As is said among the Georgians, on the seventh day, the day of rest, after God had created all the animals, the land they populate, its mountains and river valleys, both the societies that would come to thrive and fall, and the variate weather in the skies above, he retired into a secret corner of lovely warmth and richness, hidden from the world, where he could enjoy his piece. But as he arrived after six days of creating the universe, he found the Georgians already well settled and hospitable to his visit.
And I can confirm, this tiny nation wedged between the giant historical forces of Orthodox Europe, ancient Persia and the conquering Turks, does deserve its impressive introduction. In the span of two weeks we climbed the walls of a crumbling fortress set up to guard valuable trading routes through the mountains, mountains we then decided to visit ourselves, in the event getting scooped up by rushing rivers of glacial melt and crossing tall passes to reach villages bereft of electricity and warm water. Back in the cultural heart of Tbilisi we bathed in the sulphur baths of this old city, and enjoyed the rich, cheese and meat based diet of the Georgians.
Our last day we spent exploring the wine region of Kakheti, which boasts some of the oldest evidence for vineyards and winemaking. Its rich valley, nestled between the Lesser and Greater Caucasus, produces golden wines in abundance. On a visit to some traditional winemakers, we emptied a series of bottles meant for much more numerous groups, getting more than our money’s worth in delicious drinks.
Moreover, Georgia is also covered by historical sites of Orthodox churches and convents, filled with golden icons derived from mediaeval Byzantine examples. We visit these holy places dressed in long black skirts provided at the entrances, as our shorts are deemed disrespectful. We, however, cannot go without them, as the endless sunshine warms our days and forces us to dress lightly.
Georgia is but a tiny nation often overlooked in a neighbourhood of noisy neighbours. Its rich fruits, old history and deeply varied nature like to welcome visitors from any place. If only you would dare to visit such a paradise.
Nacht 1
Landen in Tbilisi, twee uur ‘s nachts gepasseerd, maar onze biologische klok denkt middernacht. Bij de controle krijg ik een stempel in mijn paspoort, aan de uitgang worden we geholpen door een peervormige Duitser. Hij woont hier al een tijdje, dus de rit naar het centrum vult hij met goede tips. Hij betaalt de taxi, toont ons de voordeligste banken, daarna waar we om SIM-kaarten moeten, en we volgen hem naar de enige Turk, nog open op dit uur. We bestellen gespiesde stukken kip, maar krijgen de berg groenten en rijst niet verwerkt.
Afscheid en we wandelen naar het hostel, precies twaalf uur te vroeg, want we kunnen pas inchecken vanaf drie in de namiddag. Dat zorgt even voor zorgen, want onze bedden zijn nog bezet, maar het meisje achter de balie vindt plaatsen en nog voor de klok vier uur slaat, wandelen we door de lange gangen van Fabrika. Ooit gevuld met weefgetouwen en arbeiders in linnen uniforms, maar vandaag is deze sovjet stoffenfabriek een uitgebreid centrum voor jeugd. Honderden kamers vol reizigers, en de souterrains huizen platenwinkels, een fotostudio, skaterszaak en verschillende hippe bars.
Dag 1
Ik ontwaak na tien, Elias en Seppe slapen nog. Ik zet me in de gemeenschappelijke ruimte van Fabrika en werk voor De Standaard, columns herschrijven want de deadline nadert. Zo tot de middag, en dan shot ik mijn kameraden uit hun bedden. We moeten de stad gaan verkennen.
Alle tips opgevolgd, binnen een uur hebben we alle drie een SIM-kaart, genoeg cash voor de eerste dagen, en zelfs passen voor het openbaar vervoer. Diep onder de grond, want de sovjets groeven graag naar de hel, en de metro vliegt met een razende vaart naar het oude stadscentrum. We zoeken de Kura, de rivier van Tbilisi, en vinden haar stroom over de kliffen van middeleeuwse kerkgronden. Vanop een bankje zien we de stad, links historisch; houten balkons mooi geverfd, onder het Narikala fort dat rust op de uitlopers van de heuvels die Tbilisi omringen. De staalblauwe hemel ligt open boven de moderne gebouwen aan de rechteroever.
We wandelen er door het Europa park, voorbij een luchtballon aan kettingen die een honderdtal meters opstijgt voor een nog hogere prijs, en steken de Kura over. Achter naakt beton halverwege tussen verkruimelend decennia oud, en gloednieuw maar nooit afgewerkt. Daar vinden we naar onze verrassing een gezellige steeg vol restaurants, met houten uitbouwen op de eerste verdiepingen in pastel, bezet met sierlijke patronen. Op een balkon met traditionele kost voor ons, ballen van aubergine en walnoten, gekruid met onbekende smaken. Ook vers ovenbrood met gesmolten kaas, daarna kleine deegzakjes gevuld met sappig gehakt.
Verder verkennen van de stad, voorbij de Sioni kathedraal; een statig gebouw gemaakt uit driehoeken, vierkanten, en centraal de ronde toren, wiens kegelspits boven het stadsbeeld uit prikt. De aura van de kerk is bijzonder, de wanden vol goud en grote gezichten van altijd alerte heiligen. Schaars licht valt door lange, smalle ramen in de toren naar binnen, en speelt meermaals in sombere reflecties. Mensen kussen ikonen, wandelen achterwaarts naar buiten; een manier van Christendom die wij niet kennen.
Tapijten uitgestald door het straatbeeld, we zien ook stapels fruit, vers en gedroogd, daarna meer koopwaar onder de grond. Want een uitgestrekt plein van kasseien, een plaats die me doet denken aan Brussel, verbergt een oude bazaar. In haar gangen liggen zakken thee, handgeslagen koperen panelen, al dan niet herwerkt tot historische figuren, en wat verder allerbelangrijkst eindeloze collecties wijn. Zo belangrijk dat we twee potjes ijs kopen met de smaak van gefermenteerd druivensap, heerlijk verfrissend want het kwik nadert dertig graden.
Verder de heuvel beklimmend verschijnt de enige minaret van Tbilisi. Het bakstenen gebouw is mooi omwille van de patronen in het plaatsen van de stenen, en de lichtblauwe kroon op de gebedstoren, fijngesneden houten latten waar destijds gezongen werd om Allah te eerbiedigen. Want Tbilisi was oorspronkelijk een emiraat op de rand van de Islamitische wereld, hoewel Georgië een trotse en zeer oude christelijke traditie kent. Toch was de stad een knoop in de lange streng van handelssteden die voor duizend jaar de zijderoute vormden, en de emirs zagen zich hier goed geplaatst, omdat natuurlijke zwavelbronnen opborrelen in deze nauwe passage tussen twee bergketens. Daarmee niet alleen een cruciaal kruispunt voor karavaans van kruiden en tapijten, maar tevens ook een plaats van reiniging.
En tot vandaag liggen talloze badhuizen rond het onguur geurende stroompje, vele rijen bakstenen koepels. Stoom stroomt omhoog door nauwe openingen in de gewelven, en we informeren naar prijzen voor wanneer we terugkeren uit de bergen. Ik wordt vergezeld door een zwarte kitten die uit is op gezelschap, ik draag hem rond de wijk terwijl hij luid ronkt. Het prachtige Orbeliani bad heeft een oude gevel in Oezbeekse stijl, van fijn in elkaar gepast tegelwerk, gedomineerd door blauw, maar even sterk vertegenwoordigen groene, gele en witte krullen de regenboog.
De wijk dijt uit, pand na pand gerenoveerd en ingericht als bar. De meesten leeg, behalve de laatste, waar een oude grootvader accordeon speelt, wij een liter verse limonade bestellen, en voor een uur met de kaarten spelen.
