Laat me vertellen hoe deze zomer haar prachtig onverwacht begin zag. Aan het eind van een heerlijk korte examenperiode krijg ik een bericht van een goede vriend, die op dat moment eveneens met zijn duimen zit te draaien. We sturen enkele berichten over en weer, en een week later staan we in Edinburgh. Met ons beperkt budget boeken we twee nachten in een van de goedkoopste hostels in de stad. Een uitstekende keuze, want we belanden er in een vrijheid zoals die van een clubhuis. Het hostel wordt uitgebaat door lokale studenten; leeftijdsgenoten die Edinburgh op hun duimpje kennen. Enthousiaste mensen uit de hele wereld stromen hier samen, hun nieuwsgierige blikken speuren naar onbekende vrienden.
Bij het vallen van de nacht belanden we op onze kamer, die we delen met zes andere reizigers. Uitgeput door een volle dag in de Schotse hoofdstad rusten we op ons stapelbed, tot iemand op de deur klopt. Het meisje van de balie maakt haar ronde om iedereen uit te nodigen voor de wekelijkse kroegentocht. Er is zoveel interesse dat niet iedereen in de gemeenschappelijke ruimte past.
Op straat voor de deur krijgen we het stappenplan en met dertig beweegt de verwarde massa zich naar de eerste bar. Vijf uur later heb ik gedanst met een jonge vrouw uit Mexico, net als met drie hilarische kerels uit Bourgogne, die eisen dat ik hen spoedig kom bezoeken, desnoods komen ze me halen in België. Ik verlies een drankspel zij aan zij met een Amerikaans meisje, maar win wel haar langdurige vriendschap. Een maand later krijg ik haar kaartje aan vanuit Sevilla, mijn antwoord wacht haar op in New Orleans.
De volgende avond, na niet veel slaap tijdens de vorige, komen de onuitputtelijke uitbaters van het hostel met hun volgende plan. Een jongeman met lang haar en kilt leert mij, mijn vriend en andere geïnteresseerden de basis van Ceilidh, de traditionele dans van Schotland. Hij leidt ons door de kronkelende wijken van Edinburgh naar een schattig kerkje achter een brug. Daar blijkt het altaar vervangen door een podium, en op de dansvloer belanden we tussen een honderdtal mensen die we niet kennen.
We draaien er rond elkaar, wisselen van danspartner, schenken de glazen nog eens vol cider, en bewegen op het ritme. Ogen vinden elkaar, waarna de handen niet lang op zich laten wachten. Maar bij de waltz blijk ik zonder partner. De meisjes dansen met elkaar, verward aangekeken door een eveneens verlaten heer. Dus waltzen wij met ons twee, nu en dan wisselend van rol, wat veel gelach teweegbrengt. Het enige wat deert is dat we dolle pret maken.
Na afloop belanden mijn danspartner en ik in een Ierse pub, midden in een karaokeavond waar wij ons weinig van aantrekken. Hij komt uit Santa Monica, waar hij noch surft, noch skate, maar werkte aan de special effects voor de laatste Star Wars-films. Met die pree reist hij nu al maanden door Europa.
Twee maanden later stuurt Jake, zo heet hij, een bericht. Een dag later zitten we op het strand van De Haan. Morgen moet hij naar Londen, maar vandaag had hij nog een vrije dag. We wisselen verhalen uit; ik ben ondertussen een handvol dagen thuis vanuit Kathmandu en India, hij vertelt over Koningsdag in Amsterdam, de scherpe bergpunten van de Alpen, en een verloren liefde langs de Ierse kliffen.
In hostels maak je vrienden die je later uitnodigen in California, Mexico, en – net iets minder spannend – Frankrijk. Ze kijken verwachtingsvol uit naar je komst, en hun eeuwige gastvrijheid is oprecht. Door te verblijven in hostels beland je vanaf dag één in een maalstroom van nieuwe levens, kansen en vriendschappen. Ik heb geen andere keuze dan me daarin onder te dompelen. Zolang ik er niet in verdrink, blijf ik postkaarten de wereld rond sturen.
Waltzing in Edinburgh
It begins by sharing a room with six other travellers, it ends with friends on the other side of the ocean. The wonderful world of cheap hostels.
Let me share how this summer saw its beautifully unexpected beginning. At the end of a wonderfully short exam period, I receive a message from a good friend, who is also twiddling his thumbs at that moment. We send a few messages back and forth, and a week later we arrive in Edinburgh. With our limited budget we book two nights in one of the cheapest hostels in the city. An excellent choice, because we end up with a freedom like that of a clubhouse. The hostel is run by local students; peers who know Edinburgh like the back of their hand. Enthusiastic people from all over the world flock here, their curious eyes searching for unknown friends.
When night falls we end up in our room, which we share with six other travellers. Exhausted from a full day in the Scottish capital, we rest on our bunk bed, until someone knocks on the door. The girl at the counter makes her rounds to invite everyone to the weekly pub crawl. There is so much interest that not everyone fits in the common area.
On the street in front of the door we receive the step-by-step plan for the night and the confused crowd – about thirty people – heads to the first bar. Five hours later I danced with a young woman from Mexico, as well as with three hilarious guys from Burgundy, who demand that I come visit them soon. If need be, they’ll come and kidnap me in Belgium. I lose a drinking game with an American girl, but do win her long-lasting friendship. A month later I receive her card from Seville, my answer awaits her in New Orleans.
The next evening, after not much sleep the previous one, the inexhaustible owners of the hostel come up with their next plan. A young man with long hair and a kilt teaches me, my buddy and other interested duos the basics of ceilidh, the traditional Scottish dance. He leads us through the winding neighbourhoods of Edinburgh to a cute little church behind a bridge. There it turns out that the altar has been replaced by a stage, and we end up on the dance floor among about a hundred people we don’t know.
