Italy is a strange country. In more ways than one it towers over its peers. The food is world renowned, its cultural heritage spans millennia and has a broader reach than most any other. Its golden age of cinema remains influential today, Italian cars are driven around the globe and the most beautiful woman on the planet, my girlfriend Indira, was born there.
Despite this long list of successes, Today I will briefly describe a different aspect of Italy. Because there is an area of the country that is unlike any other in beauty and ruggedness. I am of course talking about the Italian Dolomites.
These ancient mountaintops stand fiercely piercing the heavens, the white stone run down into sharp edges and jagged lines on the horizon. They rest as the broken bones and hollow grinder teeth of giants among the lush green fields, populated by sheep and the occasional shepherd dog.
Elsewhere it seems as if the earth’s crust was violently upended and broken into pieces by galactic forces, pointing the planet’s insides outwards for fleeting visitors to witness. Still, on a long summer’s day, all remains quiet among these mountains, only the soft murmur of a stream as it pours down the valleys and the slow waving of the pines where the wind passes by.
An infinite spider’s web has been spun in between these manifold peaks, connecting the walkable plateaus and valleys with the inaccessible mountaintops. Cable cars bring endless hordes of tourists to spots, heretofore secluded and only to be reached by arduous hikes. Now, littering strangers strut about these parks without a sense of achievement, driven from highlight to highlight in brightly painted buses. Perhaps it was not for the greater good that we commodified nature.
Dag 1
Charleroi is niet de fijnste luchthaven. We vertrekken voor de lunch. Lunchen na een bus op de trein, anderhalf uur onderweg naar Luttre. De Waalse bus naar de luchthaven en dan is het al na vijftien op de klok. Vaders plastic zak vol snacks vinden de controleurs maar verdacht, toch mag hij mee. We stijgen een kwartiertje te laat op, al bij al geen problemen.
Daar naar links, de volgende naar rechts, honderd meter rechtdoor en we vinden de garage van Sicily by Car, hier in de luchthaven van Treviso; Noord-Italië. Vijf minuten later rollen we er buiten in onze Fiat 500, nog een stevige rit voor de boeg. Een vlotte eerste helft, over volmaakte macadam, weinig verkeer, en de kilometers passeren snel.
Dan belanden we in de bergen. Het begint te druppen, daarna forse regen. Met momenten glijdt de wagen over het wegdek en de zon zakt achter de Alpen. Italië installeert geen lantaarns, maar sterke reflectoren, dus we rijden door schemer en schaars licht, niet eenvoudig voor Vader achter het stuur. De contouren van de Dolomieten rond ons verdwijnen met elke minuut, en voor meer dan een uur rijden we door de mooiste bergen van het vasteland zonder iets te zien. Ik speel nummertjes uit onze kindertijd, meer dan tien jaar geleden sinds ze laatst speelden, en dat brengt bij Lool emoties omhoog.
Een warm welkom in Digonera, bagage op de kamer en nog snel op zoek naar een avondmaal. Rond tien uur in een pizzeria; heel het bergdorp hier verzameld. De overschotten in een doos voor morgen, en snel in bed, iedereen is moe.
Dag 2
Half acht, de storm is lang gaan liggen en langs het gordijn kruipt de schuchtere ochtendzon. Raam open en daar ligt de eerste piek die we zien; zilver onder het intense licht, in een zee van groen. We ontbijten snel en vertrekken, want ze voorspellen wederom regen en willen deze heldere ochtend zo lang mogelijk behouden.
Een rit van meer dan een uur, tussen prehistorische bergen, mastodonten uit de oertijd, al miljoenen jaren in gevecht met de natuurelementen; langzaam verliezend, maar niet zonder koppige, eindeloze weerstand. De bergtoppen zijn ruig, gekarteld, uitgesleten en wisselen tussen duizend tinten grijs. Hun gekartelde vormen rijzen op uit massa’s kiezels, vanop afstand glad als ijs; afgebrokkeld uit kloven en weggevreten uit de ruwe bergwanden. Hun vorm niet gedicteerd door het plooien, breken en uitbarsten van de aarde, maar door het spel van ijs en wind, sneeuw en regen, dat doorheen de millennia haar weg dwong door de godvergeten mineraalstructeren van deze knoestige bergen.