Tbilisi ligt tussen heuvels, niet alleen die van het fort, maar naast de niet meer zo nieuwe sovjetwijken reist ook de Mtatsminda een dikke driehonderd meter boven de stad. We wandelen richting de kabelspoorweg en bemachtigen onderweg enkele pintjes. Kopen kaartjes voor het pretpark, waarmee we ook in de wagon mogen, en vijf minuten later begint het stijgen. Tbilisi vult op organische wijze de vrije ruimtes tussen het glooiende landschap. We zien de kerktorentjes van vandaag, de grijsgroene Kura die de stad middendoor snijdt, ver naar rechts Narikala fort.
Op de heuvel staat een oude telefoon- en televisiemast, gezet door de sovjets, die elke deelrepubliekhoofdstad zo’n naald schonken. Hier wordt het rood en wit van de oude verf doorbroken met grote stukken roest, en de driepikkel oogt klaar voor het schroot. Op honderd meter hangt een gammele, stalen driehoek, vervaagd rood, met daarboven, nogmaals honderd meter, draagt de centrale mast een ondersteboven ufo. Het geheel heeft iets weg van een boorplatform.
We staan er met uitzicht over de stad, met in de verte steeds grotere heuvels en de exploderende vormen van dikke wolkenpakken in de laaghangende zon. We wachten het juiste moment af, zetten nieuw tegoed op onze pretparkkaarten, en stappen op het reuzenrad. Misrekend en dus net te laat, maar de brandende horizon blijft mooi, met de bevreemdende omroeptoren naast ons, en Tbilisi ver naar beneden.
Een korte achtbaan, looping en kurketrekker, gedaan na een minuut, is mijn eerste in jaren. Terug bij het kleine station kijken we over de stad bij nacht. We stippelen de route van onze dag tussen de lichtjes, maar wisselen van focus zodra de enorme, rode schijf van de maan begint op te komen. Niet op de hoogte van deze vuurmaan, genieten wij dubbel zo hard.
We dwalen nog een tijdlang door een fel verlicht winkelcentrum, dat we vinden naast onze metrohalte. De enige zaak die lokale maaltijden aanbiedt sloot tien minuten geleden, dus gaan we voor een Amerikaanse burger, terwijl we naar de diverse mensen rond ons kijken.
In het hostel zet ik me aan een bureau en begin te schrijven. Elias haalt me om te helpen inpakken, want morgen na de middag moeten we naar Zugdidi, een lange rit, en we plannen niet alle rugzakken mee te nemen. Dus stouwen we alle essentiële zaken in een enkele tas, waarna ik nog een kwartier tijd neem om deze zinnen te vormen. De binnenplaats van Fabrika zit nokvol jong volk, en rond middernacht leggen we er de laatste kaarten op tafel. Seppe wint opvallend te veel, maar dat gunnen we hem, en na een kort overleg kiezen we voor onze bedden. De sfeer zit meer dan goed, en mijn sociale voelsprieten worden continu geprikkeld, maar we zijn uitgeput, en we hebben een druk schema voor de boeg.
Nog deze laatste woorden, voorbij één uur, en weldra gaat het licht uit.
Dag 2
De nacht verloopt rusteloos. Twee Russen in onze kamer leven ‘s nachts en passeren tot vier uur frequent door de deur. Dus slapen we langer dan gepland, waardoor we halverwege het inpakken worden gezocht door de balie; we zijn te laat met het uitchecken. Gelukkig draagt dat geen gevolgen, en een kwartier later stouwen we onze twee grootste tassen in hun lokkers. Die zien we pas terug binnen een dikke week, want we gaan hiken in de bergen, en nemen slechts een enkele rugzak mee; minder gewicht om door te geven.
We dalen af door de zomerse straten van Tbilisi, waar men oude boeken en kranten, maar ook verse bloemen en fruit uitstalt. Bij de bakker kijk ik rond en vraag een lokale kerel tot raad. Hij helpt ons met bestellen, blij dat we zijn Engels begrijpen. Met verse broden op zak, of eerder pasteitjes vol vlees of kaas, duiken we wederom diep ondergronds voor de metro. De dame achter de balie herkent ons en lacht vriendelijk.
We hebben een uurtje voor de Sameba Kathedraal, een terugkeer naar hun geliefd erfgoed na bijna zeventig jaar opgelegd sovjet-atheïsme, waardoor het heiligdom alle tendensen van de Georgische architectuur perfect volgt, met haar langgerekte ruiten, ronde bogen, eenvoudige vormen en sober kleurwerk. De buitenkant volledig acaciahoningoker, een mooie natuursteen, alle daken grijs door zink, behalve de centrale toren, die schittert van het goud. De voorgevel herhaalt driemaal dezelfde vormgeving, steeds kleiner als matruschkapop voor elkaar. Binnen hangen vergulde iconen die men graag kust, een reusachtige fresco van Jezus siert het oostelijke gewelf van de toren, en daarnaast is het interieur sober en kaal.
Er wacht ons een rit van vijf uur, waar we niet al te laat mee willen aanvangen, dus na een zoektocht naar energierepen en water volgen we het plan van de metro vanuit een wagon. Op de juiste halte eraf, op een plein vol kraampjes, waar minibusjes het belangrijkste koopwaar vormen. Witte panelen met dezelfde stedennamen in verschillende alfabetten tonen de bestemmingen, en gelukkig vinden we meteen het busje naar Zugdidi.
Vijf uur onderweg, niet meteen een pretje, maar door de raampjes van de Marshrutka zien we schijnbaar vulkanische wolkenpakken boven steeds meer karaktervolle heuvels, in de verte mogelijk zelfs bergen. We passeren Gori, geboorteplaats van Stalin, en rijden tegen hoge snelheid weg van dat onguur oord. Ik neem een foto van mijn twee semi-bewusteloze kameraden.
Dat verkort de dag en groggy stappen we net voor zeven op de borduur van de grote boulevard. We volgen haar platanen voorbij een groot park tot het Cozy House Guesthouse, waar de verwarring hoog oploopt. We hebben namelijk een reservatie, maar in Hostel Cozy House, helemaal aan de andere kant van de stad. De dochter van de huisbazin legt alles duidelijk uit in verschillende talen, en nog voor we excuserend en diep beschaamd kunnen afdruipen, wijst de moeder naar haar oude Ford, en brengt ons naar het juiste adres. We duwen enkele Lari’s in haar handen, maar die weigert ze fervent. Absoluut geen betaling voor een helpende hand.
Achter een half kamerscherm op de eerste verdieping staan vier bedden. Op het balkon zit Noa uit Duitsland, waardoor de kamer volzet blijkt. Na een korte introductie vertrekken we richting Zugdidi.
Natuurlijk is Elias onderweg op zijn zonnebril gaan zitten, dus onze eerste halte bestaat uit een nieuwe Ray Ban of Armani voor wat wisselgeld. De straat over en we bestellen drie identieke kebabs met kip. Richting het grote park van prins Dadiani, twee paleizen uit 1840, waaronder een neogotisch hoogtepunt. We genieten er van het diner, terwijl de brave straathonden zich rond ons verzamelen. In Georgië wordt elke baasjesloze hond gevaccineerd en gechipt, wat we dankzij hun oranje oorbellen kunnen zien. De mensen zorgen goed voor de dieren, en op hun beurt blaffen en bijten zij dan zelden. Wanneer alles bijna op is, geven we elke hongerige viervoeter een stukje kip.
Op hostel vraag ik Noa bij ons, want we gaan om de buurt onder de douche, en met twee is het moeilijk kaarten, Dus terwijl wij het stof van ons af schrobben, valt zij graag in als derde speler. Zodra voltallig wisselen we van spel, de vier pinten verdwijnen uit de frigo, en na een vijfde ‘laatste’ spelletje om het af te leren, gaan we slapen. Het is net voorbij middernacht.
Dag 3
Honden op straat die beslissen ‘s nachts te blaffen, en daarmee ook vroeg voor zonsopgang de hanen aansteken, houden ons geslaap tot een minimum. Daarom blijft Noa liggen wanneer wij in stilte wegsluipen. Gelukkig vertrekt de marshrutka naar Mestia om de hoek, waar we tevens bananen en brood kopen.