We spin around each other, change dance partners, refill the glasses with cider, and move to the rhythm. Eyes meet, after which the hands don’t wait long. But in the waltz I am without a partner. The girls dance with each other, looked at in confusion by an equally forlorn gentleman. So the two of us waltz together, occasionally switching roles, which causes great amounts of laughter. All that matters is that we’re having endless fun.
Afterwards, my dance partner and I end up in an Irish pub, in the middle of a karaoke evening we don’t really care about. He comes from Santa Monica, where he neither surfs nor skates, but worked on the special effects for the latest Star Wars films. He has been travelling through Europe with that salary for months now.
Two months later, Jake, that’s his name, sends a message. A day later we sit on the beach of De Haan. Tomorrow he has to go to London, but today he still had some free time left. We exchange stories. I have barely returned from Kathmandu and India; just a handful of days, he talks about King’s Day in Amsterdam, the sharp mountain peaks of the Swiss Alps and a lost love along the Irish cliffs.
In hostels you make friends who later invite you to California, Mexico, and – slightly less exciting – France. They look forward to your arrival with anticipation, and their eternal hospitality is genuine. From day one, staying in hostels puts you in a maelstrom of new lives, opportunities and friendships. I have no choice but to immerse myself fully. And as long as I don’t drown in it all, I’ll keep sending postcards around the world.
Foto: Emiel Van Herck
Deze column verscheen in de krant De Standaard in de rubriek ‘De Maand van Emiel Van Herck’ op 21/09/2023: https://www.standaard.be/cnt/dmf20230920_96311848
Terughoudend te schrijven. Geen woorden voor de emoties en taferelen van de verlopen dagen. Ik zit in de luchthaven van Edinburgh. Met spijt. Geen tijd ter schrijven tot nog toe, hopelijk laat mijn geheugen me niet al te vaak stikken.
Dag 1
We slapen slecht. Overdag vult mijn kot zich met warme lucht, en het maanlicht tussen de kartonnen muren biedt geen respijt. Het koelt slechts enkele graden, waardoor we met regelmaat waken onder het slapen. Zo, en de zang van jeugdig Leuven ondanks de examens hamert op onze houten koppen. Het is vijf uur ‘s morgens.
Enkel gekreun, van ons, de trap, en de vloer, waar we onze tassen grijpen om te vertrekken. Niemand buiten buiten wij, met een appel over straat. Op de trein indommelen, daarna op de bus hetzelfde. We zien het herstarten van de beschaving door onze oogspleten wanneer de zon opkomt.
Een houten kop, melig brein, mag allemaal door de controle. Geen vragen, enkel blikken en knikjes, niemand durft de rust te verjagen. Op het dakterras met zicht op de landingsbaan eten we een schandalig duur en teleurstellend mager ontbijt. Het volgende uur zitten we op de vloer naast de gate, tussen de andere reizigers, wachtend op onze ijzeren vogel.
Seppe van voor, zijn kruin steekt uit als steeds, handig herkenbaar. Ik net achter de vleugel, de hele rij voor mij alleen, met zicht op de Noordzee, wat bewusteloosheid en enkele half begrepen bladzijden. Windmolenparken, Pollock-dorpen en nog ergere steden, duizend tinten grijs tussen groen dat langzaamaan reliëf krijgt. We landen en zoeken een bus.
Onderweg de eerste indrukken van Schotland. Leien daken, Atlantische architectuur, werend tegen de koude wateren, we zien mensen rijden op de verkeerde kant van de baan en schrikken, we zien waterleidingen als aders tegen de gevels, niet verwerkt binnen de muren zoals gewend, we horen de taal, het lokale accent klinkt stug en ruw, maar ook vreselijk plezant. Een half uur later staan we te midden van Edinburgh.
We trekken meteen lijnen met Parijs, grootsheid, met haar Victoriaanse herenhuizen en monumenten. Om te beginnen het Scott Memorial, voor een ons onbekende bekende schrijver. Het betreft een neogotische naald, als slechts de spitse toren van een kathedraal, zonder de kathedraal. Daar voorbij wandelen we door een laagliggende groene ruimte. Edinburgh is opvallend driedimensionaal, en speelt continu met hoogteverschillen. Dat merken we meteen op stap naar de Royal Mile, de hoofdweg die hellend het kasteel nadert.
Te vroeg om in te checken, kunnen we wel onze tassen veilig wegstoppen om onbeladen de straten door te struinen. Vlakbij, ietwat centraal op de Royal Mile, maken we onze eerste echte stop. De Saint-Gilles Kathedraal is de oudste van de stad, en heeft slechts een enkele blokkige toren die uniek is door haar kroon. Het boeket stenen bogen oogt erg luchtig.
Binnen lijkt ze groter dan buiten. De lucht is er anders, zoals eerlijk gezegd hoort bij een tempel. De gewelven zijn oud, het steen draagt al eeuwen dezelfde last, waardoor sommige aanblikken eerder tot natuurlijke spelonken neigen. Een Schotse misdienst klinkt tussen de zuilen, tussen het kleurrijke glas-in-lood licht. Het verfijnde houtsnijwerk van de kapel valt het vaakst door de lens op foto.
Over de Haymarket, barretjes, bistro’s en vintage winkeltjes, naar onze eerste lunch.
Met zicht op het kasteel zitten we in de zon. Evenals thuis ook hier warm, dus onze eerste Schotse bieren smaken koel goed af. We praten enthousiast over Edinburgh, waar de mensen grappig praten, ontspannen zijn, het niet te nauw nemen terwijl een enkeling in traditioneel kostuum zijn doedelzak bespeelt. In die atmosfeer, de hamburger en de haggis dubbel zo lekker.