Parkeren en we stappen in een eitje aan een metalen kabel. Honderden meters klimmen, over uitgestrekte wouden, donkergroene en identieke sparren verzamelen zich tot tegen de boomgrens, waar wij ze voorbij steken. Een houten hotel kijkt uit over de vallei. Recht tegenover ons zien we Sassolungo, een berg die als de holle kies van een continent loodrecht uitsteekt boven het landschap, volledig verwoest. Achter het chalet ligt een kom; grijze bergpieken in hun eigen massa kiezels, die ons C-vormig toekijken. De zon hangt boven de fundamenten van de Piz Boé, hoogste top hier in de buurt. Die uitlopers zijn bijna onzichtbaar door het intense licht, maar dat deert niet, want wij hebben andere bestemmingen.
Een korte wandeling brengt ons tot bij een tweede balie, ditmaal tickets voor een skilift. We zweven enkele meters boven een diep groene alpenweide, wandelaars onder ons, kleurrijke stipjes tussen de houten hutjes. Voor ons zien we de glooiende lijn van waar de bergkam ligt, verder niets te zien.
Maar daar waar naar verwachting de berg normaal in golvende weiden terug in dal verandert, vinden we iets heel anders. Het gras stopt abrupt, en daaronder ook het massief gesteente zelf. Een enorme klif van honderden meters; de andere helft van Seceda is verdwenen. We staan op de rand en voor ons zien we de bergkam in al haar pracht. Rechts het golvend groen en de hutjes, daarachter grijze bergtoppen, maar rechts drakentanden zo groot als de wolkenkrabbers van New York, gerangeerd als waaier; de eerste steekt ver uit, doorprikt de leegte, en daarachter volgen er nog vier, steeds rechter, tot de laatste, die bijna onmogelijk verticaal en rechtop de hemel uitdaagt. Onder dit monument ligt op perfect vijfenveertig graden de enorme massa grijze kiezels, die geleidelijk aan overloopt in mossen, daarna naaldbomen. We laten dit adembenemend tafereel langzaam binnen sijpelen, niet zeker of we onze ogen durven geloven.
Overtuigd dat we niet dromen, dat we niet plots zullen wakker schrikken, wandelen we naar de chalet halverwege de beklimming van Seceda. We nemen onze tijd, liggen vijf minuten achterover in het gras, te genieten van de zon, en bestellen dan lunch in het hotel. Vader vraagt een folder met de intentie hier spoedig terug te keren, en met een volle maag stappen we in een eitje.
Tijdens het afdalen zien we de holle kies van Sassolungo voor ons, Lool zou die graag gaan verkennen, en gelukkig heb ik me goed ingelezen. Ik ken de verborgen wegen naar de beste plekjes. Daarom stoppen we een half uur later op een half verlaten parking, aan een vergeten kabelbaan. Ditmaal geen eitjes, nog skilift; er hangen smalle, gele doosjes, net groot genoeg voor twee. Dus ik achteraan, alleen, en de kabel brengt ons na tien minuten boven.
Vanuit dit oogpunt is de kies in drie gebroken; drie vlijmscherpe punten gescheiden door twee nauwe kloven, en tussen de rechtse staat een klein restaurant waar de lichtgele doosjes ons heen brengen. Daar belanden we op een andere planeet, tussen de twee ruwe wanden van de kloof, die nog eens honderd meter boven ons oprijzen, waar de evenzeer grijze wolken het palet monochroom houden. We bevinden ons in een krater op de maan, met het verschil dat deze magische bergspleet langs beide kanten uitkijkt op de Italiaanse Alpen. Aan de achterkant ligt een palet van tinten groen, donkere vlekken waar de wolken overdrijven, maar voornamelijk gedrenkt in zon. De regen blijft afwezig vandaag. Maar voor ons krijgen we het strafste uitzicht, de Piz Boé; een andere zijkant. Deze berg van bijna drie en half kilometer hoog stijgt slechts langzaam tot die hoogte, in trappen van enkele honderden meters. De bergwand staat verticaal op de aarde, breekt plots af, en een iets kleinere laag steen herhaalt dit patroon wat verder. Natuurlijk tekent erosie ook hier het grijze monster. Honderden kleine kloven, reusachtige rotsblokken en schaalmodellen van bergketens tekenen het geheel. Volledig badend in het licht. Hierboven zitten we lang, niet wetend waar onze blik te laten rusten.