Drie uur op de weg worden er vijf, want halverwege de bergen, voorbij het enorme stuwmeer maar nog ver van Mestia, begeeft ons rechter achterwiel het. De chauffeur heeft tijd nodig het probleem op te lossen, dus in enkele haltes wachten we op zijn ideeën. We zitten bij een tinnen hostel naast de weg terwijl hij de reserveband bevestigt, en half plat rijden we tot een grote bouwwerf. Vier kerels bouwen een massieve, betonnen brug over een kloof, maar het is vooral de compressor van hun grootste kraan die ons interesseert.
Mestia is de ‘hoofdstad’ van Svaneti, dit bergachtige gebied, waar we lunchen langs de snelstromende, door gletsjers gevoede rivier. Gestoofde groenten met koriander, gehakt in wijnbladeren, en een klein kipje uit de oven. We debatteren wat te doen, halen te weinig cash af, en ik koop postkaarten om onderweg vol te schrijven.
Een skilift brengt ons bijna duizend meter hoger, tot de Zuruldi bergkam, langwerpig genesteld tussen hogere ketens. We moeten 10 kilometer tot de Ughviri pas, waar een steile afdaling ons wacht.
Initieel boeken we vlot vooruitgang, het gebied rond de skipiste onderhoudt men goed, de paden zijn duidelijk en het terrein schommelt niet te veel. Links zien we bergen tot net geen vijf kilometer hoog, met als koning de Ushba, helaas blijven haar twee symmetrische pieken de hele dag lang gehuld in wolken. Rondom in de verte natuurlijk dikke pakken sneeuw, die helwit glanzen in de zon, maar wij wandelen wisselend tussen compacte bomen en door droge zomerweides.
Vele loslopende koeien groeten ons op de weg, rechts rijzen de gescheurde bergomtrekken minder hoog, maar hun ontelbare sparren voegen zich tot hun ruwe lijnen en klimmen uitdagend tot de hemel. Na twee uur stappen komen we bij een verzameling zendmasten op het hoogste punt van de bergrug. We pauzeren een kwartier en genieten van het onbelemmerde uitzicht.
Daarvandaan volgen we een korte maar bijna loodrechte afdaling, langs losliggende en verschuivende leistenen, met slechts dunne berkenstammetjes als houvast. Langzaam en voorzichtig komen we terug op begaanbare paden te midden van goudgele velden, met de scherpe bergpieken aan de horizon.
Onder leiding van onze scouts dwalen we van het pad, midden door een bos, voor een dik half uur, tot de weg verdwijnt in een afgrond van enkele honderden meters; een plaats waar de berg als miljarden tonnen steen in zichzelf zakte. Uitgeput maar onverslagen dwingen we ons een weg door het bos, waar de struiken tot ons middel komen, waar de boomtakken het op die hoogte overnemen. We wandelen rechtstreeks omhoog, alles kraakt onder onze voeten en onze benen vullen zich met krassen.
Ditmaal volgen we zonder morren het pad, afdalend terwijl de zon ondergaat. De bergen veranderen in silhouetten, de hemel staat in brand. Het laatste half uur slaan we over, want ik sta met zwaaiende armen op straat en de pick-up neemt ons mee richting de bestemming.
Een klein dorpje in de vallei, een handvol middeleeuwse torens tussen enkele huizen. We dineren er copieus rond negen uur, onze benen vermalen door de tocht. De tafel staat vol verse groenten, als soep, gestoofd of fris en rauw. We vallen makkelijk in slaap, het is muisstil.
Dag vier
Slechts twee ontbijten bestelt want ik maak op wat gisteren overbleef. We moeten het doen met weinig cash, en zo lossen we dat op. Nog met frisse benen over straat, een waarvan de bodem van een bergriviertje blijkt. Het is fris en mistig, wolken hangen tussen de hoogste toppen, maar voorlopig blijft het droog.
Een eind langs de rivier in het dal, tot we halt houden bij een plakkaat met kaart van de omliggende bergen. De kaart toont verschillende wandelroutes, en twee Duitse meisjes proberen de juiste uit te stippelen. We raken aan de praat terwijl Elias en Seppe met hun lange benen een eind voor ons uit lopen. De klim begint, we moeten meer dan een kilometer stijgen, over een uitloper van de Tetnuldi, maar gelukkig blijft de helling initieel genadig.
Pauline en Christina zijn in Georgië omwille van boeken; de dikke werken van Nino Haratischwili, meesterwerken die de lezer op meeslepende wijze door de afgelopen honderd jaar van Tbilisi duwen. Ik las dezelfde boeken, duwde haar meest recente werk in Vader’s handen voor ik vertrok. Dus zonder nood te verwoorden dat ons gesprek aangenaam verloopt.
Maar wij stappen sneller, en ik ben hier met mijn twee beste vrienden. Na een korte versnelling sluit ik me terug aan bij de koplopers en als absolute beesten beklimmen we de berg. Vanop een open plek in de begroeiing zien we achter ons de Ushba, met haar twee pieken als een slangentong, in tegenstelling tot gisteren vrij van wolken. We maken haast om boven de boomgrens te komen, voor een onbelemmerd uitzicht, voor de witte wolkenslierten terugkeren. Onderweg passeren we wandelaars, rustend in het gras, of op banken, maar wij houden de pas erin.
De bergkam loopt door tot de piek van de Tetnuldi, waar wij niet heen moeten, en biedt een ver zicht in alle andere richtingen. Een kort stuk verloopt bijna horizontaal, waar we twee parasols en een houten cabane passeren. Uit de cabane komt een warm brood, gevuld met aardappels en kruiden. Terwijl we eten waait een lichte bui over, en om die te verjagen, halen we onze regenkledij boven. Zodra omgekleed klaart het op.
Met mijn goeie knieën neem ik de zware rugzak over voor de afdaling. Bij kleine stroompjes bouwen we dammen, onder de bomen druppelt water van de bladeren om ons te verkoelen, en na vier uur stappen belanden we in Adishi, een triest gehucht op de rand van een afgrond, beneden raast een woeste bergrivier.
Ook hier staan de karakteristieke torentjes, maar de meesten zijn zwaar vervallen, tussen vele tevens ingestorte huizen. Overal staan borden en pijlen die wijzen naar guesthouses, ertussen vinden we het onze. Twee peuters spelen in de vierkante moddertuin, een bijbouw aan de woning bestaat uit vier slaapkamers rond een gedeelde ruimte met door groot raam uitzicht naar buiten toe.
Voor we echt tot rust kunnen hebben we eten nodig. Sommige pijlen wezen naar markten en winkels, maar die treffen we verlaten, leeg of beschimmeld aan. Na deze wanhopige ronde zien we Pauline en Christina van de berg komen, ideaal voor plan B. Na de situatie uit te leggen geven ze ons honderd Lari en een rekeningnummer. Uitvoerig bedankt en misschien tot later, want wij zitten daar en daar, met een boek kaarten. Op de kamer sukkelen we met de gebrekkige verbinding, maar uiteindelijk lukt het om hen wat geld over te maken.
Zo rekenen we genoeg budget voor drie diners, en misschien zelfs ontbijt morgen. De uitbaatster begint te koken, wij beginnen rusten. Elias kijkt en film terwijl ik schrijf, en Seppe valt als een blok in slaap. Helaas blijft zijn rust van korte duur, want na een half uurtje verschijnt de maaltijd. De tafel gevuld met soep, verse groenten, brood en kaas. Erg lekker en overvloedig, dus we verstoppen het overige brood en de resterende groenten onder mijn bed voor morgen.
