, waar we de sleutel achterlaten op de balie, om met bonzend hart en dakloos de duistere straten van Fez te betreden. Verdwaald tonen twee jongeren ons de weg, waarna ze ons lastig vallen tot we als bron van muntgeld uitgeput zijn. De eigenaar van het hotel is niet thuis, we moeten bellen, en hij zegt; over tien minuten ben ik daar. Wacht alsjeblieft even voor de deur.
Bij de langste tien minuten van onze levens, maar dan staat hij daar, onze beschermengel. We doen ons verhaal, blij met de prachtige locatie waar we stommelings op botsen, en hij ontzettend dankbaar voor deze eerste klanten in weken. We krijgen zijn beste kamer, er zijn toch geen andere gasten, redeneert mijnheer Melyani, en op het dakterras brengt hij een plateau verse thee met gebak. We werken onze introductie af, maar voornamelijk wensen we alle drie te slapen, het is laat, en de hemel schittert machtig boven ons. De emoties van het afgelopen uur dwingen ons onder de lakens.
Dag 5
Zonlicht vult de vallei van Fez, de stad nestelt zich tussen twee heuvelruggen, en ons hotel ligt halverwege de noordelijke helling omhoog. Ondanks de felle stralen is het dakterras nog fris, waardoor de thee aangenaam verwarmt. We eten een vers ontbijt, met fruitsap en honing; eieren en chocoladebroodjes. Voor we de deur uitstappen, nodigt Omar ons uit voor het diner vanavond, en hij vraagt of we graag vlees eten.
De ochtend in Fez is rustig, het nadert tien uur maar de stad moet nog ontwaken. Zo vinden we ons bijna alleen in de Al-Attarin Madrasa; een van de vele scholen waar deze stad in de middeleeuwen zo bekend om was. Zolang de zon niet hoger klimt, blijft de hele binnenplaats gehuld in schaduw, waarboven de hemel een perfect blauw kleurt. Het cederhout toont haar leeftijd, groeven gesleten door regen, en de eeuwen tekenen zich in het stucwerk rondom. Desondanks glanzen de blauwe tegeltjes helder. Enkele Chinese studentes willen met ons op de foto. Geen probleem zeggen wij.
Even later, de bazaar doorgestoken, properder dan in Marrakech, komen we hen toevallig terug tegen, in een winkel bij de leerlooierswijk. Voor een aalmoes beklimmen we het dakterras, en krijgen elk een takje munt, tegen de vreselijke stank die hier langzaam opstijgt. We zien een open ruimte gevuld met ronde baden, net een veelkleurige en uitvergrote versie van een bijenkorf. Kleine figuren zijn aan het werk, drenken verse stukken leder in de baden, waar pigmenten hun tinten lenen aan de dierenvellen. Zo gaat het hier al eeuwen, wij kijken enkel, kopen niets.
Nogmaals doorprikken we het centrum, de kaart is verwarrend, maar we verdwalen niet. Omar is druk bezig zijn prachtige hotel te kuisen, de vloeren nat door het dweilen, dus voorzichtig kruipen we de trap op. Even hier om ons in te checken voor de vlucht morgen, snel weer buiten.
De markt ontpopt zich in al haar kleuren, stapels kruiden, alles wat ooit een schaap vormde, en een echte kamelenkop aan een draad. We ruiken snoepgoed gemaakt van noten en honing, en overal hangen kleren in de meest uiteenlopende stijlen. We dalen af richting de Bou Inania Madrasa, iets jonger, maar veel groter dan de madrassa van deze ochtend. Dat complex is tevens versmolten met een moskee, wat de ruimte een sacrale aura schenkt. De vertrouwde technieken en patronen bereiken hier hun zenit, niet zozeer door hun complexe natuur, maar vooral dankzij de opmerkelijk harmonische balans. De zon staat ondertussen hoger en schildert mee, een sobere helft staat tegenover een overgoten kleurenspel.
Buiten de muren van de oude stad, Fez-el-Bali, zoeken we de grote parktuin van een vergeten sultan. Een converserende kat, en daarna opengebroken wegen, versperren onze route. Met een omweg, en extra souvenirs daar gevonden, belanden we iets later dan gepland in Jnan Sbil. Rolt niet bepaalt van de tong.
Hongerig door de zon en het stappen zoeken we de rust van een klein dakterras met zicht op het park. Slechts twee andere klanten, een jong koppel, die na de lunch Belgen blijken te zijn. We blazen uit en bestellen enkele warme dranken. Daarna verrukkelijke spiesjes, sterk gekruid, en een gloeiend hete tajine. Een Marokkaanse fanfare passeert onder de bomen en we converseren kort met onze landgenoten.
Jnan Sbil is stil, ondanks de vele wandelaars. Zuiderse vogels springen van tak naar tak boven ons en zingen uitbundig. Eeuwenoude eucalyptusbomen, hun houten stammen massief en onverwoestbaar, maar lange slierten bladeren, elegant en slingerend in de wind, staan tussen cipressen en palmbomen, bijna even hoog. Over het meer kijken we uit naar een vesting of ommuurd paleis, en het water staat erg laag. Hier liggen we in het gras, de zon over ons, er is muziek en ik lees. Zo verstrijkt de tijd, ze heeft geen vat op ons.
Einde van het hoofdstuk, fijn om naar de mensen te kijken, de meest uiteenlopende levens passeren voor onze ogen. We willen Fez vanuit de hoogte zien, vanop een heuvel waar enkele ruïnes langzaam afbrokkelen.Even wandelen langs de stadsmuur met haar kantelen en grote poorten, en dan begint onze beklimming, temidden van een uitgestrekt kerkhof dat de golvende vormen van de heuvels volgt. Voorzichtig stappen we tussen de graven en zerken, langzaam opklimmend met de hete zon op onze rug. Rondom duizenden witte graven.
Onze geïmproviseerde weg blijkt niet evident te volgen, maar we geraken boven. Een enorm fort waakt over de stad, haar kanonnen opgesteld richting het Iberische schiereiland. Verder ook twee tombes, weinig resteert, het uitzicht prachtig langs beide kanten. Weg van de stad zien we Toscaanse heuvels vol donkergroene stipjes, en de donkere roosters van geploegde akkers. Met wat moeite belanden we terug op hotel.
Daar wordt er gedoucht en gerust. De avond begint te ontwaken, mijnheer Melyani werk aan het avondmaal. Binnen op de bovenste verdieping, want buiten is het koud, met elks een tajine, verse groenten, een schijf appelsien op z’n Marrokkaans, en platbrood voor de saus op te kuisen. We praten tot laat met onze hartelijke en ontzettend sympathieke gastheer, over zijn land, stad, lang vervlogen jeugd, maar ook recentere dagen. Voor dit gebouw hotel werd, was het zijn museum, en de kunstige inrichting en antieke objecten resteren nog om Omar’s woorden te getuigen. Spijtig genoeg kunnen we het niet later maken, onze vlucht vertrekt morgenvroeg.
Dag 6
Gewekt door het gebed van Omar, gelukkig gevolgd door een stevig ontbijt. Hij wandelt met ons door de verlaten en nog donkere steegjes van Fez, tot we opeens voor een taxi staan. Daar geeft hij ons zijn nummer, om in contact te blijven, en we staan samen op foto. Onder de volle maan.
De luchthaven is van bescheiden formaat, maar geeft ons geen problemen. Wachtend op de vlieger koop ik nog een laatste souvenir, en daarna is het drie uur en langer onderweg. Lezen en schrijven, zoals steeds. Het openbaar vervoer hoort ons gevloek niet, en brengt ons zonder haast thuis.