Of course I could describe to you the gothic towns of Transylvania, with their fortified churches against roaming armies and castles on mountaintops, hidden in safety to guard crucial passages through the mountains. But after careful inspection I was unable to find any of them still inhabited by the vampires one surely would expect to find there. So instead, I will relate an evening in Bucharest.
I had spent the day bouncing between the absurdly giant monuments to a communist past and what remained of the historic centre. People thronged to fill most of the terraces as pink blossoms waved in the wind above their heads. I was on my way to Egypt, making the best of the 48 hour layover between both connecting flights, but as such, I was on my own.
I strolled through the busy streets, carefully examining the bars for an interesting looking crowd. After a while I stumbled upon two darkly dressed men, drinking large glasses of Belgian beers. I had found what I came looking for and asked for a space at their table.
We discussed the merits of beer and why we loved them so, continuing onto the topic of travel and differences between Romania and Belgium. As the evening wore on, they proposed showing me around, insisted on paying the bill, and we sat down in a traditional restaurant. One they would have recommended to anyone.
Unable to read nor speak their language, they examined the menu and started ordering dinner. I let my eyes drift around the room, as I had no idea what was said, but they continued ordering food for a while. As we came to the end of our second round of beers, the dishes began to arrive. A stack of spiced meatballs on one, fried potatoes on the other. Some concoction of rice and vegetables in a ceramic bowl and before we could finish these, more plates were brought to our increasingly overflowing table.
Filled to burst, they asked for the menu once more. Shortly after, there appeared some bowls of ice cream and fruit, with soufflé and some local liquor to top it all off. We made our best attempt, but in the end were forced to take it home in a cardboard box. As I waggled to the counter to ask for the check, they ordered me to sit down, as they would not be seen treating a guest so inhospitably. Call it a culture shock not too far from home.
Trein, bestemming Leuven. Van teen tot kop; schoenen van Vader, short van mijn Peter, typend op de gsm van mijn Tante, denk aan Moeder. De mensen die me hier brachten, draag ik bij me. In mijn geestesoog, de Grootmoeder die over enkele weken deze tekst lezen zal. Grootste avontuur tot nu toe.
Dag 1
Naar traditie weinig slaap. Naar traditie vertrekt de trein in Leuven later dan de geplande aankomst in Zaventem. Eerste keer op mezelf; minder ruim op tijd dan gewenst met dank aan de NMBS. Ik beweeg me door de vertrouwde gebaren, laat mijn grote tas achter bij de check-in, schuif vlotjes door de metaalzoekers, die mijn dikke boek ervan verdenken misdadig te zijn, en sta dan erg lang te schuifelen voor de paspoortcontrole.
Op de vlieger de woorden van bovenvermeld boek, 1200 pagina’s aan Zuid-Afrikaanse familiesagas. Een dik halfuur naar de stad, meer van hetzelfde. Ik stap uit een gestripte Lijnbus, zelfde model zonder de luxe van zachte zetels, en beland in Italiaanse lucht. In een oogopslag herken ik vanalles. Sterkst leeft het karkas van communisme, aanwezig als in Kroatië en Oezbekistan. Functie belangrijker dan vorm, dus veel panden strak en sober, eigenlijk neerslachtig. Maar de oude stad is een mix, ook recentere flats die aansluiten bij de buitenwijken van Spaanse of Italiaanse steden, aardkleuren tussen oker en lichtgeel. Ook oudere gebouwen, statig en gedecoreerd als in Parijs, hoewel de kerken een sterk eigen stijl hebben, eerder Grieks. Een ding zie je overal. Het gebruik van de goedkoopste materialen maakt dat alles afbladdert, brokkelt, verkleurt en langzaam verdwijnt. Ook dat heeft zijn charme.
Ik ben rond zestien uur in het hostel, waar een stoere Bretoense me helpt inchecken. Ze draagt enkele tattoos en heeft slechts millimeters haar, punkers zoals ze enkel in sprookjes nog bestaan. Op de gedeelde kamer staat een locker voor mijn grote rugzak, waar ik de belangrijkste zaken uithaal om rond me te dragen in een kleine schoudertas. Een Roemeen op de kamer, te soezen na een volle nacht feesten. Ik wil mijn beperkte tijd benutten en vertrek op Pauline’s aanraden naar enkele locaties in Boekarest.
Een eerste keer doorkruis ik het oude centrum, tussen cafés en barretjes. Een jeugdige boekenwinkel verkoopt ook allerhande Japanse zaken, maar mijn Engels lijkt toch af te schrikken. Een verzameling straatkatten oogt proper en schuchter, ze springen weg wanneer ik probeer te fotograferen. De volgende hoek een enorm kruispunt, gedomineerd door metershoge fonteinen tussen een massa auto’s, continu beweging. De hoofdas leidt loodrecht naar het Westen, langs beide kanten brede, groene wandelpaden, waar ik de zon ontvlucht. Meer Warschaupact architectuur, uiterlijk groots, maar kruimels op de grond.