In de buurt het Schotse Museum, een fijn idee. De vele steegjes elks bekleed met dezelfde steen, dus ondanks de veelheid aan stijlen en periodes behoudt alles een vredige samenhang. Zo ook tussen de twee vleugels van het museum, oud en nieuw werk door de monotone tinten tussen de schaduwen.
Eerst doorkruisen we echter kort een kerkhof, waarvan we later leren dat Edinburgh ermee doorspekt is. Het gras is fris en kort als bij een golfbaan. Ertussen staan de zerken zonder patroon willekeurig opgesteld. Heel wat ook in stukken, afbrokkelend of omgevallen. Enkele oude stammen zorgen met het bladerdek voor koelte.
Het museum specialiseert zich in niets, en toont daarmede dan ook alles. De grote centrale stalen hal haalt door glas de zon binnen; een handtekening van de industriële revolutie. Zonder haast passeren we de meeste zalen, opgezette dieren, ruimtetuigen, handgemaakte kunst van over de planeet, schijnbaar eindeloos. Selectief met onze aandacht, profiteren we vooral van de talrijke interactieve opportuniteiten, wanneer een scherm, knop of hendel ons daartoe in staat stelt.
En natuurlijk eerder moe. Vroeg op, nauwelijks slaap, reeds veel drukte, duwt ons voor een uur of twee in bed. De eerste foto’s worden verstuurd, gevolgd door blijmoedige commentaren. Rondom onze langzaam ademende, bijna slapende lichamen leeft de kamer. Af en toe verschijnen en verdwijnen kamergenoten, we zijn met acht, we zeggen niets. Wanneer Seppe ontwaakt, stappen we wederom door de voordeur.
We beklimmen Calton Hill, een bescheiden heuvel aan de rand van het oude centrum. Boven prijken drie monumenten; een smalle vuurtoren, een cilindervormige erkenning van een belangrijke Schot, en de voorgevel van een Griekse tempel; ode aan de democratie. Voor ons zien we Edinburgh, haar vele torens, meestal spits, en haar weelderig groen. We draaien ons om, en de zon brandt onze ruggen. De Noordzee, haar frisse wind, meeuwen boven ons. Het is hier ontzettend levendig, niet enkel toeristen, maar ook veel locals zitten te picknicken met wat muziek een een pintje.
Afdalend richting New Town, een wijk uit de achttiende eeuw, toen de stadsmuren op barsten stonden door de snel groeiende bevolking. Victoriaanse rijkdom achter elke steen, enkele van de duurste bars in Edinburgh. Dat is niet wat we zoeken, dus terug nabij de Royal Mile kiezen we op goed geluk een kroeg uit. George IV, klassiek ietwat duister, alles uit oud hout. Lusters en veel spiegels, terwijl we met halve aandacht de rugby volgen. Een fris lokaal bier voor bij onze met haggis gevulde kip en enorme gefrituurde vis.
Aangestoken nu door de sfeer blijf ik niet op onze kamer, waar ik enkel een extra laagje over aan doe, maar ga ik op verkenning in de gemeenschappelijke ruimte van het hostel. Voornamelijk de keuken. Daar zitten enkele jonge mannen in sportshortjes en mouwloze overhemdjes, armen getatoeëerd, een spel te spelen. Iemand vertrek, haar vrijgekomen stoel pik ik in, en het blijken drie Fransmannen te zijn.
Naar het einde van de volgende ronde Jenga zijn we geïntroduceerd, half in het Frans, half in het Engels, hakkelend maar doorzettend. Niet veel later komt ook Seppe erbij zitten, kwaad op mij omdat ik uit alle mogelijke gasten, er drie Fransen heb uitgekozen. We spelen verder, tot de werkstudente achter de balie ons uitnodigt voor de pubcrawI van die avond. Doorheen drie cafés krijgen we een reeks uitdagingen in groepen van twee a drie, zo wordt uitgelegd. Over een half uur gaan we van start.
Klinkt ons prima, Max, Ivan, en Benjamin stemmen toe, kleden zich om. In de lobby groeit gestaag de chaos, er is veel meer reactie dan verwacht, en de groep zwelt. De uitleg hapert en stokt, start opnieuw, breekt af, door elkaar, verschillende ideeën, niemand weet wat er gaande is. Eerst zijn we een duo, dan hebben we een derde speler nodig. Naast ons staat een jonge dame, die ik uitkies als praktisch nabij slachtoffer, en na een introductie, Fatima uit Mexico, reduceert de leiding ons wederom tot duo’s.
Binnen ruimte te kort, te krap, dus buiten op de stoep staat de hele bende, waarboven luid geroep van de organisatoren die ons pogen te sturen. Vellen papier worden rondgebracht, vol taken, uitdagingen en opdrachten. We volgen naar de eerste bar, pub, leeg wanneer we arriveren, dan opeens nokvol. Door een deal korting op het eerste drankje, dus allemaal bestellen voordat het spel begint. Niet meteen overtuigd, we kennen niemand, de meerderheid oogt niet overtuigd interessant, en de communicatie met onze Franse vrienden gaat stroef.
Even debatteren of we blijven, uiteindelijk kiezen we onszelf te forceren, het een kans te geven. Tussen de bende valt een compact meisje op, een grote motivator die het leven stuwt. Duwt mensen hun uitdagingen te vervullen. Ik initieer mijn job als tolk tussen haar Amerikaans, en voornamelijk de ros bebaarde Max, die onder zijn kale schedel en eeuwige pet een ongelooflijke feestzin verschuilt. Sommige miscommunicaties zorgen voor hilariteit, wanneer hij eerst haar probeert te verleiden, Miss America, wanneer hij eigenlijk gevraagd werd een object te versieren. Een tweede uitleg en nog meer gelach.