De rit naar het hotel gaat gevuld met eindeloze taferelen zoals hierboven beschreven. We rijden rond de basis van de Piz Boé, met het voornemen haar morgen te beklimmen. Witte plukken drijven aan de hemel en voegen zich bij de grellige vormen van de o zo prachtige Dolomieten. Lool lijdt echter onder de eindeloze haarspeldbochten, en ziet toch bleekjes zodra we uitstappen voor het hotel. Daar rusten we een half uurtje op bed, en ik ga kort op stap in de buurt tot Vader belt. Zonder succes zoek ik een pad naar de bergrivier in het dal, een twintigtal meter onder ons. Als alternatief bouw ik een dam in een kleiner stroompje.
Ik eet de koude pizza die gisteren overbleef, dus wanneer Vader en Lool bestellen, hou ik het bij een salade. We zitten in dezelfde kroeg als gisteren, grote bekers bier en heerlijke pizza’s vliegen over de toog.
Nu is het half elf, ik schreef deze pagina’s het afgelopen anderhalf uur. Lool vraagt om het licht uit te doen. We wensen morgen even zonnig weer als vandaag. Slaapwel.
Dag 3
We ontbijten iets later dan gisteren, waardoor we de eetzaal van het hotel eerder leeg aantreffen. Buffet aangevallen, dan kunnen we de koffer volladen en vertrekken. Voorbij dertig haarspeldbochten en we parkeren in de Sass Pordoi, een bergpas aan de voet van de Piz Boé. Ter hoogte van 2240 meter; al hoog, maar we moeten nog veel klimmen. Wolken van afgelopen nacht hangen tussen de bergen en verbergen het eindstation van de kabelbaan.
Toch stappen we met ons drie in de grote kabine, plaats voor dertig, en zonder steunpilaren tussenin draagt de stalen kabel ons zevenhonderd meter hoger. Eerst koopt Vader water en chocolade voor Lool, waarna we buitenstappen in een wereld van wit licht. Het hart van de wolk. Daaronder is het oppervlak van de Sasso bergketen even wit, bijna volslagen opgebouwd uit kalksteenachtige dolomiet.
We verlaten het lokale hoogtepunt en dalen af richting het centrum van het massief. Daar bevinden we ons in een kom onder de wolken, tussen eeuwenoude kliffen die iets weg hebben van Death Valley, alleen bleek en veel groter. De ruwe bergwanden rijzen langs alle kanten rond ons op, waardoor we ons astronauten wanen. We verkennen onze maankrater, geen blik op de buitenwereld, die uit onze gedachten verdwijnt, en boven ons ontbreekt de hemel; slechts mistslierten groeten ons. Barsten in de rand van de kom, nauwe spleten waardoor wind naar binnen waait. Ze speelt met de wolken waardoor het zicht naar de diepe vallei midden in de berg steeds evolueert. Het wit van de rots gaat over in dat van de wolken.
We komen bij een kruispunt, een bescheiden hut waar men kan eten, ook overnachten. Erachter woont een enorm varken dat dient als afvalverwerking. Een pad leidt naar beneden, tussen de verticale rotswanden van een smalle kloof, die naar beneden toe breder worden en daar zicht bieden op de groene voeten van de Alpen. De scherp gekartelde pieken blijven verborgen.