Aan het einde van deze statige weg vind ik het Parlementair Paleis, overweldigende massa staal en beton onder toezicht van Ceausescu. Het gebouw heeft enkele mooie elementen, veel rondbogen en het repetitieve van zoveel ramen tegen de enorme gevel, maar als geheel slechts een beperkte aantrekkingskracht. Ik begin de klim naar boven, naar een voordeur, tot een man in blauw me verjaagt. Blijkbaar niet meer open.
Het park ernaast bevat droog groen rondom een onelegant speeltuig. Heel wat kinderen klauteren hoger en lager, glijden naar beneden en hun gejoel vult de omgeving. Opeens springt een oude man recht van zijn bank en gesticuleert hevig, geen reactie op mijn Engelse pogingen. Twee pingpongpalletjes verschijnen, waarmee hij een tafel aanwijst. Een knik besluit ons begrip. Een half uurtje later geef ik met een lach mijn nederlaag toe, enkele Roemeense cijfers rijker, voor al de punten die ik niet scoorde.
De volgende twee uren spendeer ik pratend met de jeugd die ik er aantref op verschillende bankjes. Sommigen leren Spaans, anderen Frans, ik vind zelfs een groepje met Chinese ambities. Het leven hier is goed, dan weer slecht, hopelijk ooit naar Duitsland of elders, niet Amerika. Deze zomer studeren voor selectietesten volgend jaar, en ook veel slapen. Ik leer meer dan ik vroeg, en weet me uiteindelijk ergens uit de verhaallijn te knippen.
Doelloos door de straten. Als gedragen door de wind in het oude centrum. Hier de mooiste gebouwen, vergelijkbaar met Parijs, meer stukken warmer en nooit in echt goede staat. Elke straat heeft wel een stelling pand achter doeken. Een kleine kerk staat verstopt tussen mimosa in bloesem, de fijne rode draden van de bloemen sluiten aan bij de mooie, zachtroze decoraties. Een kruispunt onder glas, geel glas, wat de kleuren warmer maakt, verstopt een verzameling gezellige eethuisjes, maar op een dinsdagavond is alles te rustig om echte gezelligheid uit te stralen.
Ik weet niet goed wat te doen, alleen op reis. Een tafel voor mezelf lijkt me niet het geld waard, dus wandel ik rond, op zoek naar mensen die interessant ogen. De moed niet direct, en tevens geen ideale slachtoffers. Op aanraden van een parkjongere stap ik een grote boekenwinkel binnen, een centrale hal omringd door drie lagen balkons, alles spierwit. De boeken zelf vullen de ruimte met kleur, en enkel jonge mensen wandelen langs de baldakijnen.
Kort over het hostel, denkend daar misschien een slachtoffer te vinden, maar geen succes. Wederom enkel de sluimerende Roemeen. Dus met meer moed en vastberadenheid terug tussen dezelfde straten, waar ik na kort dwalen een tafel vind. Ik zet me bij twee locals, beiden in zwarte kleding, heavy metal, en een met lang zwart haar. Initieel terughoudend, smelt het ijs meteen wanneer ze de dienster vragen of er al terug Orval in huis is. Ik spring tot leven, op mijn aanraden drie Westmalle Trippels op tafel, die wel in huis.
Een drankje later, en heel wat gepraat, zijn we alle drie hongerig. Ik leid ons naar het eethuis van Pauline, twee straten verder, waar we door een smalle gang naartoe wandelen; een verborgen plaats, met een echte Roemeense keuken. Na een gefaalde poging de taal te ontcijferen, wenkt de meer assertieve van het duo ter bestellen. Hij begint en lijkt niet te stoppen, gerecht na gerecht, en waarschijnlijk ook heel wat drank vormt het lijstje voor de garçon.
We praten over de belachelijke kans van deze avond, ik dwaalde bijna een uur rond, en koos uit de honderden mensen deze twee eruit. Vleeshappen verdwijnen, in samengang met enkele ruime porties frietjes, grote kuipen bier worden bijgevuld. Reeds te veel gegeten, verschijnt een plateau met zes desserts en drie glazen balkandrank, sterker dan de meeste parfums. Zelfs dat krijgen we bijna volledig weggewerkt, en mijn gastheren staan erop alles te trakteren. Ze duwen me de tas met de rest van de desserts in mijn handen, keuren het pakket zelfs geen blik waardig. Gelukkig kochten ze reeds tickets naar Brussel voor het eind van deze zomer, ik beloof hen er waardig te ontvangen, zodra de tijd daar is.
Niet volledig in rechte lijn, of gebalanceerd, op zoek naar het hostel. Daar aangekomen praat ik even met Pauline over Bretagne, maar de uitputting is overweldigend en ik excuseer me. Het is nog voor middernacht, wat verklaart waarom ik ondanks alles eerst op de kamer ben. Het volgende uur komen mijn kamergenoten rumoerig thuis, hoewel ze in wisselende mate pogen de stilte te bewaren. Met oordoppen heb ik vrij weinig last, en dommel rustig in.
