The quaint town of Luxemburg rests upon rocky bends of the Semois and the Alzette, a point since time immemorial easily defensible against marauding bands of Germans or French. The centre hides a sprawling palace, still inhabited by the Grand Dukes who nominally rule the country, with the narrow spires of small churches on every square.
More fun to us, was visiting the long network of tunnels, hewn into the grey rock. We bent our heads to fit inside these defensive networks and explored the underbelly of Luxemburg. At several points the tubes break out of the cliff wall into the open air, where they afford a view over the bending rivers, once feeding water mills for grinding corn and other grains.
A day later, as we hike between deep crags and enormous boulders, seemingly polished by oceanic rivers in ages past, we stumble upon a man made cave, hidden between the tall silver trunks of ancient beech trees, elegant as the columns of Athens or Rome. The cave has been emptied, one enormous stone wheel at a time, leaving great circular shapes on the walls and ceiling. Here were hewn the millstones of the Grand Duchy.
But before we have properly set out on our two day hike on the Müllerthal trail, we pass a narrow path between some abandoned fields. Suddenly, from out of the brush, we hear the clear ring of several meows. A grey tomcat, happy to have some visitors, trods between the rainpools on the path towards us. He strokes his head against our pant legs and demands a handful of attention. Unable to resist, both my sister and I spoil him with scratches and massages.
Despite the renown of these forests, we saw no deer, no swine, not to mention the frightful lynx, which my friends heard screaming the year before, while they camped in the dark. Instead, we were met by a different kind of predator, one out for cuddles and perhaps a bite of whatever lunch we carried.
Dag 1
We zijn in Luxemburg, de luttele burcht, duizend jaar oud, doorn in het oog van vele Europese heersers. De vesting wisselde doorheen de eeuwen meermaals van eigenaar, tussen Franse koningen, Bourgondische hertogen en eindeloze Duitse bisdommen won het gehucht op de rots steeds aan omwallingen, gekanteelde torens, nieuwe schietgaten. Vandaag rijden we door haar rijkdom, het erfgoed omringt ons en we laten onze bagage achter in het hotel.
Gezegend door een dag zeldzaam goed weer wandelen voorbij de nationale bank, een gebouw dat met haar koperen daken en barokke gevels rechtstreeks uit Parijs lijkt te komen. Vader hapert tweemaal met grote ogen voor de etalages van hifiwinkels, maar we trekken hem weg van het glas, richting de elegante Adolfbrug. Het centrum ligt namelijk in de krul van de kronkelende Alzette, een kleine rivier ongeveer honderd meter lager. Een reusachtige stenen boog overspant het dal, en draagt verschillende kleinere gewelven, waarover het wegdek loopt.
Daar beginnen we aan de omtrek, een ringweg in de vorm van een vijfhoek, met drie zijdes langs hier rivierdal. Een plein vol platanen kijkt uit over het uitbundige groen onder ons, schijnbaar midden in het woud, maar achter ons wordt dat idee verraden. Daar staat Gëlle Fra, een gulden dame, hoog op haar obelisk, ter herdenking van de lokale oorlogsslachtoffers. Haar krans lijkt neer te dalen op de kerk achter haar, een monument met drie verschillende, maar even spitse torentjes.
Het gebedshuis geeft een intieme verwelkoming, niet erudiet intellectueel als de Notre dame van Parijs, nog groots en overweldigend als de Dom van Keulen. Tussen het altaar en het middenschip ligt het hart van de kerk, in de vorm van een volmaakte kubus, waarvan het dak toeloopt in een piramide, daarop een dunne, koperen naald. Aan de binnenzijde lijkt deze ruimte een tussenschot tussen kop en basis van de kerk, de wanden bekleed met grote canvassen en tapijten. Eeuwenoud glas in lood kleurt de vloer, de massieve zuilen gaan bedekt in sobere krulpatronen die doen denken aan Keltische knopen gemaakt van pvc-buizen.
Onze dwalend oog trekt ons verder. Luxemburg is klein en het vergt geen moeite een minuut later halt te houden voor het groothertogelijk paleis. Het brede gebouw ligt langs een langgerokken plein, en het valt op dat het bouwwerk doorheen de eeuwen werd uitgebreid; verschillende stijlen volgen elkaar op, van rechts naar links, doorlopen we de laatste vijfhonderd jaar aan architecturale ideeën. Desondanks straalt het paleis een sterke eenheid uit, toe te schrijven aan het continue Luxemburgse in de decoratie. Wederom krullen in reliëf, sobere patronen, gebeiteld in het natuursteen. Die steen kleurt de hele gevel een zacht beige, onder de spiegelgladde leistenen van het complexe dak, Waar torens met geribde, dan wel bolle spitsen oprijzen tussen de eindeloze dakkapellen.