Tussen het spelen ook babbelen, over levens, thuislanden en reizen. Ivan is grafisch artiest en zet met make-up stift enkele identieke tatoeages; nog een opdracht volbracht. Fatima vraagt naar mijn sterrenbeeld, ze zoekt het hare, voor een taak die ik verder niet te horen krijg. Wanneer Max in opdracht van het papier suggestief begint te dansen, komt de boodschap dat de volgende bar ons verwacht. We beloven de ambiance niet te staken, enkel te transplanteren, en in geen tijd staan we enkele straten verder.
Daar aangekomen staat Miss America reeds een tafel bier pong voor te bereiden, ze vraagt me in haar team. Tegenover ons Seppe, maar zodra hij om een bestelling gaat, zie ik hem zowat een uur enkel vanuit mijn ooghoek. Hij staat met iemand te babbelen aan de toog. Dan dient Max ook als excellente tegenstander, maar daar blijft het niet bij, en gedurende het hele spel passeert een reeks bekende en onbekende gezichten, als medespelers en tegenstanders. We staan een tijdlang voor, vol enthousiasme, terwijl rondom ons steeds meer uitdagingen volbracht worden. Het spel rekt zich naarmate de drank ons richt vermogen afstompt, maar met elke bal die op de rand weg botst groeit ons plezier. Nek aan nek, tijd om te vertrekken, en door de spanning verliezen we uiteindelijk toch. Geen probleem, we vermaken ons eindeloos.
Wederom door Edinburgh, ditmaal richting Dropkick, een Ierse pub met live muziek. De eerste drankjes gaan hand in hand met een gratis shotje, dat we gezamenlijk achterover gieten. Tijd voor de moeilijkste uitdagingen, we zijn al voorbij halverwege onze lijst. Zonder haar medeweten drink ik in enkele grote slokken Miss America’s pint leeg, nog een opdracht om te schrappen. Ik bewaar de vrede en trakteer haar op een nieuwe. Ondertussen leert Seppe Guinness kennen, naast de Australische waarmee hij reeds veel praatte vannacht.
Ook al speelt de man met gitaar geen echte dansplaten, proberen we mee te zingen, mee te springen. Dat gaat soms beter dan anders, maar dat houdt ons niet tegen. Het nadert middernacht, enkele gezichten beginnen te verdwijnen. Enkel de onhaalbare taken blijven over, Miss America vond nog iets roods om te kussen, Benjamin beproefde zijn geluk bij een van de leidsters, maar een kerel met kilt voor op de foto vonden we niet. Fatima voegt zich bij ons, slechts een enkele klus geklaard en vraagt om hulp, aansluiting want haar teamgenoten lieten haar reeds in de steek. Geen deernis, het spel is over, de klok slaat en we gaan naar een laatste locatie, dansen en feesten.
Een halfrond gewelf, ernaast nog twee, maar kleiner, als kelders onder Edinburgh. De middelste vormt de bar, de twee buitenste bieden verschillende keuzes muziek aan. Nu begint de nacht pas echt, we slaan de armen onder elkaar, stelen Max zijn pet om rond te geven en springen op en neer. Drankjes rukken aan, in de hand geduwd door nieuwe vrienden, die ik bij de hand neem om mee te dansen. Helaas vertrekt de schattige Miss America, ze moet morgen vroeg vertrekken, maar een volgende plaat vangt een en de nacht gaat verder.
Fatima komt tot mij, zegt blij te zijn, me zo gelukkig te zien, eindelijk, blijkbaar. Oog ik echt zo streng? Af en toe ook de Franse vrienden rondom mij, dansen, springen, dubbelzinnige grapjes en tolkwerk. De tijd staat stil en raast voorbij, ik dans en dans, zonder stoppen, tot het zweet langs mijn plakkend haar naar beneden loopt. Ik voel het druppelen langs mijn neus, veeg het uit mijn ogen, en dans uitbundig verder.
Op een bepaald moment staat Fatima wederom voor mij met haar zwarte ogen. Ze doet een verhaal, overstemd door de luide muziek. Iets over vorige week in Salamanca, een zigeunervrouw, de toekomst. Ze mocht veel verwachten van haar trip naar Edinburgh en kijkt naar mij. Ik onderbreek haar zin door mijn armen rond haar middel te slagen, en druk mijn lippen op de hare. De wereld staat in brand, vrijwel meteen gejuich achter mij, en wanneer ik boven water kom, zie ik het vuur in haar ogen.
Haar vingers spelen in mijn haar, we bewegen richting de muur. Even zijn we alleen op aarde, en dat deert ons niets. Ik kijk haar uitdagend aan, en zij maakt beloftes die ik hoop vervuld te zien. Elke houvast volstaat, onze handen zoeken de ander rusteloos, en samen dansen we midden de dansvloer. Fatima raakt uitgeput, maar ik voel me onoverwinnelijk en blijf continu in beweging. Wederom schouder aan schouder met Max en Benjamin, die me in het Frans aanmoedigen, al versta ik nauwelijks de helft. Hun blikken zeggen genoeg.
Nog een kus of twee uit de weg van de massa en dan zie ik pas wat ik heb aangericht. Seppe staat te dansen met zijn Australische, ik probeer heel wat duidelijk te maken met gebaren en hoop dat hij mijn lippen lezen kan. Wat later staan ook zij te zoenen. Wat een feest.
Zeker een uur verstrijkt waarin ik hem niet zie, en ik hoop op het beste. Ondertussen dans ik met iedereen die er de energie voor heeft, ontdek tussen de jeugd een oosterling die Japans spreekt en oefen mijn taal een beetje. Fatima rukt aan met twee glazen, het mijne leeg voordat ze begint, en ze begrijpt nog niet wie ik ben.