Wij kiezen het andere pad, over het maanlandschap, dat over platte stukken loopt, tussen zigzaggende beklimmingen van trappen naar de piek van Piz Boé, vijfhonderd meter hoger. Zwarte stipjes bewegen in groep of alleen langs dat pad, op weg naar de top. Wij in achtervolging, maar halverwege, voor de laatste, maar veruit zwaarste beklimming begint, houden Vader en Lool het voor bekeken. Ik ga alleen op pad, val de berg aan als een wrokkig natuurelement en geef mij nooit voor gewonnen. Maar de klim gaat moeilijk; de helling loopt ontzettend stijl, over onvast terrein, dus blaas ik geregeld uit op een witte rots, in het midden van de koude mist. Na een half uur zwoegen beland ik bovenaan; mijn hart slaat sneller dan waarschijnlijk goed voor me is, en ik rust uit naast twee huskies. De kleine berghut zit vol wandelaars, ze bestellen allemaal warm eten en zoete desserts. Ik draai me om en begin aan de afdaling.
Onderweg houdt het fenomenale uitzicht me tien minuten lang op. Vader en Lool wachten in de hut met het zwijn, maar ik oefen hun geduld en klim tot een uitstekende punt van de klif. Hier lager, op de rand van de Sasso, die onder mij enkele honderden meters loodrecht het dal in stort, bevind ik me onder de wolken. Voor mij opent de vallei zich in al haar glorie. Ik zie de kronkelende weg die we deze ochtend namen, een slang tussen het zachte groen van het glooiend dal. Daarachter en verder scheuren grijze haaiekoppen en drakentanden zich door dat fris tapijt; hun pieken staan schots en scheef naar de hemel gericht, waar wolkenflarden zich voordien als verderzetting van de Alpen.
Drie borden spaghetti bolognese, en daarna vraag ik nog om polenta met worst. We komen op krachten en beginnen aan de afdaling. Anderhalf uur lang wandelen we over een stapel van miljarden kleine, witte steentjes, die met een helling van vijfenveertig graden tegen de loodrechte bergwanden rust. Met elke stap ontketenen we een kleine lawine; de kleine korreltjes rollen tinkelend naar beneden. Een eindeloos zigzaggend pad loopt tussen dat gruis, en wij stappen voorzichtig over deze lijn. Met momenten snij ik de bocht, of eerder hoek, af, door op mijn hielen te gaan zitten en met mijn bergbottines over de kiezels te skiën.
Vermoeid maar voldaan stappen we in de wagen. Ik speel rustgevende bergmuziek en bespreek de kracht van dat kunstmedium met Vader terwijl Lool op de achterbank probeert te slapen. We passeren continu verbluffende bergformaties.
We krijgen een warm welkom van een nuchtere jonge man, en crashen kort op onze kamer. Lool dut voor een uur terwijl Vader en ik rond het meer van Misurina wandelen. Daar wanen we ons in Vancouver, tussen de eindeloze naaldwouden en steile bergwanden. We denken na over de rest van onze trip, kijken uit over het riet van het meer, de eenden die er drijven, en keren terug naar Lool.
We zitten met de wagen op een kwartier van de Tre Cime di Lavaredo, een volgend hoogtepunt van de Dolomieten, en na zeven uur is de parking er gratis. We overwegen die richting uit te rijden, halverwege te stoppen voor diner, om er al eens een kijkje te nemen. Ze voorspellen de komende dagen regen, en dan neem ik liever het zekere voor het onzekere. Een houten chalet ligt er naast het kleine Lago di Antorno en we nemen er reportagewaardige foto’s van de bergen en hun weerspiegeling in het heldere water. We zien al twee van de drie schouwen, scherpe piramides van lichtgrijze steen die bijna dreigend aan de horizon staan. Meer naar rechts dan weer de laatste uitloper van de Cadini di Misurina, stukken berg die volmaakt gebroken en geërodeerd werden herwerkt tot honderden scherpe puntjes en pieken, waar licht en schaduw tussen speelt in evenveel tinten grijs.