In de bergen begint de avond snel, dus na enkele rondjes kaarten zien we uitsluitend duisternis door het raam. We koken water voor thee en spelen verder. Opeens horen we een knal en kijken alle drie naar boven. De wind neemt toe en we horen een tweede, luide knal. Een dennenappel? Eikel? Maar hier staan toch helemaal geen bomen! En Seppe heeft gelijk. En zwelt een crescendo van lawaai, een overweldigend gedonder van hagelbollen ketst neer op de metalen golfplaten van het dak en we moeten roepen om elkaar te kunnen verstaan. De stroom valt uit, volmaakt donker, onze telefoons verschaffen schaars licht en we lopen naar buiten onder het afdak om onze was binnen te halen en deze natuurwoede intimiemer te ervaren.
Na een kwartier neemt het geweld af, even abrupt als het begon, en bij kaarslicht kaarten we verder. Zonder thee, want de waterkoker werkt niet zonder elektriciteit, en achter Elias zien we het onweer. Bliksem vult het dal met licht, waardoor het voor een fractie van een seconde dag lijkt. Het regent de hele nacht lang met kracht. Morgen moeten we de rivier oversteken zonder brug, en we weten dat deze zondvloed ons daar niets bij helpt.
Dag 5
De wekkers rinkelen om acht uur, want we moeten vroeg de rivier over. Met het opkomen van de zon begint de gletsjer sneller te smelten, waardoor de stroming aanzienlijk toeneemt. Dus terwijl de wandelaarster in de kamer naast de onze opstaat en ontbijt, blijven wij nog een uur liggen.
Wanneer we uiteindelijk uit bed kruipen vinden we de eettafel beladen met de overschotten van haar ontbijt, dankbaar dat ze onze armoede waardeert, en samen met de restjes van gisteren, verstopt onder mijn bed, hebben we genoeg voor drie volle magen. We vragen wel lunchpakketten voor onderweg, die kosten minder, en terwijl de huisbazin kookt, nemen wij tijd om ons klaar te maken. Ik stap onder de douche, donker want de stroom valt terug uit, Elias begint de rugzak ordelijk te vullen, en Seppe gaat afrekenen.
Vandaag wordt onze zwaarste dag, meer dan twintig kilometer, opnieuw enorm stijgen, maar eerst de rivier over. Die uitdaging schuiven we even voor ons uit, we vertrekken pas na tien uur, lang na de andere hikers, en we moeten nog een eind stroomopwaarts.
Het eerste uur verloopt vlot, weinig reliëf langs het snelstromende water, groengrijs door de kou en de mineralen die de gletsjer uit de berg schuurt. We wandelen voorbij koeien en daarna ook paarden, wild te grazen van het verse gras in de bijna boomloze vallei. De mannen van het dorp wachten aan de linkeroever met enkele hengsten, ze vragen aanzienlijke munten voor een overzetting.
Ik zwaai naar Christina en Pauline aan de overkant, zij beginnen reeds aan de klim. Aan onze oever staan drie Australische kerels zich uit te kleden, enkel onderbroeken, en de rest gaat in de rugzakken. Als zesbenig organisme stappen ze het ijzige water in, elkaar stabiliserend, op zoek naar een balans tussen snelheid en voorzichtigheid. Wij volgen hun route, goed voorbereid, dragen zwembroeken, en wadend van eilandje naar eilandje steken we de eerste stukken van de rivier over. Het ijskoude water stroomt tussen rotsblokken en droge strandjes, en na tien seconden verliezen we elk gevoel in onze voeten. Dat maakt het stappen moeilijk, want de keien van de rivierbedding bieden geen stabiele ondergrond. Ik ga eerst, en raak ongeschonden tot de laatste oversteek, waar de bulk van het gletsjerwater voorbijraast, met groter volume en meer kracht dan elders. De Australiërs geraakten min of meer veilig overgestoken, en nu staan ze klaar om mijn zaken en mezelf op te vangen. Ik gooi mijn heuptas over, daarna mijn gsm en schoenen. Toch verrast door het water word ik bijna omver geduwd, ik kan geen weerstand bieden maar spring snel vooruit, en door de kracht van de rivier steek ik haar diagonaal over. Adrenaline teilt in mijn vingers en houdt de kou op afstand.
Seppe volgt kort na mij, gooit zijn spullen over, onze rugtas vol eten en drank. Halverwege de rivier verliest hij zijn evenwicht en instinctief verlaagt hij zijn zwaartepunt om niet te vallen, maar brengt daarmee zijn lichaam in het water, dat hem meteen enkele meters stroomafwaarts sleurt. Daar trek ik hem snel overeind, en sla het water van zijn lichaam. Door de schok heeft hij nergens last van, en begint hij zich onbezorgd af te drogen.
Elias volgt als achterhoede, met onze grootste rugzak, zwaar door kledij, toiletzak en elektronica. Seppe de basketter staat klaar om te ontvangen, en na enkele oefenbewegingen suist de zware tas in een halfronde boog over het woest kolkende water. Te veel naar links en Seppe kan slechts nauwelijks vermeiden met rugzak en al in de rivier te vallen. Sterkst van ons drie slaagt Elias er maar net in de rivier over te steken zonder te verdwijnen. Ik sta met een been in het water, klaar om hem naar de veilige over te trekken, maar krijg hem niet te pakken. Ook hij steekt de rivier gedwongen diagonaal over.
Heelhuids knabbelen we op enkele komkommers, waarna we ons aankleden en klaarmaken om te klimmen. Want door de oversteek lopen we terug achter, de andere stappers zijn al onderweg naar boven. Het volgende uur praten we maar een keer, ongeveer halverwege, wanneer we ons omdraaien en de gletsjer zien. Pakken ijs massief als steen liggen tussen de bergen, en kruipen als tong tussen twee hoge pieken naar beneden. Helwit in het zonlicht smelt de gletsjer, een waterval springt over een klif aan de voet van de Tetnuldi.
Eerst steken we onze twee Duitse vriendinnen voorbij, niet veel later ook de Australiërs. We stappen omhoog als monsters, sneller dan de anderen, doorbijtend want de kuiten schreeuwen, maar na een uur met snelle hartslag en druipend van het zwaar arriveren we op 2715 meter, de Chkhunderi bergpas. Daar volgen we de bergkam nog honderd meter hoger, naar een lokaal hoogtepunt met verbluffend uitzicht op de gletsjer. De kleine rugzak wordt geplunderd, we lunchen in de zon, zitten op het gras en een Kaukasus herdershond, even wit als de pakken ijs, sluit zich bij ons aan. Een half uurtje pauze, in stilte met acht, en dan beginnen we gelijktijdig aan de afdaling.
Seppe met de lange benen zet het ritme, na een uur komen we bij een nieuwe gletsjerrivier, aan de andere kant van de bergpas. Deze volgen we tot het einde van de vallei, twee uur lang, maar het pad blijft nagenoeg op dezelfde hoogte, waardoor we de rivier na een tijd in een diep ravijn zien liggen, een kloof die het water door de loop van eeuwen uitsleet. Aan het eind van onze wandeldag komen we bij het hostel, dat nog eens vijfhonderd meter lager ligt. We slaan de lange kronkelweg vol haarspeldbochten over en stappen door een steile bergweide, soms neerzittend waardoor we over het gouden zomergras kunnen glijden.
Het dorpje heeft geen naam, er wonen zes mensen van een familie, vier generaties delen de woning, naast een minuscuul kerkje uit de negende eeuw. De overgrootvader verzamelt witte mineralen en doorschijnende kristallen uit de bergen, sorteert en herschikt ze op een klein, verhoogd terras. Gelijkvloers van het hotel is een stal zonder dieren, die wandelen vrijuit in de bergen, maar het hooi voor de winter door te komen ligt wel al klaar. Een verdieping hoger staat de eetzaal, uit de vijftiende eeuw, gevuld met historische objecten, gerelateerd aan landbouw en wijnproductie. Wij zitten daarboven, in nette kamers, recent gerenoveerd maar in klassiek karakter.
In het kerkje hangt een icoon uit de zesde eeuw, Maria met baby Jezus, en verbazingwekkend goed bewaard bewonderen we de fresco’s op het halfronde gewelf; een collectie heiligen, taferelen uit de evangelies en een schets van Jeruzalem. De ouderdom en integriteit geeft ons kippenvel.