Verward zoeken we naar de kathedraal, overtuigd dat we die reeds zagen, maar aan het eind van enkele kronkelwegen komen we bij een schattige kapel. Dat blijkt onze bestemming, van binnen nog kleiner dan ze al scheen, maar erg bevallig, op de rand van Luxemburg. Maar aan deze zijde van de vijfhoek blijft de stad nog een eind overeind, want hier begint een been als bij een ster, een lange punt natuursteen, die loodrecht op het dal staat. De elementaire vorm van de stad blijft echter bewaard, want deze uitstulping begint achter een nauwe maar diepe kloof.
De brug erover, eveneens smal, maar hoog, brengt ons bij de kazematten, waar we zonder tickets verjaagd worden, met de opdracht later terug te keren. Dus op een plein met zicht op de kathedraal bestellen we drie glazen en een bord vol gefrituurde happen. Mensen passeren, spreken verschillende talen, niet enkel toeristen. Het beeld is proper, opvallend, dikke wollen plukken drijven over en overal vind het oog talrijk groen.
Een lus door de stad, een zaterdagmarkt op een compact plein, heel wat volk tussen de oude spullen, we dobberen verder. Een grotere open ruimte, dikke bomen langs de randen, waar volle terrassen uitkijken op de pastelkleurige gevels. De drie spitse kerktorens zien we hier terug.
De stad doorgestoken op vijftien minuten, alleszins het oude centrum, tot een brede groene gordel, halverwege C-vormig rond de andere helft van Luxemburg. We dalen een eind tussen de brede masten, jonge mammoetbomen, nog maar in de eerste honderd jaar van hun leven, uitgestrekte platanen met gevlekte bast en grote bladeren, massieve eiken, hun lange armen zwaaien langzaam boven een meer vol eenden.
Zoals eerder beschreven scheidt een smalle kloof de steen van Bock, het enige been van de vijfpuntige ster, die langzaam uitloopt op de ruïne van een klooster, lager in de vallei. Hier nader bij het oude stadscentrum, te zien vanaf de klifwanden, ligt Neumünster; de nieuwe abdij. Ze heeft de vorm van een vierkant, ligt langs de Alzette, en een spitse klokkentoren geeft het uur aan. We zijn op tijd voor ons bezoek aan de kazematten.
Omdat deze natuurstenen uitloper een bewandelbare toegang tot de stad heeft, slechts op enkele plaatsen te overbruggen waar kloven het geheel splijten, verdedigt men sinds oudsher deze rots. Forten werden kastelen, nieuwe torens vulden het smalle oppervlak, en daarna begon men ook de formatie uit te hollen. We stappen door honderden meters tunnels, uitgehouwen tot net niet hoog genoeg, smalle gangen met langs weerszijden openingen naar de vallei toe. Elke vijf meter kijkt een raam uit op het dal, de rivier, en we staan op de perfecte plaats voor een collectie vuurwapens, hier om de vijand buiten te houden. Het complex vormt een doolhof in drie dimensies, want de gangen lopen ook over en onder elkaar, tot een diepte van veertig meter. Onder gezag van Vauban, fortenbouwer voor Louis XIV, liep het netwerk op tot drieëntwintig kilometer.
De ondergaande zon daalt af en duikt tussen de gevels van de hoofdstraat, die zich bij avond vult met het laatste licht. We drinken nogmaals onze glazen leeg, laten nieuwe drankjes aanrukken, en spreken met lovende woorden over deze kleine, pittoreske stad. Mij doet ze denken aan Edinburgh, met haar hoogteverschillen en statige gebouwen. Niet te vergeten de vele parken en bomen in de straten. Vader ziet ook modern Duitsland in de nieuwe buitenwijken, en op een heuvel aan de horizon staan een handvol moderne flats, glas en staal, zoals te zien in La Defense van Parijs.
We dineren op aanraden van ons hotel, bestellen wat Luxemburgs klinkt. Lool krijgt konijn in pepersaus, misschien niet volledig lokaal, maar dat valt niet te zeggen over Vaders gekookt varkensvlees, naast een stevige portie bruine bonen en aardappelen. Ik eet kneudels met spek, kaassaus erover, en vraag me af of ik morgen nog zal ontwaken.