Een kilo vlees op een bed van gegrilde groenten, sla en aardappels. We verdelen de uitpuilende schaal onder ons drie en stoppen niet met eten tot ze leeg is. Daarna bestellen we desserts en doen we ons best de bierglazen soldaat te drinken. Tegen het einde van de maaltijd ligt een dikke mist over de Cadini en Cime, dus op die manier in onze plannen afgeblokt keren we terug naar het hotel.
Ik douch er terwijl Vader leest en Lool op haar laptop zit. Daarna schrijven tot deze zin er staat en de volgende ook. Vader leest in Het Schaarse Licht; het boek dat ik hem enkele weken terug in de handen duwde, en we bediscussiëren dat vertuoos meesterwerk. Kwart na tien. Lichten uit.
Dag vier
Het regent. Heel de nacht door en nu nog miezer. Gordijn dicht en terug onder het laken. Nadenken en twijfelen. Dan toch opstaan, zonder haast, aankleden, ontbijten en vertrekken. Beginnen met Lago di Braies, zoals gepland, en als het weer niet betert, rijden we daarna naar Padua; historische stad naast Venetië.
Het druppelt op het wegdek, we bergpieken doorprikken wolken, maar dat is geen drama, want een meer is geen Alp. Na veertig minuten parkeren we naast de Pragser Wildsee, hetzelfde stuk water, in een andere taal, want we zitten op een steenworp van Oostenrijk, en hun taal kruipt over de grens. Een nauwe opening in de bergen laat ons toe bij het meer, dat voor de rest omgeven wordt door stijle klifwanden en gewichtige bergen. Ze zijn grijs en geel, door Jackson Pollock bespat met groen, en vergaan halverwege de top tot mist. Vader ontwaakt om zeven uur, en wij dus ook. Het druppelt, of druppelt het? We blijven een half uur liggen en blauwe plekken verschijnen aan de hemel. Vanop het balkon zien we duidelijk het weer opentrekken, volledig tegen de voorspellingen en onze verwachtingen in. We ontbijten snel en rijden een kwartier richting de parking van Tre Cime di Lavaredo.
We staan boven het wolkendek, onder volmaakt blauw, al bijna te bakken in de zon. Ik leidt ons na een half uur stappen in de richting van een obscuur observatiepunt, een einde weg van de Tre Cime, over een bolle heuvelrug die de Cadini di Misurina verbergt. Eenmaal daarboven staan we met onze rug naar de drie massieve pieken die het park haar neem geven, en in stilte kijken we naar een C-vormige reeks bergen, open naar ons toe, volledig grijs, maar complex gekarteld en gescheurd als in een fantasiefilm. Een kwartslag naar links zien we witte wolken glanzen en branden in de vallei. Dolores vergelijkt het met gletsjers die ze zag in Zwitserland, en de geblokte structuren waartussen ze drijven hebben iets weg van de tafelbergen in het Amazonewoud. Een kwartslag naar rechts liggen iets jongere bergen, wiens meer geordende structuur uitrijst boven naaldwouden en daarmee doen denken aan Canada.
Achter ons de Tre Cime, we beginnen onze wandeling rond deze reusachtige leden van Monument Valley. Ze breken door de mist, of de wolken, die naar boven klimmen door de hitte van de zon. Het pad begint horizontaal, maar begint daarna flink te stijgen. De fijne druppels in de lucht vangen zonnestralen, waardoor de atmosfeer zelf licht lijkt te geven. Tot gevolg zien we niet meer dan tien meter voor ons.
Maar aan het eind van onze honderd meter hoge klim, op de rand van deze berg wit grind, opent de vallei zich, behoed door bergen voor de wolken. Aan de horizon staan meer structuren uit Monument Valley, de eeuwenoude harten en kernen van de bergen, die door ijs en erosie geleidelijk aan vrijgelegd werden. Lange witte paden leiden tot diep in de vallei, stapels kiezels die van de pieken brokkelden en in massa samenstromen tussen de donkergroene naaldwouden. Na een uur geleidelijk dalen langs de bergwand komen we bij een gezellige refugio. Amerikaanse grootouders aan een lange tafel, wij krijgen plaats in een hoekje. Drie borden spaghetti en een grote fles water.