Een uitgebreide avondmaal in de herberg, voor de eerste keer vlees sinds onze trektocht begon. We krijgen glaasjes chacha, zelf gebrouwen van geperste druiven na het maken van wijn, vaak tot een kracht die oploopt tot zeventig procent. Als digestief na het afpolijsten van de schalen groenten, deegwaren en kaas.
We vallen als blokken in een diepe slaap, het ruisen van de rivier door het raam; een suizend geluid dat continu aanhoudt.
Dag 6
Door warmte, onhandige ligging of eenvoudigweg domme pech ontwaak ik na Elias’s geklop op de deur met een bloedneus. Ik buk uit het bed over de houten vloer om de lakens te sparen, en probeer de druppels op te vangen met mijn arm. Seppe komt binnen en begrijpt de situatie na een seconde verwarring. Hij roept Bloedneus, papier, door de gang, en meteen begint Elias te loeien als de sirene van een ambulance. In een oogwenk keert hij terug van zijn zoektocht met een rol toiletpapier, en we lachen alle drie luid om zijn komisch optreden.
Mijn dokters verkennen het ontbijt terwijl ik mijn handen was, waarna ik me ook aan tafel voeg. We eten onze buikjes rond en drinken veel thee. De maan staat aan een staalblauwe hemel, nauwelijks een wolkje te zien, en we bereiden ons voor op de laatste dag wandelen. Elias en Seppe ruimen hun spullen op terwijl ik buiten wacht. De overgrootvader toont woordeloos de pronkstukken uit zijn collectie bergkristallen.
Wederom beginnen we pas om tien uur te stappen, een kort stuk langs beschaving, aan de oever van de rivier, hoewel, ook hier lopen koeien over straat. We moeten minder ver, maar initieel erg steil omhoog, wat na de afgelopen dagen erg moeizaam verloopt. Gelukkig wandelen we meestal tussen bomen, maar daartussen passeren we vele open plekken, en dan perst de zon elk druppeltje water uit ons lijf.
Uiteindelijk komen we op niveau, de laatste kilometers richting Ushguli, die in grote mate binnen erg milde hellingen lopen. De kabbelende bergriviertjes dienen om onze flessen en drinkbussen bij te vullen, wat ons er niet van weerhoudt een verzameling bekende wandelaars voorbij te steken.
Ushguli ligt op een samenloop van twee berg valleien, de linker loopt nog acht kilometer verder, tot de enorme gletsjer van de Sjchara, maar rechts valt door een bocht niet te zien wat achter de frisgroene weiden en scherpe bergpieken volgt. Het oord bestaat uit vier dorpskernen, allemaal gevuld met identieke, middeleeuwse torens. Ze zijn hier in betere staat dan elders; loodrechte blokken, zo’n twintig meter hoog, beladen met leistenen daken.
We klimmen er tot een lokaal hoogtepunt, van waar we de hele omgeving prachtig kunnen waarnemen; het laatste loodje van onze vier dagen, de sneeuw overdekte bergtoppen als tanden in de onderkaak van een duivelse grijns, nabij donkere paarden op de Zwitserse grastapijten. De musketiers zoeken een biertent, en ergens om cash te bemachtigen voor de rit terug naar Mestia, en ik bezoek het pittoreske Lamaria kerkje, op een heuvel in het kruispunt van de twee dalen.
Het gebouw is ouder dan geschreven geschiedenis, maar op basis van stijl gedateerd rond de negende eeuw. Een lage kooromgang staat rond de zuidelijke en westelijke gevels van een met kaarslicht gevulde hal, niet groter dan een kappel. Op de gewelven herken ik sporen van oude schilderingen, volgens de eeuwenoude priester, in zwart gewaad en met een lange, witte baard, stammen ze uit de dertiende eeuw.
We vinden geen cash, Elias en Seppe wel bier te betalen met de kaart, maar niemand kan ons geld uit de kassa geven, in ruil voor een hogere rekening met de bankkaart. De bestuurder zegt Geen probleem, er zijn pinautomaten in Mestia, betaal me daar. Natuurlijk voor een waanzinnige prijs, want alle chauffeurs zitten in een maffia-achtig complot om de optieloze toeristen leeg te oogsten. Gelukkig zit ik onderweg naast twee mooie meisjes uit Nederland, zodat ik wat kan praten over het leven. Ook zien we de Ushba, met haar twee scherpe pieken, onmogelijk rechtop boven de Kaukasus, onbevlekt door wolken.
In Mestia nemen we een lange pauze. Douchen op de kamer, een uurtje plat liggen. We gaan voor de laatste keer naar buiten, aftersun voor Seppe, en eerlijk gezegd kan ik die ook wel gebruiken. Daarna een burgertent met goede naam, uitgebaat door broer en zus. Drie enorme burgers, verse producten, onderbreken ons kaartspel, en we kopen zoute chips, want de tent heet Just Burgers, en serveert naar haar naam geen bijgerechten.
We gaan om inkopen in de Spar, want de marshrutka naar Kutaisi vertrekt morgen om acht uur, maar we vinden enkel wat koeken ter ontbijt. Kopen ook drie pintjes om de avond af te sluiten, zitten er even mee in het stadspark; stad genoemd hoewel hier nog geen tweeduizend mensen wonen. We houden onze drank in de winkeltas want tientallen kinderen spelen hier, en houden ze ongeopend voor in het hotel. Daar zet ik me een uurtje op het dakterras om postkaarten te schrijven, waarna we alle drie op tijd in slaap vallen.
Dag 7
Voor verandering op tijd uit bed, want er vertrekt dagelijks maar een rit naar Kutaisi, en we kunnen niet veroorloven die te missen. Alles gisteravond al ingepakt, dus staan we op tijd aan de hoofdstraat. Bijna vijf uit onderweg, kort na vertrek zien we even de prachtige Ushba voor een staalblauwe hemel, daarna is het soezen, af en toe opkijken door het raam, voorbij het laagstaande stuwmeer van Dzjvari en het kleine centrum van Zugdidi.
De Marshrutka stopt aan het busstation van Kutaisi, te voet nog een uur naar het historisch centrum, wat we snel verwerpen als optie, en een coole grootvader in geductapete auto rijdt ons richting House 1899. Nog te vroeg voor in te checken, wel reeds honger, dus met handgebaren, veel herhalingen, en universele woorden maken we een plan. Eerst de lunch, waarvoor hij ons neerzet voor Eldepo. Traditioneel brood gevuld met bonen, lobiani, en tien khinkalis; deegzakjes gekookt in water, vol kruidig gehakt. Daarna wacht onze overgrootvader met zonnebril op de stoep terwijl we inchecken, onze bagage achterlaten, en beslissen wat te doen.
Kutiasi ligt op de grens van heuvelland, de Rioni schuurt tegen de laatste verhoging aan en krult om het centrum. Een half uur rijden door dat glooiend landschap brengt het oude wagentje ons bij twee middeleeuwse kloosters. Het eerste, Gelati klooster, bevindt zich in een staat van grondige restauratie, bijgestaan door Unesco en Europese experts. Stellingen vullen het centrale gebouw van de kerk, maar door de stalen latten kaders zien we heilige voeten en gezichten in hun oorspronkelijke trots, klaar om verzorgd te worden. Groene tegels liggen over de kegelvormige daken van de klokkentorens. Het laatste gebouw voor de klif begint, is een stenen doos, zware balken en terracotta tegels houden de zon buiten. Drie prehistorische koppen gaan gekleed in traditionele gewaden, zwart en bordeaux. Twee dragen gitaarachtige instrumenten, de derde een kleine blokfluit. Een half uur lang luisteren we met kippenvel naar erfgoed dat voor eeuwen generatie op generatie werd doorgegeven, zang en noten vanuit een eigen cultuur.