Ik verhuis me terug van de bar naar de grotere danszaal, waar ik Seppe tref, verbaasd hem te zien, maar vooral blij mijn hoge vriend terug naast mij te hebben. Dikke duimen naar elkaar, alles onder controle, lijkt het. Het festijn schakelt heel wat versnellingen hoger wanneer Smells Like Teen Spirit van Nirvana begint spelen. We kijken elkaar aan, zien dezelfde toekomst, nemen elkaar stevig bij de schouder en schreeuwen tot onze stemmen verdwijnen. We kennen beiden de tekst van buiten, graven in de reserves van onze jeugd die ondanks de magere vijf uur slaap niet uitgeput raken, en springen in het rond tot ons beendergestel en de vloer kraken.
Achter Fatima voor meer glazen, dansen in de andere zaal. Minder rock, meer pop, voor mij net iets te luid. Gelukkig ook hier een muur als steun terwijl we met onze gedachten elders zijn. Blijkbaar overweldigend, want ze gaat even naar buiten om haar adem te hervinden. Dus ik keer terug naar mijn verkozen danszaal en vind de laatste vier van onze hostelgenoten. Met spijt bemerkt ik de afwezigheid van Benjamin, Max en Ivan. Ik heb geen afscheid kunnen nemen. Maar een nieuw lot trekt mijn aandacht, want ik zien in deze vier duidelijk twee duo’s die ondanks mijn voorbeeld moeite hebben hun moed bij elkaar te schrapen.
Geen nood, de magie van vanavond is nog lang niet uitgewerkt. Ik voeg me bij hen en probeer mijn eerste trukken, die bij Seppe meteen effect hadden. Maar ditmaal geen succes, mijn blikken en handgebaren behalen geen resultaat. Overstap naar de volgende tactiek. Heer 1 draagt plastron, onconventionele keuze, de locatie en het tijdstip in oog nemend, maar ik oordeel niet. Ik zie enkel opportuniteiten, want Dame 1 draagt een tasje, waarvan de band om haar borst ligt.
Zo gaan we van start. Ik plaats zijn handen rond haar band, en maak een gebaar alsof ik een vis binnen hengel. Geef hen ruimte, dans op de achtergrond, met volle aandacht, maar zie hun lippen naderen tot een centimeter van elkaar, voor ze nerveus afdruipen. Gelukkig zit er in Dame 1 meer pit, ze weet duidelijk wat ze wil, en ik keer terug tot hun zijde. Haar handen op zijn plastron, ze snapt het, en dus moet ik mijn hengelen niet herhalen, en eindelijk ontspat het vuurwerk.
Doorheen stonden Dame 2 en Dame 3 steeds nabij te dansen, duidelijk geïnteresseerd naar meer, maar terughoudend voor een eerste ervaring als deze. Ik breng de moed om de emmer te doen overvloeien, dans met hen, gooi verwachtingsvolle blikken. Het resultaat blijft niet lang weg, ik help ze enkel hun handen juist te plaatsen, rond elkaars middel. Een volgende vlammenzee.
Fatima vraagt of ik wil vertrekken. Ik schud van nee, maar kijk verward rondom. De zaal is halfleeg. Blijkbaar is het zo laat, dat uur waarop zelfs de Schotse dansclubs hun laatste nummers spelen. Dan maar zo, mijn nacht staat nog steeds bol van de beloftes en verwachtingen. Ik bedwelm haar gezicht met kussen, op haar gesloten ogen, het puntje van haar kin, de gevoelige huid van haar hals.
Armen rond elkaars middel op zoek naar het hostel. Het volgende kruispunt treffen we onverwacht Seppe met enkele hostelgenoten, beiden dachten we elkaar dood, of nog veel erger. Hij kan ons helpen, beter voorbereid dan ik, en haalt zijn portefeuille boven.
De klok draait door maar niet voor ons. Ietwat censuur, rond vier uur liggen we samen in mijn bed, lepeltje lepeltje, schijnbaar dood.
Dag 2
Onbewogen wakker tegen acht. De zon kruipt langs de gordijnen, niets beweegt. Ik weiger te leven, blijf liggen, nog minstens een uur. Zo tot al onze kamergenoten vertrekken, hun dag aanvangen, om dan douchen te gaan. Lang, en heet water. Daarna ontbijt voor drie pond, in de keuken waar ik een tijdje alleen zit. De havermout was een vergissing, en ook de appelsien is niet geniaal, enkel de thee smaakt. Halverwege komen ook de Fransen voor een hap. Wanneer ze me zien enkel gejuich en felicitaties. Ik wordt diep rood.
Maag vol steen kruip ik in bed bij Fatima om te knuffelen. Terwijl doucht Seppe, en pas rond elf uur verlaten we het hostel. Helaas vernemen we de verlatenis van Miss America, weg op trip in de Highlands liet ze haar contactgegevens voor ons achter. Bij het buitengaan het vissersmeisje van gisteren. You were crazy last night. It was fun.
We nemen de dag rustig. Dalen af van de Royal Mile, tussen de drukte die ons mee optrekt. We maken een korte omweg, daar we de juiste niet weten, over bruggen en langs de grote gotische naald van het Scott Monument. Na wat dwalen in de National Gallery van Schotland. Een bescheiden collectie schilderijen, voornamelijk lokaal werk, maar ook enkele belangrijke Italiaanse namen. Ons bezoek is gratis en een fijne culturele adempauze.
Buiten botsen we verrast op de drie Fransen, wederom Mexicaanse lofuitingen, en liefde voor Clement de Reus. Ze lunchten net, onvergelijkbaar met hun keuken, maar niet geneigd tot klagen. We zien ze later weer, en dalen verder af, betreden het Princes Street Park, langwerpig groen langs de kliffen van het Edinburgh Castle. De helling bezaaid met toerist en Burghenaar, in de zon, dan wel de schaduw van een oude boom. Aan het eind een grote fontein; prachtige opeenstapeling van klassieke figuren in appelblauwzeegroen, waar geregeld bovenaan een meeuw neerstrijkt. Ik zet me er naast, onder de takken van een enorme eik, die ik bestudeer terwijl Seppe zijn brunch-lunch zoekt.