Hier tonen de Tre Cime zich van hun beste kant, want de tentvormige pieken hellen langs de voorkant licht af, bijna als steile piramides, maar hier zijn hun wanden bijna volledig verticaal. Enkel waar dat niet het geval is, tonen ze zich donker getint, omdat roestend water er al millennia over stroomt.
Het zwaarste stuk van de wandeling volgt, eerst honderd meter dalen langs zigzaggende paden, tot we onder de boomgrens belanden, tussen knoestige stammen en uitbundig mos. Er volgt een langzame klim van meer dan tweehonderd meter, terug naar de parking. Daar rusten we kort in de refugio, kiezen alle drie een drankje, en zodra we neerzitten kleurt heel de wereld wit. Onwaarschijnlijk geluk met het weer. Niet alleen ontbreekt de voorspelde onaflatende regen, bijna heel de wandeling lang bleef het uitzicht verbluffend. Net nu we stoelen kiezen, vallen dikke wolken als dons over dit stuk van de Dolomieten.
Onderweg naar huis pikken we een Frans jong koppel op. Ze staan te liften naast de baan en dat geeft ons kans wat Frans te oefenen. We zetten ze af bij de Chalet di Antorno, waar we gisteren dineerden, en bestellen er nu twee ijsjes, maar voor mij een appelstrudel. Onszelf beloond kruipen we voor een uur weg in de kamer, op de zachte bedden, en Lool doucht alvast.
Vader geeft me nog anderhalf uur voor we op zoek gaan naar een avondmaal. Een zee van tijd, dus met mijn stevige wandelschoenen stap ik het hotel uit. Naast de kleine parking verdwijnt een smal pad de heuvel op, een sliert van twintig centimeter breed, net genoeg voor de ene voet na de andere. Tegen een rotvaart vlieg ik de berg op, voortdurend haarspeldbochten, scherp zigzaggend, initieel op de basis van de berg, tussen dennenbomen, bosbessen en kleine varens.
Daarna bots ik op de verticale bergwand, die natuurlijk geen enkele wandelaar toelaat. Gelukkig kruipt het pad door een kloof van gras over keien, waar ik voorzichtig elke pas zet, in de hoop nooit onder mijn persoonlijke lawine te belanden. Ik arriveer op de rug van de berg, ietwat vlakker, volledig begroeid door miniatuur dennen die net tot aan mijn knieën komen. Ik blijf het pad volgen tot ik niet meer hoger kan; een beklimming van vijfhonderd meter in veertig minuten. Van hieruit heb ik driehonderdzestig graden uitzicht op de Dolomieten rond mij, de Tre Cime in de verte, belicht door de laatste zon, maar daarnaast nog tientallen prachtige bergpieken.
Dolores aan de lijn en ik jaag hen met twee naar buiten om mij te zoeken, boven op Monte Popena. Een gele stip naast een zwarte, ik vind hen natuurlijk meteen op het wegdek in het dal, maar Vader en Lool moeten een zoeken voor ze verbaasd reageren. Nog vijftig minuten op de klok, dus ik jog de berg af, wederom continu zigzaggend; scherpe bochten waar ik mijn vaart moet minderen. Meer dan op tijd in het hotel, dus ik spring nat van het zweet onder de douche, en droog me snel af. Aangekleed, propere sokken en veters gestrikt. Ik wijs Vader op de tijd en het is exact half zeven.
Wandelen langs het meer, een magneet voor op de keukenkast en we vinden de laatste vrije tafel in een verder volzet restaurant. Lool krijgt een bord gebraden vlees. Vader bestelt er voor haar een bord groenten naast, en voor hemzelf lokale raclette met spinazie. Ik smul van mijn hertenragout op polenta, uitgehongerd door de waanzinnige beklimming die ik net maakte.