Motsameta klooster is kleiner, ligt op landtong langs drie kanten omgeven door kliffen, met beneden een kabbelend stroompje. De chauffeur duwt enkele munten in de hand van de deurwachter, en in het geniep mogen we tot voor de poort rijden. Iemand prevelt een Georgische mis door een dikke baard, het kleine kerkje staat midden in de zon, naast een waterput waar ik een fris glas helder water uit bemachtig.
Terug in het centrum en op aanraden van Noa, uit Zugdidi, enkele dagen geleden, vertrekken we richting de Groene Bazaar. Deze ligt verborgen achter een ring van winkeltjes, elektronica en plastic rommel, maar door smalle, donkere, overdekte gangetjes tussen de verkopers komen we in het hart van de markt, een enorme overdekte hal, ze heeft iets weg van een vliegtuighangasr uit de Tweede Wereldoorlog, waar en hondertal mensen hun waren uitstallen. Hier in het midden verzamelen zich hoofdzakelijk de beenhouwers, bijna allemaal dames, en in de overdekte hallen van naakt beton en verroest staal daarrond vinden we alles dat onze maag maar kan wensen. We kopen verse broden, plat maar toch luchtig, zoute kaas en gepekelde bloesems voor daarbij. Strengen noten gedrenkt in verharde gelei als dessert, een frisdrank flesje gevuld met huisgemaakte wijn ter degustatie. Natuurlijk ligt de markt vol vers fruit, stapels kruiden, koffie en thee, ook peulvruchten, sappig fruit en mysterieuze drankjes.
Een krakende kabelbaan uit de tijd van de Sovjets brengt ons tot die heuvel die het noorden van Kutaisi raakt. We zweven boven de rivier en arriveren in een miniatuur pretpark, net plagiaat uit Tbilisi. Onze munten rinkelen en we stappen in het roestige reuzenrad, niet op schaal en dus die naam onwaardig. Toch krijgen we een mooi uitzicht over de stad bij de laaghangende zon.
Twintig minuten langs de hoogtelijnen van deze hoogtelijnen legen we onze tas, voor de gevel van de Bagrationi Kathedraal. Alles smaakt heerlijk, voor een habbekrats en wisselgeld. De zon zakt achter de horizon en met volle buiken bezoeken we de tempel. De grote schaal brengt ons onder de indruk, dat middeleeuws Georgië zulke prestaties in zich had. Wederom de vertrouwde stijl van eenvoudige vormen, zacht goudgeel van de natuursteen, patronen van bijna keltische knopen rond de bogen en ramen, en een kegel op het dak. Binnen blijft de schaal even groots, vier enorme pijlers dragen het leeuwendeel van de gewelven, waardoor de ruimte open en luchtig blijft. Geen schilderingen en weinig decoratie, enkel Jezus op de centrale koepel, en tientallen vergulde iconen naast het altaar en de kaarsen. Door de eeuwen raakte een deel van het voorportaal in verval en dat werd recent in strakke lijn met roestvrij staal verholpen. Een discussiepunt op vele tafels, en het verklaart waarom de kathedraal haar erfgoedstatus verloor.
Moe door nogmaals een volle dag keren we terug naar huis, voorbij de Colchis fontijn, vergulde dieren rond een dubbel span ridderlijke paarden. We douchen alle drie, en klaar om te gaan slapen klopt er iemand op de deur. We krijgen drie glazen huisgemaakte wijn, de kleur van honing, fris en heerlijk.
Dag 8
Elk uur op het uur een Marshrutka naar Tbilisi, en we leven vandaag zonder haast. Pas om tien uur begint onze rit naar de hoofdstad, waar we na drie uur rijden halfwakker aankomen. De minibus stopt een heel eind voor het centrum, maar dat deert niet want we hebben elders plannen.
Op een klein uur stappen van het station ligt de Tbilisi zee, een stuwmeer aangelegd door de Sovjets in 1953, ter bevoorrading van water voor de stad. Na een korte klim over losliggende stenen en geurige grassen komen we bij haar oevers. Want het meer ligt in een kom van heuvels, daarom moeten we een eindje omhoog.
We chillen een halve dag aan het frisse water, waar we af en toe in springen om de hitte te bestrijden, beurtelings wisselend met een half uur in de zon. We spelen onze eigen muziek, bestellen de laatste drankjes uit het gesloten café dat bezig is met de grote opkuis nu de zomer op zijn einde loopt. Mensen van alle leeftijden strijken neer op het kiezelstrand, sommigen huren een plank of bootje, spelen met een bal of lezen een boek. Wij doen niets en ontspannen.
We dalen terug af naar het busstation, nogmaals drie uur onderweg, ditmaal naar het noorden, terug de bergen, maar andere. Het is donker wanneer we aankomen in Kazbegi, op twaalf kilometer van de Russische grens. We krijgen een nette kamer op de bovenverdieping van een Georgisch gezin, gepaard met een flesje wijn, wederom in een fles die ooit Fanta of Cola bevatte. We schenken enkele glazen vol en spelen kaart tot elf uur.
Dag 9
Na opstaan kruipen we terug in bed, want door het verandaraam zien we niets; een dikke mist hangt tussen de bergen, en berooft ons van onze bestaansreden. Een half uur later besluiten we desondanks deze dag een kans te geven, het bestaan te riskeren, en in wandelkledij vertrekken we richting de rivier. Onderweg langs de bakker; hij zit zonder kaas, dus kopen we sober maar vers brood, dat we aanvullen met beleg uit de Spar.
Over de zilveren stroom van de Terek begint de voet van de Kazbek, een bijna vijfduizend meter hoge vulkaan, en haar teen steunt na de eerste vijfhonderd meter een pittoresk kerkje. Oorspronkelijk van plan om tot de gletsjer te wandelen, stellen we ons plan wat bij door het slechte weer. De klim naar het Gergeti kerkje volstaat.
Daar krijgen we geen spijt van. Het pad loopt met stukken bijna vijfenveertig graden omhoog, en dan blijft Pad een groot woord. Onze weg bestaat veelal uit losliggende stenen die graag verschuiven en daarbij ons meenemen. Halverwege passeren we een half ingestorte toren, die ooit deze route bewaakte. We lopen langs de wand van een steile kloof, tientallen meters lager stroomt een razend riviertje. Onderweg raken we doorweekt door het water in de lucht, de dikke mist zet zich in ons haar en bevochtigt onze kledij. Eenmaal boven zien we nauwelijks twee meter voor ons.
We zitten op de muur rond de Gergeti Kerk, uit te blazen met snelle hartslag van de beklimming. Daar voor vijftien minuten, mogelijk langer, en zodra terug op adem wandelen we eens rond het gebouw. Hoopvol kijken we op, Kazbegi in de vallei toont zich in al de kleuren van haar golfplaten daken. De mist veranderde in wolkendek en begint te migreren. Wind steekt op en duwt het vocht omhoog en tussen de bergen uit. Met wat geduld tonen de kale bergpieken achter het dorpje zich, steeds tussen de laatste resten van wolkenflarden, maar daardoor alleen maar meer magisch. De bergrug is scherp gekarteld als een versplinterd bot of een botte zaag, grijze rotsen die ‘s winters dikke pakken ijs vangen.
De Kazbek aan onze zijde van de vallei blijft onzichtbaar, daar blijft de mist constant, maar een nieuw tafereel vult onze ogen. Door de aankomst van de zon stijgen honderden roofvogels op vanuit de bossen in het dal. Ze cirkelen in enorme groepen over dezelfde warme luchtstromen, en vormen zwarte wolken, net als scholen sardientjes, maar dan zelf op zoek naar kleine prooidieren. Ze hangen voor de zon, bewegen als geheel tussen de gekartelde bergen en onze kerk. Daar gaan we kort naar binnen, onder haar kale gewelven. We branden een kleine kaars en wandelen nog een eind verder de berg op, voor een nieuw zicht op het landschap.