We maken een fikse wandeling naar het Westerse einde van de stad. Het park sluit aan bij een kerkhof, wederom golfgroen gras, kort en gezond. De grijze zerken staan chaotisch door elkaar onder platanen en beuken. Vredig en anders, zo met uitzicht op het kasteel. We zien ook mooie herenhuizen, waar het souterrain deels is uitgegraven, klassiek Brits achter zwarte hekken, zodat de inwoners meer natuurlijk licht genieten.
Na een half uur komen we aan in Dean Village, een gehucht verstopt tussen twee groen begroeide heuvelruggen, langs een pittoresk stroompje. Hier woonden traditioneel de watermolenaars die Edinburgh van meel voorzagen. Hun huizen zijn bewaard gebleven, ouderwetse kaders van dikke zwarte balken, opgevuld met witte bestreken bakstenen muren. Een hond speelt in de rivier, rust heerst in het dal waar lawaai uit de stad niet binnen kan. Centraal in het dorp vinden we ook een miniatuur wooncomplex uit de periode van de industriële revolutie. Voor die tijd modern, binnenplein met gedeelde voorzieningen, zelfs eigen kleine kerk, maar ondertussen even historisch als de rest van deze aangename locatie.
De terugweg een omweg, hoewel slechts een korte. In de buurt namelijk nog de Saint Maria Church, een neogotisch gebouw met drie spitse torens, daardoor tamelijk imposant. De binnenzijde eerder sober, natuurlijk zoals het hoort in de protestantse gebedshuizen van deze eilanden, maar dat verkort ons bezoek dan ook aanzienlijk. Een klassiek voorbeeld, grijze natuursteen, spitsbogen, weinig echt memorabel.
Een lange weg terug, langs de enorme Johnnie Walker winkel, waar we eerder passeerden, ter arm om iets te kopen. wederom door het langgerekte park, ondertussen anders door het draaien van de zon. Ergens verdeeld over handdoeken wederom onze vrienden Max, Benjamin en Ivan, half slapend, half wakend. Max springt overeind bij het zien van zijn idool. Clem! I love you! Je t’aime, Clement. Veel knuffels, Franstalige lof voor Seppe, zijn imposante gestalte. Lachend verder, omhoog naar het hostel, begeleid door doedelzak en Schotse accenten.
Voor ietwat twee uur liggen we op onze bedden, Seppe beneden, vrij snel in slaap. Hij ligt op zijn zij, telefoon speelt een komisch programma terwijl hij langzaam ademt. Ogen toe. Ik erboven, soezend, half slapend, slaag er niet in volledig af te dwalen. Na een uurtje komt Fatima in de kamer, diagonaal tegenover mij op haar eigen stapelbed, terug van een bezoek aan het kasteel. Ik kruip naast haar, slaap met open ogen, hoofd op haar schouder terwijl ze vertelt over Mexico.
Wanneer we Seppe horen rijzen, vragen we naar zijn leven. Hij antwoordt, dat hij wederom onder de zielendragers staat, en daarmee denken we nog even naar buiten te gaan. Dat geeft haar ook tijd voor een laat middagdutje, dus nogmaals de deur uit, ondanks het gebrek aan slaap, lunch, en de onmenselijk zware dagen.
Ons plan ook niet in proportie, ditmaal bergafwaarts naar het Oosten. Tot het einde van de Royal Mile en dan winkelen in de Tesco. Met wat zelfservice bemachtigen we een rugzak vol brood en beleg, ideaal als goedkope picknick.
Daar nemen we de eerste happen van in een modern park, gras en groen op verschillende niveaus, gestut door beton, een waterpartij omringend, waar tientallen kinderen gieren en spelen onder de fonteinen. Zeven uur, maar nog altijd te warm onder de zon, dus eten we onze eerste boterham onder een boom.
En dan begint onze grote klim. Naast Edinburgh, meer dan 500 meter hoog, bevindt zich Arthur’s Seat, de top van een lang uitgedoofde vulkaan, doorheen de eonen geërodeerd. We stappen stevig door, steken heel wat wandelaars voorbij, en zeggen weinig. De berg is groen, lager veel struiken, hoewel ons pad bestaat uit een lijn grote rotsblokken. Naarmate we stijgen reduceert het tot enkel gras, en uiteindelijk boven zitten we op naakte steen. Niet alleen, en dat verbaasd niemand. Het uitzicht over de stad is verbluffend, haar honderden torentjes, in de verte meer heuvels, de Noordzee schenkt ons een frisse bries. Gezonde zeelucht draagt schellende meeuwen, die ons nauw in de gaten houden. We zetten ons naast elkaar op wat stoelvormige rotsen, en eten langzaam van ons avondmaal. Zeker een uur vergaat terwijl we over de stad kijken, alles tot ons nemen, en met brood kruimelen voor de kauwen, kraaien en meeuwen. Ik probeer er enkele te temmen, ze uit mijn hand te laten eten, wat op een tiental centimeters na slaagt, en Seppe maakt nog een korte ronde van de top om de vier windrichtingen te bestuderen.
Langs een ander pad bergafwaarts, langzaam want het schuift, en wij soms mee. Zonder kleerscheuren beneden, met vermoeide knieën, maar voldane glimlachen tonen op onze koppen. Het waterpark van daarnet oogt onbekend wanneer we het benaderen vanuit de andere kant, maar verdwalen doen we niet. We maken onze toer af, terug kort omhoog naar het centrum. In het hostel kruip ik terug naast Fatima, toch even kon ze slapen, en vertel wat over onze wandeling.