Vader leest zijn boek uit. Een centrale gebeurtenis in de verhaallijn, een drama dat alle levens in het werk ontregelde, blijft maar onbesproken. We maakten de metafoor: de schrijfster richt met haar dubbelloops op je gezicht, maar achthonderd prachtige pagina’s lang weigert ze te schieten. Tot je op het punt komt je oog tegen het schietgat te drukken met de vraag waar die kogel zit. Nu begint Vader aan de laatste vijfentwintig pagina’s, en ik weet wat voor hartverscheurend schot hem wacht. Elke halve minuut kijk ik over het scherm van mijn laptop, waarop ik deze laatste zinnen typ, om te controleren of hij nog leeft.
Dag 5
Het regent. Heel de nacht lang en nu nog miezer. Gordijn terug dicht en onder het laken. Nadenken en twijfelen. Daarna toch opstaan, aankleden, ontbijten en vertrekken. Beginnen met Lago di Braies, zoals gepland, en als het weer niet betert, rijden we naar Padua, een historische stad naast Venetië.
Druppels op het wegdek, bergpieken verdwijnen in de wolken, maar dat deert niet, want de Pragser See is geen berg. Zelfde stuk water, maar andere naam, want we zitten op een steenworp van Oostenrijk, en haar taal kruipt soms over de grens. Parkeren tussen bussen mollige mensen, en een smalle opening tussen de Alpen laat ons het meer benaderen. Daarnaast volledig omgeven door steile klifwanden en gewichtige bergpieken. Het water is diep azuur, felblauw, bijna chemisch, maar zo gekleurd door mineralen uit de gletsjer. We wandelen de hele omtrek, ongeveer een uur onderweg, met onze kappen op, waar kalmerende regen op tokkelt. Het is een zoveelste magische plek, verborgen in de Italiaanse Alpen.
Even halverwege opklaring; de weg terug zonder regen. Padua geschrapt van het plan, wat mijn dramatisch hart breekt, en we kiezen een restaurant in het midden van de bergen, waar volgens Google twee kabelbanen ons met de hoogte verbinden. Beiden gesloten, maar de maaltijd verdient volgens ons Michelinsterren, wat sterk troost. We eten wild uit het woud, en over de vloer wandelt een bijna wolf, eigenlijk een prachtige hond.
Niet zeker wat te doen, we zijn op weg naar het hotel. Ik ken de regio een beetje, heb me goed voorbereid, en geef een sein wanneer we het beginpunt van de wandeling naar Sorapis passeren. Vader en Lool stellen voor een poging te wagen, ik ben nog te zeer in choque, beroofd van Padua, om een vonnis te vellen.
We beginnen samen, de eerste kilometer bijna vlak, langs de contouren van de berg, maar mijn tempo ligt wat hoger, dus al snel wandel ik alleen door de regen. Het pad begint te klimmen, steil omhoog over grind en steen, niet gemakkelijk in mijn gewone schoenen. Stappers staan op hotel, ik had deze wandeling niet verwacht. Intensere regen en de weg klimt hoger. Wind verscheurt de wolken en door gebroken gaten zie ik stukken van bergketens zweven in de lucht. Op die manier verandert het landschap continu, tot Vader me belt. De tocht is te vermoeiend, de regen te fel, met twee keren ze terug naar de wagen.
Ik bijt door, wandel sneller en sneller, over een smalle lijn grind, links van mij verdwijnt de wereld in een afgrond zonder bodem, enkel het wit van de wolken, rechts gaat de klif verder, eindeloos hoog, tot ze verdwijnt in dezelfde wolk. Ik heb een halve meter, nauwelijks dat, om over te stappen. Verder volgen watervallen langs de klifwand, extra glad door de continue stroom, enkel veilig gemaakt door een stalen kabel; in de berg gehamerd. Met een hand houd ik me vast, zodat ik niet de dieperik in glij, en stap met grote passen langs het ijskoude water, mijn lichaam zo ver mogelijk weg van de douche. Na trappen en stalen pinnen in de bergwand om me aan vast te houden, kom ik bij Lago di Sorapis. Het ligt te midden van dreigende pieken, die zoals de rest van de wereld verdwijnen in mist en regendruppels. Het water is zo mogelijk nog feller blauw, bijna fluoriserend, hier aan de voet van de gletsjer.