Onze terugkeer naar het hostel verloopt met anderhalf uur pauze. Initieel gooien we kiezels naar het stroompje waar we daarnet langs passeerden, in de hoop een plons te maken. Daarna gooien we al onze spullen op een hoop langs haar oever, en we beginnen de grootste rotsblokken rond ons te verzamelen. Het ijskoude water splitst zich in twee; een grote stroom en een kleine. In de spanne van anderhalf uur stapelen we rotsblokken van twintig en dertig kilo in de grotere arm, daarna aangevuld met kleiner gruis en stukken van planten. Na afloop zijn onze handen rood van de kou, maar we slagen in ons project. Achter onze dam ligt een meertje van een halve meter diep, en massa’s water gutsen door de smalle loop van het kleinere stroompje.
In Kazbegi bestellen we drie gerechten; een stoofpot van lamsvlees, gebakken kip met aardappels en daarbij een heerlijke Khachapuri, brood met gesmolten kaas uit de oven. We delen alles, drie frisse pinten ook op tafel, en kijken naar de Gergeti Kerk ver boven ons. Kort langs het hostel voor onze bagage, en we keren terug naar daar waar we gisteren uit de Marshrutka stapten.
Onze rit van drie uur wordt bijna verdubbeld, heel Tbilisi staat muurvast in eindeloze files, en onze chauffeur weet geen raad. Bijna bewegingsloos aanschuiven, zijstraten uitproberen, gefaald terugkeren, opnieuw proberen. Twee uur vertraagd stappen we over het asfalt, tussen de wagens die toch niet bewegen, op zoek naar de metro.
We zijn terug thuis in Fabrika, bruisend centrum van jeugdig leven. Onze kamer, zooi op de bedden, snel gedoucht en onze twee andere valiezen uit hun lockers. Voor het eerst in een week frisse kledij. In de gemeenschappelijke ruimte, tussen de lederen sofas die uit elkaar vallen, jazz en het wereldwijd publiek vind ik twee Britten. We delen verhalen, voornamelijk over Georgië, maar ook over cinema en onze thuislanden. Na genoeg pintjes en shotjes chacha voor iedereen raken mijn batterijen uiteindelijk leeg. Kort na middernacht kruip ik onder de lakens, mijn vrienden willen nog in stap, maar voor ik het weet val ik in een diepe slaap.
Dag 10
Mijn dag begint pas na twaalf uur, en hetzelfde gaat voor Seppe. Elias vertelt over trainen in een parkje met vier lokale agenten, maar daar hebben we weinig oor voor zolang onze magen knorren. Het douchen slaan we over want we zijn van plan de waterbronnen te bezoeken. Nog voor het einde van de middag stappen we uit de metro aan de rand van het oude centrum.
We zoeken The Old City Wall, een prestigieus restaurant gelegen in de middeleeuwse ruïnes van, wat verbazingwekkend, de oude stadsmuur. We krijgen vier massieve stoelen rond een onverzettelijke tafel onder een historisch gewelf, bekleed met museumwaardige objecten. Omdat Elias zijn paspoort niet bij heeft kunnen we morgen Armenië niet bezoeken, wat budget vrijmaakt voor vandaag. We bestellen een fles Georgische wijn en drie klassieke gerechten. Ik kies een stoofpot van lamsvlees met veel groenten, Elias krijgt eerst een frisse salade van de keuken omdat zijn gebraden varkensvlees wat op zich laat wachten, en Seppe geniet van kip in walnotensaus. Dat feestmaal heerlijk geaccentueerd door de droge amberwijn.
Dwars door de kronkelende lijnen van Tbilisi, nauwe steegjes van oud en nieuw door elkaar, overal open balkons en katten op straat. Ik buig de route langs twee vintage kledingwinkels, op zoek naar een coole souvenir, maar stap telkens buiten zonder buit. We bereiken ons werkelijk doel van de zwavelbaden, volgens de legende zijn ze de ontstaansreden van de stad. Van deur tot deur om ons te informeren, de chiquere etablissementen hebben enkel nog hun duurste kamers beschikbaar, die we links laten liggen voor een volkser alternatief. Dan moeten we even wachten, we reserveren voor vijf uur, binnen vijftig minuten.
De tientallen koepels waaronder het hete water borrelt liggen naast de Sololaki heuvel, waar het half verwoeste Narikala Fort staat. We denken de kabelbaan te gebruiken om boven te geraken en er eens door te wandelen, maar een erg lange wachtrij confronteert ons, dus we keren terug naar de levendige straatjes, overgroeid mijn wijnranken, en bestellen drie cocktails. Die liggen zwaar op de maag in combinatie met heerlijke desserts, en we spelen kaart tot de tijd dringt.
Het tongewelf van de ruimte is eenvoudig maar mooi versierd met mozaïeken. Links van de ingang bevindt zich een compacte sauna achter een glazen deur, rechts een stenen ligbed. Voor ons een klein bassin vol ijskoud water, in de andere hoek een groter bad, waar continu heet water in stroomt. De ruimte stinkt naar zwavel, maar die geur verliezen we snel door gewenning. We zetten ons met drie in het vijftig graden warme water; een uitdagende prestatie. Elk klein wondje brandt en pikt voor een minuut, daarna volgt volmaakte ontspanning. We wisselen met het kille water, afkoeling en een versnelde hartslag. Een pot thee wordt gebracht, kruidig met schijfjes citroen. De sauna is te heet, zonder twee handdoeken om op te gaan zitten, verbranden de houten latten je voeten en zitvlak. Ik hou het er een handvol minuten uit en plons dan dankbaar in het frisse bad. Lichthoofdig door de temperatuurverschillen. Best van al is de kisa, een Georgische schrobbing, waarbij je als kindje door een stoere Tbilisiaan gewassen wordt. Eerst met washandje ter reiniging, daarna een zalige schuurspons die alle dode huid wegschraapt. Hij vult een emmer met sop en bedekt je onder een wolk zeepschuim. Vult een emmer met heet water, daarna let koud water, en gooit beide over je heen om het wasmiddel weg te spoelen. Na een uur zijn we mak als lammetjes.
Dan toch naar boven, met ons drie in het eitje van de kabelbaan, honderd meter stijgen over de Kura. Tbilisi ziet er prachtig uit bij de laaghangende zon, de gouden koepel van de Sameba Kathedraal in de verte licht op als een fakkel en wij zoeken de ingang van het fort. Een kronkelend weggetje langs de klifwand leidt tot een verbrokkeld stuk van de omwalling, waar we over kruipen om binnen te raken. We wandelen een eind over de muur, van toren naar toren met Tbilisi onder ons. Narikala is grotendeels vervallen, maar een gloednieuw kerkje staat op de binnenplaats, en ik kan het niet laten er even binnen te kijken. Ik brand een kaars onder de pastelkleuren van de fresco’s.
We klimmen naar het hoogste stuk van het fort, dat als natuurlijke uitbreiding op de smalle Sololaki ligt. Vanop het hoogste punt neem ik een foto van de kerels met de zonsondergang op de achtergrond, maar iemand anders trekt mijn oog. Terwijl mijn vrienden de ruïnes verder verkennen, talm ik met mijn achtervolging. In de plaats daarvan sluit ik me aan bij de Hongaarse acrobate Sara. Ze heeft duistere ogen en lacht hartelijk met mijn flauwe humor. We klimmen samen tot het hoogste uitkijkpunt, en ben dankbaar wanneer Elias en Seppe slecht hun ogen rollen, maar mij verder ongestoord laten.
Ze is hier met een groep studenten, waar ze zich uiteindelijk bij moet aansluiten. Misschien ga ik binnenkort wel naar Budapest; voorlopig eerst de Compagnons opzoeken. Verder langs de rug van de heuvel staat Kartlis Deda, de Moeder van Georgië, en daar zien we elkaar terug. De twintig meter hoge dame van aluminium draagt een enorm zwaard voor ongure bezoekers, maar verzoent zich met sympathiekere zielen dankzij de wijnkom in haar andere hand. Een kleine markt verlicht het wandelpad, en Seppe koopt een ring met leeuwenkop als aandenken voor deze trip.