Net na negen geklop op de deur. Uitgenodigd tot Schotse dans, traditioneel, daarbij passende muziek tevens. Wij met drie kijken elkaar aan, een stilzwijgend overleg. Moe, natuurlijk, maar ook terughoudend tot onze laatste avond binnen deze vier muren. Wat betekent die Schotse dans, en spreekt ons dat aan? We geven het een kans, en komen samen in de gemeenschappelijke ruimte.
Een jonge Schot in kilt ronselt ons onder zijn hoede, legt uit. Het hostel regelt gratis deelname aan de dans, wekelijks op woensdag, we krijgen een stempel op de hand. Met acht komt goed uit, dat is even, ieder een partner. Les in enkel de traditioneel eerste en laatste dans, een goed begin, de basispassen die we doorheen andere dansen ook zullen tegenkomen. Met muziek door de luidsprekers bewegen we ons vooruit, achteruit, draaien rond elkaar, botsen en lachen, maar ik krijg steeds meer de sfeer te pakken. De tweede dans bestaat uit puur draaien, de hoofddansers tussen een lange rij mensen, die ze afgaan, wisselend draaiend met de partner, dan weer met de rij.
Volledig overtuigd wandelen we door het sluimeren van Edinburgh. Het feest wacht ons in een parochiekerk, omgebouwd tot danszaal, met houten vloer, daarvoor podium met drie muzikanten, en rondom drie balkons voor het publiek dat zelf niet dansen durft. We zijn op tijd, wat tijd geeft voor Cidre of Guinness, maar al snel begint de dans. De eerste uitleg hebben we door onze leermeester niet nodig, en dat is maar goed ook. Het accent van de muzikant is zo dik dat we er nauwelijks iets van verstaan. Gelukkig verloopt het viool-, accordeon- en drumstelspel foutloos.
Seppe en Fatima ervaren klaarblijkelijk nog een kleine drempel, want ik sta met andere mensen op de vloer. De dans is repetitief en met elke passage vordert ons vermogen. Meteen volgt een tweede, dubbel uitgelegd door onze langharige instructeur, waardoor het groepje van ons hostel beter danst dan de meesten.
De komende drie uur passeren in een roes, ook al raak ik nauwelijks een glas aan. Ik dans een keer met Seppe en Fatima, maar leer vooral drie nieuwe mensen kennen. Twee meisjes uit Duitsland, beide blauwe ogen, maar een met een diep paars hemd, de ander met een wit bloesje. Tijdens een korte pauze tussen enkele dansen praat ik met haar, ze werkt hier voor enkele weken nu haar examens gedaan zijn, in ruil mag ze gratis in het hostel verblijven. Ze danst ook al jaren, en merkt dat ik niet stil kan blijven staan. Dus midden de pauze, het puffen van iedereen rondom ons en koele glazen bier in alle handen, staan wij met twee te dansen op de houten vloer.
De derde is een grave gast uit Los Angeles, grafisch ontwerper die dikke pree kreeg voor werk met Disney. Daarmee reist hij nu al drie maanden door het continent, en wij hebben het geluk hem vanavond bij ons te zien. Later op de avond praat ik meer met hem, en de volgende ochtend zal ik zijn genialiteit vernemen.
Doorheen de avond ook een heleboel doorschuifdansen, waarbij we de lachende gezichten van vreemden zien, arm in arm meteen hetzelfde leven leiden. Een jonge man uit Hong Kong dans met evenveel enthousiasme als ik, we herkennen elkaars energie en klikken meteen. Daarbuiten kan niemand ons bijhouden, ik als enige dans elke keer mee, de hele avond lang. De meesten selecteren, nemen af en toe een pauze, maar ik weiger te staken tot mijn lichaam het begeeft. De laatste dans zwelt tot hogere proporties onder begeleiding van het orkest en lijkt eindeloos. Ik blijf draaien, ga de rij danspartners af om me zo snel mogelijk wederom vooraan bij te voegen en kan er niet genoeg van krijgen.
Wederom doorweekt breekt middernacht aan, en een vreugdevol applaus barst los. De gedeelde ervaring van al deze jonge mensen brengt ons samen, en erkenning ligt in elke blik. We feliciteren de favoriete partners, vallen elkaar in de armen. Ik krijg complimenten, maar wuif ze weg, weiger ze te geloven. Ondanks onze eerdere terughoudendheid en uitputting, ontzettend blij hier bij te zijn. Ook Seppe staat met een grote glimlach in de zaal.
We verhuizen naar Dropkick, de Ierse pub waar de gisteren een uurtje doorbrachten. Vanavond geen gitarist, maar wel karaoke, dus we bestellen een half dozijn Guinnesses, en vragen een liedje aan; R U Mine van The Arctic Monkeys. Nu pas, rond een biervat dienend als tafel, leer ik Jake uit LA écht kennen. Hij vertelt over zijn lange reis door het continent, die begon in Lissabon en daarna langzaam Oostwaarts trok. Blij verrast wanneer zijn favoriete plek, alleszins tot nu toe, Interlaken blijkt, met zicht op het beste van de Alpen.
Het daaropvolgende uur verloopt in een waas, de uitputting slaat toe en de sfeer zit voor mij niet geweldig. Af en toe een meezinger, en dan valt er terug te dansen. Op een bepaald moment draagt een prachtige Indische mijn bril boven haar rode jurk, maar ik herinner me ook minder aangename interacties met beschonken Britten en de muziek staat te luid om deftig te kunnen babbelen.
Af en toe druk ik een kus op Fatima’s gesloten ogen, of in de een van haar mondhoeken, maar de plaatjesdraaier speelt vals en ons nummer komt nooit aan bod. Lange tijd staat het vijfde op de lijst, terwijl andere liedjes passeren, daarna vierde, maar nooit geraken we verder dan dat, want tegen drie uur stopt de karaoke en sluit de pub.