Moe van een lange rit en daarna een volle dag kiezen we voor de route naar onze bedden. De mooie Adolfsbrug waar we daarnet over wandelden, onthult een verborgen sluipweg. Onder het wegdek hangt een voetgangerspad aan stalen kabels. Van nabij zien we de brugbogen, daarachter het silhouet van Luxemburg en onder ons de groene slang van de meanderende Alzette.
Het wereldkampioenschap atletiek verspiegelt in mijn laptopscherm. Vader en Lool kijken naar de polsstokspringers terwijl ik typ.
Dag 2
Voor we aan het wandelen slagen, moeten we ons eerst bevoorraden. Twee compacte rugzakken, goed gevuld met energierepen en bananen, die zetten we klaar in hotelkamer terwijl we ontbijten. Drie overladen borden, vers brood met hartig beleg, daarna een kleine koffiekoek en een potje yoghurt. Meer niet nodig, uitgecheckt en op weg.
Consdorf ligt een half uur verder, het is koud, noch warm, dus geen truien want ons gestap zal de temperatuur hoog houden. Dat zeggen we ondanks de mistige wolken voor de zon. Naast de parking staat een groot plakkaat, daarop de kaart van de omliggende routes, die ik bestudeer terwijl Vader en Lool streng selecteren wat mee te nemen; wat achter te laten. We hebben achttien kilometer voor de boeg, bestemming Echternach, en morgen wandelen we terug naar dit beginpunt, waar de wagen ons wacht.
De lange tocht nauwelijks begonnen, voorbij de woonwijken, drie straten van huizen, schuren en verlepte bloemen, we dalen af tussen twee akkers, richting het bos in het dal, en worden geconfronteerd vanuit de rechterzijde. Daar struint majesteitelijk een grijze kater door het hoge gras, nauwkeurig de snelste weg zoekend naar onze aaiende handen. Hij miauwt luid en hij miauwt lang, duidelijk aangevend dat hij meer aandacht en gezelschap verwacht.
Het landschap van onze route langs Müllerthal blijft ons verbazen. Taferelen die we niet verwachten zo dicht bij huis. We wandelen door een magisch bos, en zoeken continu naar de Grote Boze Wolf, of Hans en Grietje. Het woud bestaat voor het leeuwendeel uit uitgestrekte hectaren beuken, masten van vijftig meter hoog, hun gladde, zilveren bast staat loodrecht op een tapijt van gouden bladeren, hier verzameld over een spanne van vele jaren. Hun lange armen rijken tot de hemel en dekken ons onder een zacht groen. Gefilterd licht valt slechts zelden tot hier beneden.
Daartussen liggen stukken van bergen die hier thuishoren, want hun klifwanden lijken gepolijst door dikke stromen water, ze klimmen even hoog als de stammen, vol zachte welvingen, alsof we ons onder het zeeoppervlak bevinden, of op de kust van kleine, zonovergoten eilanden. Afwisselend zien we ook ruige patronen van kleinere krullen; net koraal op het rif.
Maar we wandelen ook door nauwe kloven, plaatsen waar de bergwand begint te barsten, net breed genoeg voor iemand die zijn buik intrekt. Daarna komen we op natuurlijke kommen, omringd door enorme rotsblokken, tientallen meters hoog langs de meeste kanten, overgroeid door dikke pakken mos. En zo ook verder doorheen het regenwoud, waar elk vrij oppervlak, gevallen boom of kale rots bedekt gaat met mos. Ertussen en over groeien honderden varens.
Na vijf uur stevig stappen zien we vanop de heuvel de Abdij van Echternach met haar vier torens. Bijna duizend jaar oud, maar van dichtbij net gloednieuw. Naar onze verrassing een braderie, waar we voorlopig voor vluchten, op zoek naar een douche. Het hotel is proper, een groot zetelbed voor mij, en allemaal fris gewassen nemen we een kijkje in de kerk van de abdij.
Daar valt gekleurd licht naar binnen, en in de crypte vinden we de tombe van Sint-Willebrord; de patroonheilige van het land. Interessanter zijn de drankjes van de braderie, een rumoerig gebeuren dat we vanop een terras waarnemen. We dineren op tijd; grote stukken vlees, zeker verdiend, en vervolgens wat hoognodige rust.