Dag 2
Doorheen de nacht ontwaak ik vaak, schijnbaar zonder oorzaak. Wanneer de wekker rinkelt heb ik slechts vijf minuten nodig om gepakt en gezakt in de lobby te staan, alleen. Over een kwartier moet ik op het Universiteitsplein staan, en ik vraag de gids of ik mijn grote rugzak meepakken mag. Allemaal prima, dus de komende twee uur zit ik naast mijn tas te soezen op de bus.
Eerste stop, Het Peles Kasteel. Neorenaissance tussen de bergen, gezet door de eerste koning van een verenigd Roemenië, voordien drie kleinere staten, nu een onder een Duitse familie. Het kasteel is meer een paleis en komt rechtstreeks uit een sprookje. Een Bavaars/Oostenrijkse invloed staat centraal, te merken aan houten kaderbouw gevuld met witgekalkte muren en gedetailleerd snijwerk op elke vierkante meter. Vooral de vele spitse torentjes spreken tot de verbeelding.
De binnenzijde is minder indrukwekkend; ik, verwend door Italië en Versailles. De kamers zijn mooi maar niet verbluffend, fijne stoffen tegen de muren boven de handgemaakte lambrisering. Wat vooral van belang is voor de gids is de technologische staat van het gebouw, ten tijde van constructie. De Duitse koning primeerde met heel wat zaken, waaronder een centrale verwarming, volledige elektrificatie en een glazen plafond dat aan de hand van hendels openklapt.
We krijgen kort tijd rond het domein te wandelen, mooie perspectieven te kiezen voor foto’s en daargewenst ook een laat ontbijt. Ik eet deeg met kaas, aan tafel met een Italiaanse architect uit Venetië, later blijkbaar eigenlijk Padua, maar recent in Dubai.
Nogmaals twee uur, half in slaap, half lezend over Zuid-Afrika.
In Transylvanië, regio omringd door bergen, gekend voor vampieren, is Brasov een van de zeven belangrijke steden. Het hart is pittoresk, gerestaureerde gebouwen in pastel geverfd, ietwat een mengeling tussen Zuid-Frankrijk en van wat ik ken over Latijns-Amerika uit foto’s. Europees, maar verwaterd met iets vreemds, iets inheems, en wederom afbrokkelende verf. Twee groene ruggen omarmen de stad, enkele honderden meters hoog.
Buiten de statige architectuur die dus in zekere zin aansluit met vertrouwde schoonheid is de Zwarte Kathedraal voornaamst. Die naam door de reeds weggeboende askleur, nagelaten door een brand, beland ik voor haar gevels. Gotisch, maar niet overtuigd. Spitsbogen, krullen en pinakels, maar schaarser dan bij ons, en soberder van vormgeving. Gezet door Duitsers, middeleeuwse, hier uitgenodigd door de Hongaarse koning om de lokale Bergroemenen te beschaven, lijkt het dat ze enkel hun herinneringen bij zich droegen, en geen bouwmeester.
Spoorloos door Brasov, tussen de bouwwerken van noot. Een stadspoort draagt vijf spitse torens als tooi, niet veel verder het bastion van de wevers. Een ringvormig fort met dikke muren, de centrale hof overkeken door vier verdiepen balkons, schots en scheef over elkaar. Het is fijn doelloos rond te wandelen, onder de felle zon, tussen de mooie gevels.
Deze keer minder ver, het kasteel van Bran, ditmaal heus Middeleeuws, chaotisch en verwarrend om te beschermen tegen indringers. Het pronkt boven een uitstekende rots aan het begin van een bergpas. de toegang controlerend. Aangezien het dus lange tijd dienst deed als fort, valt er binnen weinig te bespeuren buiten de barakken van het garnizoen. De binnenplaats is mooi, wit tussen kaders van zwarte balken, op verschillende plaatsen overgroeid door diverse groene kruipers. Buiten aan de praat met een Jordaanse een een vreemde kerel uit Wales, gasten op dezelfde toer.
Nogmaals drie uur lezen, en speciaal voor mij maakt de chauffeur een stop aan de luchthaven, op onze route naar Boekarest. Het heeft geen zin me naar de stad te voeren, waar ik na een half uur terug zou moeten vertrekken naar de luchthaven. Tot de departures nog een halve kilometer stappen, daar dan natuurlijk te vroeg. Wachten in een koffieshop, nutteloos het internet verkennen. Alleen door de controles, nergens moeilijkheden. Afwisselend wat schrijven en berichtjes sturen met Thuis.
Zo verdwijnen de uren sneller dan verwacht, ik zit drie volle pagina’s diep wanneer het boarden aanvangt.