Terug met honger over straat, op weg naar de Royal Mile. Onderweg gered door een nooit slapende Italiaan, waar ik met Seppe en Fatima wacht op onze bestelling. Even later staan we in de keuken van het hostel, pepperoni pizza in de hand, na te genieten. Jake en de dame in paars besluiten op te blijven tot zonsopgang, slechts anderhalf uur verwijderd, en pogen ons te overhalen mee te gaan. Ze denken een hoge plek in de stad op te zoeken, maar daar zien wij geen kans toe. We wensen het duo niet te storen, en onze laatste dag morgen, gevolgd door vlucht naar Dublin, vraagt toch enkele uren slaap.
Een kus, een goedenacht, I hope you’re happy, en dat oprecht, slaap zacht.
Dag 3
Jake en Paars liggen ook bij ons op kamer, en slapen vanzelfsprekend nog. Ik ben vroegst wakker, maar blijf bewust nog zo lang mogelijk liggen. Heel wat later sta ik onder heet water, en bij het ontbijt komt ons hostel langzaam tot leven. Naar wat blijkt, zagen Jake en zijn meisje daadwerkelijk de zonsopgang, en hebben ze dat overleefd. Gisteren filmde hij heel wat, als ervaren reiziger en grafisch ontwerper. Zijn gsm op het podium, opnemen zolang de dans duurde, en die filmpjes zie ik nu. Prachtige herinneringen. Yoghurt met stukjes appel.
Wij ook in te pakken op de vloer. Met ietwat trieste stem neemt Fatima afscheid, en een half uurtje later bergen wij onze bagage in een zusterhostel over de straat. We dwalen wat rond het mooie Edinburgh, door de Victoriaanse straten vol imposante architectuur, op weg naar de Haymarket. Daar vinden we een gerenommeerde vintagewinkel, ideaal ter souvenirs. Ik kies een klassiek Schots hemd, luchtig linnen, perfect voor de volgende reis. Vervolgens op zoek naar een magneet voor thuis, en een sweater voor Hans. We zoeken lang, het meeste duur, maar reeds uit elkaar rafelend. Uiteindelijk iets leuks.
Met zwarte plastic tas naar het kasteel. Gisterenochtend stonden we hier reeds, alles uitverkocht. Dus kochten we voor vandaag, half een, tickets via de gsm. Het kasteel is een dorp op zich, met kronkelende kasseiwegen, af en toe een boom, heel wat huizen tussendoor en ook een massa volk. We trekken heen en weer tussen de musea, waarvan er geen enkele daadwerkelijk onze aandacht trekt. Over oorlog en uniformen, zien we wapens en vlaggen, later ook de kerker en wat kennis over de lokale geschiedenis. De lange rij voor de kroonjuwelen leidt niet tot veel, slechts een klassieke Europese kroon, ditmaal zonder koning.
Het uitzicht blijft steeds het beste, hoewel het kasteel zelf de horizon niet bekleedt. Onder ons zien we de grote fontein in het Princes Park, en een eind hoger ligt Arthur’s Seat. Nog verder herkennen we de drie torens van de Mariakerk, Noordelijker de zee, en de horizon golft door de heuvels. We bezoeken ook een herdenkruimte voor gesneuvelden, waar de naam van elke gestorven soldaat, in veldslag dan wel, bewaard blijft in dikke boeken.
Daarmee hebben we zo goed als alles gezien, Edinburgh uit de reisgids achter de kiezen, maar het beste blijven de stegen, de oude stenen, het zicht op de gevels, waarachter niet te vergeten het heerlijke eten. Voor het laatste maal bestellen we een enorme gefrituurde vis, te delen, en dan nog copieus. Met Seppe zijn Guinness is het plaatje volmaakt.
Bellen met moeder, sip want gemis en nog zaken te regelen voor India. Ik ga naar het hostel om me daarmee bezig te houden, terwijl Seppe plant het park te bezetten, de zon schijnt.
Op een uur alles uitgezocht, de meeste problemen opgelost. Wanneer Seppe terugkeert verschijnen bij goddelijk toeval ook de Fransen daar, en het is een warm afscheid, beloftes voor de toekomst. We zien elkaar terug, al is het in Brussel, of hun deel van Bourgogne.
Het laatste uur spenderen we in het grote park, met zicht op het kasteel. Op het kruispunt achter ons staat een band uit Edinburgh, live muziek van kwaliteit. Honderden mensen verzamelen zich om van de sfeer te genieten. Wij luisteren vanop afstand, zon over ons, boek in de hand, niet klaar om te vertrekken. Jeugd stroomt toe met flesjes en tassen eten.
Maar helaas zitten we dan op de bus, vertrouwde taferelen onderweg. Een half uur in stilte, beiden te treuren. We willen niet vertrekken, nooit eigenlijk als het kon. De sfeer op de straten, het heerlijke eten, de ontspannen mensen, het vele dansen, lachen en feesten, de pracht van een oude stad die haar glorie nooit verloor. Waarom gaan we hier weg, en waartoe nu?
We zitten lang te wachten, bijna twee uur vertraging. Aan de bar begin ik te schrijven, terwijl Seppe een eerste en dan een tweede Guinness bestelt. De tijd raast voorbij terwijl ik terugdenk aan de intensiteit van de afgelopen dagen. Uiteindelijk belanden we dan toch in de lucht, met de oranje horizon achter het kleine venster. Geland nog te wachten op een bus, die een half uur later een kilometer of twee van ons volgende hostel stopt. Tot daar gewandeld, vallen we nagenoeg meteen in slaap, in een kamer van twaalf, waaronder snurkers en woelers. Als dat tegen morgen maar een toegeknepen oog toelaat.
Foto’s: Emiel Van Herck