Met haast terug naar af, ondertussen verzwaard door water, want ik ben van kop tot teen doorweekt, ondanks mijn goede regenjas, die in zijn stof bijna een liter regen meezeult. Ik jog langs dezelfde mensen die ik niet lang geleden al eens voorbij stak, en na bijna drie uur wandelen arriveer ik bij de kleine Fiat. Alle nattigheid in de koffer en ik ga zitten op een plastic zak. Die is Vader net gaan halen om de huurwagen wat te sparen.
Uitrusten op de kamer, voor mij een hete douche en daarna vooral veel niets doen. Een korte rit tot aan de oever van Misurina, naar pizzeria Edelweiss, waar ik de pizza’s van Vader en Lool help verdwijnen, na mijn eigen portie gnocchi weg te toveren. We staren nog een uurtje naar onze schermen en bladzijden. Dan gaat het licht uit.
Dag 6
Storm vannacht, maar nu schijnt de zon, blauwe plekken aan de hemel, scheuren in het wolkendek die groter lijken te groeien. Efficiënt ingepakt, onze kleren uit de droge kamer van het hotel, na het avontuur van gisteren, en alles past met eenvoud in de koffer. We rijden een klein uur in de richting van de luchthaven, en maken daar een keuze.
Op de heuvelrug aan de linkerkant staan de Cinque Torri, vijf stenen pilaren, de volgende steeds een gradatie groter dan de vorige, herwerkt tot populaire bestemming. Rechts vertrekt een cabine tot honderden meters hoger, die nemen, tot de top van de Lagazuoi. Daar trekken de wolken weg, we staan vrij van mist en belemmering, zien alles klaar en duidelijk. Ook de binnenkant van de berg, die wederom als holle kies het landschap vult, en we volgen een krulvorm, van het hoogste punt, draaiend rond de vorm van de oeroude berg, tussen kale kliffen en millennia van erosie, tot we een eind lager uitkomen op de buitenwand, tussen een troep marmotten, die luidruchtig en bijtend hun politiek bespreken. Het is een gehaaste wandeling naar beneden, ongeveer een uur, iedereen wat moe, en we bestellen iets in de Refugio van de bergpas.
Daarna rijden we twee uur naar het zuiden, weg van de Dolomieten. Lool sluimert op de achterbank, en met een half oog volg ik de route op mijn telefoon, speel een slaperige piloot met Vader aan het stuur. Ook plaatjes draaien om de atmosfeer op punt te houden
We houden halt in Belluno, een klein stadje, of groot dorp, in een brede vallei tussen de laatste en voorlaatste reeks bergen. Het compacte centrum ligt rond twee pleinen. We lunchen op het eerste, tussen hippe bars, heel wat groen in de open ruimte, overigens volledig door de zon overgoten, en de gevels zijn allemaal prachtig Italiaans, geschilderd in pasteltinten. Na Vaders lasagna en twee plateaus charcuterie met brood trekken we kort door de smalle steegjes. Een echt Venetiaans palazzo, met gotische ramen in witte marmer op een felle gevel, tussen rood en oranje. Daarna een oude basiliek met haar eigen, elegante toren. Op de druppelvorm van de koepel staat een bronzen figuur die voor mijn camera poseert. Het stadhuis op hetzelfde plein, de gevel is een complexe collage van barokke wapenschilden, sierlijke balkons, en dansende engeltjes.
We moeten nog een uur langer in de wagen, tanken vol, zodat Sicily By Cars niet te woest reageert bij teruggave, rijden de luchthaven voorbij, nemen de verkeerde afslag, maar alles komt goed en nog voor de gate bekend wordt, staan we al te wachten. Ik chat over en weer met Sara, in Budapest, samen missen we Georgië. Meer berichtjes naar de mensen van deze zomer. Jake in Los Angeles, Shannon altijd op reis, maar nu toch kort thuis, in New Orleans.
Deze zomer. Voorbij.
Foto’s: Emiel Van Herck
Comments (2)
Allez dan, volgende keer welle naar Padua <3
Heel mooie intentie, nobele Jonkheer