Op onze kamer wederom atletiek, de top van de wereld, en wij voelen ons hoogmoedig deel van die groep. Einde van de show om tien uur. Ook bij ons dooft het licht.
Dag 3
Een ochtend sterk gelijkend die van gisteren. De wekkers om acht uur, proper ingepakt, en we nemen een stevig ontbijt in het nette hotel. Lool voelt zich niet volledig herrezen na de eerste helft van onze dodentocht, maar verhelpt de stijfheid in haar benen en het gejammer van haar pezen met een expresso. De bakker naast het hotel biedt heerlijke lunchpakketten. We nemen er drie.
Het dal van Echternach presenteert ons met een stevige beklimming, die we met de nodige adempauzes trotseren. Het loont om boven aan te komen en onze ogen over de mistige vallei te laten glijden. De punten van de donkergroene coniferen verdwijnen in de waterdruppeltjes, en zo worden de heuvelkammen aan ons zicht onttrokken.
Na de eerste kilometer wandelen we door de Wolvenkloof, voor velen het hoogtepunt van dit traject. Na eeuwen erosie; riviertje in het dal, begon de berg te verschuiven, hoewel slechts een helft. De aarde barstte open, scheurde loodrecht naar beneden, waarna miljoenen tonnen steen een tiental meters verschoven. Wij lopen in het hart van de berg, twee kale muren steen naast ons, het groen van het bos puilt over de rand.
De volgende uren bewegen we ons doorheen een sfeer die aansluit bij grootse verhalen uit oude boeken, vol verwachting naar een draak zonder Joris, maar vooral elfen voor in de massieve beuken, met hun metersdikke zilveren stammen, soms zo dicht bij de geboetseerde kliffen dat ze lijken te versmelten. En het is in die enorme rotsblokken dat we zoeken naar dwergen, of andere begaafde handen, want ze lijken met zorg gevormd, daarna gepolijst, en ten slotte met zorg geplaatst op het gouden tapijt van herfstbladeren. Dikke lagen mos liggen over elk oppervlak dat niet loodrecht staat of overhelt.
We blijven moedig stappen, veel langer dan gisteren, de weg stijgt en daalt continu; zelden adempauzes. Het pad leidt ons door nauwe kloven waar we zijdelings door moeten, en waar de zon slechts als vage herinnering als dunne streep boven ons verschijnt. Dikke stammen liggen over de bergspleet, net bruggen voor kevers en eekhoorns.
Met zicht op een massief stuk bergwand, hoger dan eerder, ruw waar het uit elkaar viel, met het mosovergroeid puin lager in het dal, en glad waar de regen het kon polijsten, plunderen we onze rugtassen. Ovenbroodjes met paté, of verkruimelend deeg vol kip, groentjes en mayonaise.
We komen bij een artificiële grot, doorheen de eeuwen uitgehouwen dankzij de nood aan molenstenen. Een diepe kap in de massieve bergwand, gekenmerkt door ronde vormen in de wanden, waar de steenhouwers hun werk volbrachten. Het lijkt alsof een reus met schep voor roomijs dit oord schiep.
De route vervolgt zonder einde, langs nieuwe kloven, afgronden, rotsblokken groter dan huizen, die steeds blijven verbazen. Met elke bocht krijgen we een nieuw tafereel dat onze voortgang motiveert. Aan het eind van onze krachten komen we bij een pittoreske maar druk bezette waterval, waar het gesproei in drie armen over de rand duikt. Menig toerist kijkt toe vanop de weg, want het riviertje loopt midden het dal, vlak naast de baan. Een eenvoudige stenen brug, een enkele boog groen van het mos, overspant het water.
Na zeven uur hiken over meer dan twintig kilometer komen we aan in Consdorf, tussen dezelfde akkers van gisteren, maar ditmaal verschijnt de grijze kater niet om ons te groeten. Twee straten verder wandel ik met Lool over een oprit om een ander exemplaar te aaien. We schrikken op wanneer de voordeur opent, maar het achterdochtige gezicht van de jonge vrouw op de drempel keert al snel van emotie, en lachend roept ze naar binnen dat de jeugd van tegenwoordig hier uitsluitend rondhangt in verband met de kat.
Toch slaan we op de vlucht en met snelle passen halen we Big John in, die reeds van schoeisel wisselt bij de wagen. Alles zonder oog op orde of respect voor materiaal, bruut gesmeten in de koffer, en we beginnen aan een rit van drie uur naar huis.