We dalen af naar de duistere steegjes van Tbilisi, verlicht door schaarse lantaarns en talrijke kaarsen. We delen de weg met jonge mensen in zwart spinrag, veel make-up en leder. De vrouwen dragen hun krullend haar vaak los en hun kleding graag strak, naast studenten met sikjes, sjofele gewaden en nieuwsgierige ogen. Op zoek naar Nikolozi, op het einde van een onverlicht straatje, waar een tiental treden afdalen tot halverwege ondergronds, bewaakt door drie katers. Een groep Hollanders vult het souterrain, en de oude Nikolozi heeft moeite ons af te wijzen. Gastvrijheid vult zijn hart en hij ziet drie hongerige studenten. Maar zijn echtgenote en dochter in de keuken hebben hun handen reeds vol, dus we krijgen de opdracht over veertig minuten terug te keren. Twee straten verder bestellen we drie pintjes tussen bovenbeschreven jeugd, en onze boek kaarten komt boven tot de klok juist staat.
We zetten ons aan een tafel naast de trap naar buiten. Nikolozi in zijn rode trui spreekt buiten Georgisch en Russisch enkel een woordje Duits, dus Elias haalt na zijn bijlessen afgelopen semester zijn beste vocabulair boven. Uiteindelijk blijven de vragen eenvoudig. Witte of rode wijn? Vlees of geen vlees? Zout? En na onze antwoorden beginnen de plateaus te arriveren. De tafel loopt over met heerlijke schaaltjes, we scheppen bij tot het brood op raakt en de borden terug proper zijn. Een piepkleine rekening volgt en we geven een grote tip.
We kunnen niet naar Armenië dus ik boek drie plaatsen op een toer naar Kakheti, het oosten van Georgië, waar men achtduizend jaar geleden de wijn uitvond.
Dag 11
Stil sluipen over de linoleumvloer met de rugzakken die we gisteren inpakten. We laten ze achter bij de balie en stappen op de metro. Onze planners vragen om half negen op de afgesproken locatie te arriveren, maar we geraken er pas een kwartier later. Gelukkig nog altijd ruim op tijd, dus kopen we khachapuri en lobiani voor onderweg. Elle met de krullebol staat in voor communicatie en wijst ons de juiste weg. We zitten met zestien in een busje, Shoti met de korte bros speelt vandaag onze gids en stelt zich voor.
Hij vertelt over de geschiedenis en cultuur van zijn land tot we pauzeren voor ontbijt, een bakkerij langs de weg, voor chauffeurs en toeristen. In een open oven in de grond bakt men brood, door lange slierten deeg tegen de ovenwand te kleven tot ze goed doorbakken zijn. Achter deze warme bijbouw ontplooit zich een compacte tuin, tot de nok gevuld met vruchtdragende planten. Voornamelijk druiven op tientallen rijen, en we krijgen een glas huisgemaakte wijn. Daarbij ook het verse brood en wat kaas van de staldieren. Ik pluk een sappige vijg en speel met de twee honden van het domein.
Een uur later stappen we uit voor de deuren van het Bodbe Klooster; erg heilig voor de Georgiërs want hier ligt de heilige Sint Nino, zij die in de vierde eeuw het land bekeerde tot Christendom. De bijna even oude basiliek werd meermaals gerenoveerd, haar fresco’s overschilderd met Russische iconografie in opdracht van de tsaren, maar dat speelt niet in het nadeel van de idyllische locatie. Ernaast een nieuw kerkgebouw, op de rand van het plateau, voor ons zien we de vlakte van Kakheti, zo’n zestig kilometer als een spiegel tot de Kaukasus begint.
We lunchen in Sighnaghi, waar de vroegmoderne schilder Pirosmani ooit een bloedmooie sopraan poogde te schaken door middel van een miljoen rode rozen. Na een enkele kust verdween ze voorbij de horizon met een Russische generaal, maar zijn verhaal gaf Sighnaghi wel haar eeuwige bijnaam; de stad van de liefde. Ze ligt tevens op de rand van dat hoogplateau, omringd door oude Ottomaanse muren, ongeveer vier kilometer, met om de honderd een toren vol kantelen. We krijgen er een heerlijke lunch, aan een gedeelde tafel voor zestien mensen. Niet alleen eten we onze borden leeg, ook de liter witte en halve liter rode wijn verdwijnen snel. Onze reisgenoten presteren minder indrukwekkend, dus naarmate de maaltijd vordert, verschuiven meerdere karaffen wijn in onze richting, en zodra we afrekenen staat er een vijftal aan ons eind van de tafel. We toosten er op goede gezondheid en mooie reizen door te drinken uit de hoorn van een vertrappelende os.
De rit zet zich verder, ik slaap tot we opnieuw halt houden. We staken de steppe over, nu aan de voet van de bergen, waar een kilometer lange tunnel begint. De wanden bestaan uit netjes gestapelde wijnflessen die ooit voor hoge sommen zullen verdwijnen. Voorlopig houden wij vrede met enkele dekens tegen de koude lucht in het hart van de heuvel en we krijgen enkele glaasjes met uiteenliggende smaken om te ontdekken wat Georgische wijn betekent. Shoti legt ons uit hoe men deze drank maakt. In enorme aardewerken kruiken, soms tot meer dan duizend liter, brengt met de door voeten vertrapte druiven tot gisten. Klei geeft smaak, en een vacuüm zorgt dat alle suiker wordt omgezet in alcohol. Geen zoete wijnen, altijd complexe smaken.str
Bij de volgende wijnboer merk ik nauwelijks de enorme apparaten, stalen vaten en professionele apparatuur die dient tot het maken van industriële hoeveelheden exporteerbare wijn, want drie kittens wandelen rond het erf en ik slaag erin een van de kleine baasjes te stelen, een de hele rondleiding lang bij me te dragen. We krijgen nogmaals vier soorten wijn om te proeven, maar mijn gedachten blijven bij de kleine katers, die spinnen en ronken op mijn schoot, en soms op mijn schouders kruipen.
We arriveren ietwat te laat in Tbilisi maar we hebben geen haast. Ik chat onderweg met Elle, vraag daarna aan Shoti wat te doen met onze laatste avond. Met de metro tot het levendigste deel van de stad, daar naar een bier- en snackbar met verschillende dranken van het vat. We bestellen alle drie een glas en spelen met onze kaarten terwijl we wachten op het gebraden vlees, mijn kebab van kip en een bord vol khinkali.
Nacht 11
Rond middernacht wederom op de metro, waar we onverwacht het pad van Christina en Pauline kruisen. Ze wandelen een eind richting Fabrika, praten over de bergen, Mestia, Ushguli, en de plaatsen die we sindsdien bezochten. Maar ze moeten elders heen, dus we beladen ons in het hostel met zware rugzakken en wachten op de taxi. Het is een uur ‘s nachts en we vliegen pas over vier uur.
Na de controle lig ik zo lang mogelijk met gesloten ogen over drie stoelen ergens in de luchthaven. Piano speelt door mijn hoofd en met momenten slaag ik erin weg te dommelen. Wonderbaarlijk slaat de klok uiteindelijk twintig voor vijf en we stappen op een Airbus richting Athene. Ik slaap de korte vlucht bijna zonder onderbreking, alleen wanneer we boven verduisterd Istanbul vliegen ontwaak ik toevallig. Ik neem een foto van die enorme stad, ik herken haar van bovenaf, en slaap nog even verder. De layover duurt niet lang, we zitten voor een uurtje op de luchthaven van Athene en stijgen al terug op. Ditmaal vier uur onderweg, en met goed geluk slaap ik weer even. Daarnaast luister ik continu muziek, en de laatste duizend kilometer voor we landen schrijf ik aan mijn verslag.
Foto’s: Elias De Wolf, Seppe Neysen en Emiel Van Herck